ECLI:NL:RBOBR:2015:5241

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2015
Publicatiedatum
4 september 2015
Zaaknummer
15 _ 1317
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake projectplan beekherstel en de gevolgen voor agrarische belangen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 september 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over het projectplan Beekherstel en de gevolgen daarvan voor de agrarische belangen van twee eisers. Eiser 1, die een perceel aan de beek bezit dat voor maïs teelt wordt gebruikt, en eiser 2, die gronden aan weerszijden van de beek heeft, hebben beroep ingesteld tegen de wijziging van het projectplan door het dagelijks bestuur van Waterschap Aa en Maas. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van eiser 2, die na afloop van de beroepstermijn zijn ingediend, buiten beschouwing worden gelaten op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet. De rechtbank oordeelt dat het waterschap voldoende rekening heeft gehouden met de agrarische belangen van de eisers bij het nastreven van ecologische doelen. De rechtbank concludeert dat de garantie op handhaving van de waterpeilen door het waterschap voldoende is onderbouwd en dat de door eisers ingebrachte beroepsgronden niet slagen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 15/1317 en SHE 15/1326

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 september 2015 in de zaak tussen

[eiser 2] , te [woonplaats 2] , eiser 2,

(gemachtigde B. Smit),
en

het algemeen bestuur van Waterschap Aa en Maas, verweerder,

(gemachtigden: mr. E. van Breugel-van Tienhoven, ing. F. Kalis en J. van Keulen).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2015 heeft verweerder het projectplan Beekherstel en EVZ Tovensche Beek gewijzigd (met amendement) vastgesteld. Publicatie heeft plaatsgevonden op 25 maart 2015.
Eiser 1 heeft tegen dit besluit bij brief van 1 mei 2015 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 15/1317.
Eiser 2 heeft tegen dit besluit bij brief van 4 mei 2015 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer SHE 15/1326.
Eiser 2 heeft de rechtbank, bij brief van 12 mei 2015, bijlagen toegezonden, behorende bij zijn beroepschrift.
Verweerder heeft, naar aanleiding van de beroepen, de op de zaken betrekking hebbende stukken en verweerschriften ingediend.
Bij brieven van 29 juli 2015 heeft verweerder zijn verweerschriften aangevuld.
Bij brief van 11 augustus, respectievelijk 12 augustus 2015, hebben eiser 1 en eiser 2 op het verweerschrift gereageerd.
De zaken zijn gezamenlijk behandeld ter zitting van 25 augustus 2015. Eiser 1 is verschenen, bijgestaan door drs. H. Havens, plaatsvervanger van zijn gemachtigde. Eiser 2 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor eisers is tevens H. Boukes, als deskundige/mede-gemachtigde, verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Relevante feiten
1.1
Het ontwerp-projectplan heeft van 15 oktober 2014 tot en met 26 november 2014 ter inzage gelegen. Eisers hebben naar aanleiding hiervan zienswijzen naar voren gebracht.
Eiser 1 beschikt over een aan de beek gelegen perceel dat op dit moment voor de teelt van maïs in gebruik is. Eiser 2 heeft gronden, gelegen aan weerszijden van de beek, die in gebruik zijn als weiland en ten behoeve van de teelt van maïs.
Met het projectplan wordt een meer natuurlijke inrichting van de Tovensche Beek met een hogere biodiversiteit in de directe omgeving beoogd. De inrichtingsmaatregelen bestaan onder andere uit het herprofileren (versmallen en verondiepen) van de hoofdwaterloop, de aanleg van natuurvriendelijke oevers, de aanleg van bloemrijk grasland, het graven van enkele poelen en de aanpassing van het beheer- en onderhoudsregime.
Aanvankelijk zag het projectplan ook op de verwijdering van de in de Tovensche Beek aanwezige stuwen, maar bij de vaststelling van het amendement is deze maatregel vooralsnog komen te vervallen en zal daarover door verweerder op een later moment alsnog een afzonderlijk besluit worden genomen.
1.2
Ten behoeve van het projectplan is in juni 2014 een hydrologisch rapport opgesteld. Naar aanleiding van de beroepen heeft verweerder specifiek voor eisers de gevolgen voor het oppervlaktewaterpeil van de te treffen maatregelen inzichtelijk gemaakt voor verschillende seizoenen/perioden van het jaar. Verweerder is daarbij uitgegaan van het definitief ontwerp (DO) van het projectplan, inclusief de verwijdering van de stuwen.
1.3
De Tovensche Beek is een aangewezen waterlichaam in de zin van de Kaderrichtlijn water en is in het Provinciaal waterplan 2010-2015 voor een deel aangewezen als beekhersteltraject (verweven), gericht op het verbeteren van de ecologische toestand van de beek. Het waterschap heeft de doelstelling overgenomen in zijn Waterbeheerplan 2010-2015 en verder uitgewerkt in de Beleidsnota Beekherstel. In deze beleidsnota is uiteengezet dat bij beekherstel "verweven" met zowel de ecologische doelstellingen als de agrarische belangen rekening wordt gehouden.
Het streefdoel van beekherstel is het verbeteren van de ecologische toestand, zodat bij voorkeur in het jaar 2018, maar uiterlijk in het jaar 2027, wordt voldaan aan de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), door onder andere de realisatie van een natuurlijker watersysteem en bijbehorende beeknatuur.
De toepasselijkheid van de Crisis- en herstelwet
2
2.1
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Crisis- en herstelwet (Chw), in combinatie met Bijlage I, categorie 7.3 bij deze wet, is, op de voorbereiding van besluiten ter verwezenlijking van de aanleg of wijziging van waterstaatswerken als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet, Afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing. De vaststelling van het projectplan is een dergelijk besluit.
In artikel 1.6a van de Chw is bepaald dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd.
2.2
Volgens verweerder is het beroep van eiser 2 weliswaar binnen de beroepstermijn ontvangen, maar dit geldt niet voor de bijlagen. Deze bijlagen betreffen volgens verweerder de aanvulling van het beroep met nieuwe beroepsgronden.
2.3
Eiser 2 heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de toegezonden bijlagen een nadere onderbouwing van eerder ingebrachte gronden inhouden. De Chw staat daaraan zijns inziens niet in de weg.
2.4
Eiser 2 heeft op 4 mei 2015 beroep ingesteld. In het beroepschrift zijn summier de gronden aangegeven waarop het beroep berust en wordt verwezen naar een schriftelijke bevestiging van het standpunt van een hydroloog en naar een kopie van de ingediende zienswijze, ten aanzien waarvan eiser stelt dat de inhoud als in het beroepschrift herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Op 12 mei heeft eiser 2 de notitie "beoordeling watersituatie en plan Tovensche Beek", gedateerd 11 mei 2015, opgesteld door H. Boukes, en de eerder door eiser 2 ingebrachte zienswijzen toegezonden.
2.5
Met betrekking tot het als herhaald en ingelast beschouwen van de zienswijzen overweegt de rechtbank dat de zienswijzen niet als beroepsgronden kunnen worden aangemerkt. Verweerder heeft de zienswijzen in de besluitvorming betrokken. Naar hun aard kunnen de zienswijzen echter geen reactie inhouden op de standpuntbepaling van verweerder naar aanleiding van de zienswijzen. Zij kunnen hiermee niet zijn gericht tegen het bestreden besluit.
2.6
Met betrekking tot de notitie van H. Boukes overweegt de rechtbank als volgt.
In het beroepschrift heeft eiser 2, in algemene bewoordingen, als grond aangevoerd, dat hij vreest dat hij door de aanpassingen in de beek schade zal ondervinden aan zijn perceel, doordat, als de stuwen worden verwijderd, er niets meer is te sturen aan het water. Gevolg is dat het water minder lang wordt vastgehouden in het traject en de beek bij hevige regenval zal overstromen.
In de notitie wordt kritiek geuit op het hydrologische rapport en op het amendement van verweerder op het projectplan. Alleen de volgende in de notitie gemaakte opmerkingen kunnen als een nadere onderbouwing van de eerder ingediende beroepsgrond worden gezien:
  • De met "2" genummerde opmerking dat het effect van de onderhoudsbeperking onjuist wordt ingeschat. In de berekeningen is te weinig rekening gehouden met fluctuaties in de neerslaghoeveelheden en de omstandigheid dat de weerstandswaarde van begroeiing nauwelijks is in te schatten en in de loop van het jaar varieert.
  • De met "4" genummerde opmerking dat alle instrumenten om de stroming alsnog bij te sturen uit het gebied worden verwijderd, waarmee de flexibiliteit om in te spelen op droge en natte perioden uit het systeem wordt gehaald.
Alle overige in de notitie gemaakte opmerkingen betreffen na afloop van de beroepstermijn ingebrachte beroepsgronden. Het indienen daarvan verdraagt zich niet met artikel 1.6a van de Chw. Deze gronden zullen daarom bij de behandeling van het beroep buiten beschouwing worden gelaten.
De omvang van het geschil
3.1
Eisers hebben beiden beroepsgronden gericht tegen de verwijdering van de stuwen die in het projectplan als maatregel is genoemd.
Bij de vaststelling van het projectplan is echter tevens een amendement op het projectplan vastgesteld. In dit amendement is opgenomen dat de stuwen vooralsnog niet zullen worden verwijderd, gedurende het "inregelen" van de beek, en daarna het verwijderen van de stuwen wordt geregeld via een besluit van het algemeen bestuur.
3.2
Verweerder heeft, desgevraagd, ter zitting aangegeven dat de vaststelling van het amendement tot gevolg heeft dat het projectplan gewijzigd is vastgesteld. Het in het amendement bedoelde toekomstige besluit om de stuwen te verwijderen zal bovendien een wijziging van het nu, gewijzigd, vastgestelde projectplan betekenen en zal daarmee niet alleen een feitelijke beslissing zijn, maar een formeel besluit waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.
3.3
Reeds omdat de verwijdering van de stuwen, door het amendement, geen onderdeel (meer) uitmaakt van het projectplan en van het bestreden besluit, falen de hiertegen gerichte beroepsgronden.
4
4.1
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verklaard - en door H. Boukes is dit namens eisers bevestigd - dat, ook al is het projectplan door het amendement gewijzigd, de ter onderbouwing van het ter vaststelling aangeboden plan gemaakte berekeningen toch een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de gevolgen van het door het amendement gewijzigde projectplan. Het gewijzigde projectplan laat namelijk onverlet dat, als dit mogelijk is, de stuwen volledig worden gestreken. Volgens zowel verweerder als H. Boukes zijn de gevolgen hiervan te vergelijken met die van de verwijdering van de stuwen. De beekbodem zal namelijk worden opgehoogd tot aan het niveau van de drempel van de bestaande stuwen. De doorstroomopening blijft daarmee nagenoeg gelijk.
4.2
Bij de verdere behandeling van de beroepen gaat de rechtbank er daarom vanuit dat, voor zover eisers spreken over de gevolgen van de verwijdering van de stuwen, de daarop betrekking hebbende beroepsgronden betrekking hebben op het volledig strijken van de stuwen.
Ten aanzien van het projectplan
5
5.1
Eiser 1 stelt dat het projectplan nadelige gevolgen heeft voor de landbouwmogelijkheden op zijn perceel. Hij heeft de laagst gelegen landbouwgrond grenzend aan de beek. Zijn perceel is als kritische locatie aangemerkt. Gesprekken over kavelruil hebben nog niet tot een oplossing geleid. Als de sloot ondiep wordt gemaakt en ook geen onderhoud wordt gepleegd, is schade volgens eiser onvermijdelijk. Eiser stelt dat in het plan onvoldoende aandacht is voor zijn belangen.
Het amendement ondervangt de problemen en de kritiekpunten niet. De garantie op het huidige peil is niet ingevuld. Het verondiepen van de beek en het extensiveren van het onderhoud zullen de afstroming van het overtollige water belemmeren en de stuwen zijn dan volgens eiser 1 geen middel meer om de afstroming op gang te krijgen. De verwachting is dat de in het amendement voorziene garantie op handhaving van het huidig peil niet veel waard zal blijken te zijn, als dat ertoe zou leiden dat de natuur- of KRW-doelen niet worden gehaald.
5.2
Eiser 2 voert aan dat hij door de aanpassingen in de beek schade zal ondervinden aan zijn perceel. Het water wordt minder lang vastgehouden in het traject en de beek zal bij hevige regenval overstromen.
5.3
Volgens verweerder is het perceel van eiser 1 aangemerkt als kritische locatie, juist om hiermee rekening te kunnen houden bij het ontwerp van de beek. Ter hoogte van het perceel wordt het profiel van de waterloop om die reden niet aangepast. Aanpassingen vinden plaats benedenstrooms stuw 108EH. Na de uitvoering van het project zullen de waterstanden ter hoogte van het perceel van eiser 1 lager worden dan het peil dat in de afgelopen jaren feitelijk is aangehouden. Als bij een normale situatie blijkt dat de waterstanden hoger zijn dan de peilen zoals vastgelegd in het beheerregister (14,40 m +NAP) zal er gemaaid worden.
5.4
De kans op overstroming van de beek bij hevige regenval is, volgens verweerder, voor eiser 2 gering, omdat zijn percelen een drooglegging (het verschil tussen de hoogte van het maaiveld en de hoogte van het waterpeil) in de waterloop kent van meer dan 1 meter. Omdat het profiel van de beek ter hoogte van eisers percelen vrij groot blijft, zal er voldoende ruimte in de beek aanwezig blijven om extremen op te vangen.
5.5
Ten aanzien van beide beroepen heeft verweerder overwogen dat de stuwen pas volledig zullen worden gestreken als er voldoende begroeiing aanwezig is. Op deze manier kan het water worden geconserveerd.
5.6
Voor zover het het beroep van eiser 1 betreft, is verder de overweging van verweerder van belang dat, ten gevolge van het amendement, de waterstanden voortdurend zullen worden bijgehouden. Verder is er voorzien in de instelling van een beheerteam, bestaande uit een hydroloog, een ecoloog, een medewerker beheer en onderhoud en ten minste twee agrariërs, waarin overleg plaats moet vinden en beslissingen worden genomen over maatregelen voor beheer en onderhoud. Volgens verweerder zal daardoor aangepast onderhoud plaatsvinden als de oppervlaktewaterpeilen voor de landbouw onacceptabel zijn.
5.7
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk gemaakt hoe hij, bij het nastreven van de ecologische doelen, rekening heeft gehouden met de - agrarische - belangen van eisers.
5.8
De rechtbank betrekt hierbij dat verweerder bij de vaststelling van het projectplan een garantie heeft afgegeven voor handhaving van het huidige waterpeil. Deze garantie laat overigens onverlet dat een peilbesluit een zorgplicht voor het waterschap inhoudt om de vastgestelde peilen zoveel mogelijk na te streven en dat op basis van nieuwe inzichten of nieuw beleid in de toekomst een ander waterpeil kan worden vastgesteld.
Blijkens het verhandelde ter zitting moet onder het "huidige waterpeil" het waterpeil worden verstaan, zoals dat in het beheerregister is vermeld. Dit peil is lager dan het peil dat de laatste jaren in de praktijk is gehanteerd.
5.9
Ook is er rekening mee gehouden dat de stuwen alleen worden gestreken, als dit mogelijk is. Als ondanks de afgegeven garantie, een feitelijke verandering van het waterpeil optreedt, zullen extra maatregelen worden genomen, zoals het extra maaien van de begroeiing op het moment dat die begroeiing teveel weerstand oplevert.
5.1
Voor zover eisers vrezen voor verdroging is van belang dat verweerder, blijkens het amendement, de stuwen kan blijven gebruiken om het peil te reguleren gedurende het "inregelen" van de beek. Ook het risico dat er, zoals eiser 1 heeft aangevoerd, na het extra maaien ten behoeve van een versnelde afvoer, in de periode erna te weinig water wordt vastgehouden, wordt met de afgegeven garantie ondervangen. Ook in dat geval zal immers het bestaande waterpeil moeten worden gegarandeerd.
5.11
Ten aanzien van het perceel van eiser 1 overweegt de rechtbank nog dat het gegarandeerde peil lager ligt dan het peil dat in de laatste jaren in de praktijk is gehanteerd. Dit betekent een extra garantie tegen vernatting van het perceel. Bovendien is uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat het perceel van eiser 1 is gedraineerd. Eiser 1 heeft niet gesteld dat die drainage ten gevolge van de geplande maatregelen niet meer zal werken.
5.12
Bij de vaststelling van het projectplan heeft verweerder de garantie afgegeven dat de bestaande peilen zullen worden gehandhaafd. Verwacht mag worden dat verweerder zich aan deze zichzelf opgelegde verplichting tot handhaving van de peilen zal houden. De niet nader onderbouwde verwachting dat de garantie niet veel waard zal blijken te zijn, als dat ertoe zou leiden dat de natuur- of KRW-doelen niet worden gehaald, kan niet tot vernietiging van het bestreden besluit aanleiding geven. Indien blijkt dat met de huidige maatregelen niet aan de ecologische doelstellingen kan worden voldaan ontstaat een nieuwe situatie waarbij verweerder nieuwe maatregelen zal dienen vast te stellen. Of dat zal leiden tot een aanpassing van het vastgestelde peil kan op dit moment nog niet worden beoordeeld en is in deze procedure dan ook niet relevant.
5.13
De rechtbank acht van belang dat verweerder de vaststelling van het projectplan heeft gebaseerd op een hydrologisch rapport, waarin de effecten van de te nemen maatregelen, op basis van berekeningen, zijn onderbouwd. Eisers hebben daarentegen weliswaar een deskundige bij de formulering van hun beroepsgronden betrokken, maar zij hebben geen deskundigenrapport overgelegd waarin, aan de hand van berekeningen, de door verweerder onderbouwde effecten worden weersproken.
5.14
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, slagen de door eisers ingebrachte beroepsgronden met betrekking tot het projectplan niet.
Ten aanzien van het hydrologische rapport
6
6.1
De rechtbank zal vervolgens ingaan op wat door eisers met betrekking tot het hydrologische rapport is opgemerkt, behoudens voor zover die opmerkingen de verwijdering van de stuwen betreffen. Voor zover het eiser 2 betreft, zal daarom alleen de in de notitie van H. Boukes met "2" genummerde opmerking van belang zijn.
6.2
Eiser 1 voert, met verwijzing naar een notitie van H. Boukes van 1 mei 2015, aan dat het hydrologische rapport de effecten van het plan niet correct en onvolledig in beeld brengt.
Volgens eiser 1 zijn de berekeningen uitgevoerd op een oudere versie van het plan. In het hydrologische plan is rekening gehouden met een aaneengesloten traject, terwijl nu sprake is van twee trajecten. Dit leidt tot meer weerstand en tot hogere waterstanden bovenstrooms. Verder wordt het effect van de onderhoudsbeperking onderschat. Er valt meer weerstand in de waterlopen te verwachten. De verwachte waterpeilen kunnen slechts met grote onnauwkeurigheid worden geschat. Eiser 1 verwijst verder naar een beoordeling van het verweerschrift door H. Boukes van 7 augustus 2015.
6.3
Volgens eiser 2 is in de berekeningen te weinig rekening gehouden met fluctuaties in de neerslaghoeveelheden en de omstandigheid dat de weerstandswaarde van begroeiing nauwelijks is in te schatten en in de loop van het jaar varieert. Ook eiser 2 verwijst verder naar een reactie van H. Boukes op het verweerschrift, gedateerd 9 augustus 2015.
6.4
Verweerder heeft over het gebruik van een oudere versie van het plan opgemerkt dat, als gevolg van de beschikbaarheid van gronden, de ligging van de monding van de beek is gewijzigd. Het profiel is echter niet veranderd en de wijzigingen hebben geen gevolgen voor het waterpeil.
6.5
Met betrekking tot de begroeiing heeft verweerder opgemerkt dat het moeilijk is om tevoren in te schatten hoe de begroeiing zich na uitvoering van de werkzaamheden zal gaan ontwikkelen. In het ontwerp is gerekend met een hogere weerstand dan gebruikelijk in normale waterlopen. Hiermee is een extra zekerheid ingebouwd. Om voldoende controle te houden op de begroeiing worden bovendien oppervlaktewatermetingen verricht.
6.6
Ten aanzien van de stelling van eiser 2, dat in de berekeningen te weinig rekening is gehouden met fluctuaties in de neerslaghoeveelheden, heeft verweerder, daargelaten dat volgens hem de ruimte in de beek nabij eisers percelen voldoende is om extremen in de neerslag op te vangen, ter zitting betoogd dat onder andere een berekening is uitgevoerd met tweemaal de maatgevende afvoer (T=100). De uitkomst van deze berekening was dat er nergens inundaties optraden.
6.7
In de door eiser 1 in het geding gebrachte reactie op het verweerschrift, opgesteld door H. Boukes, wordt het standpunt van verweerder, dat de wijziging van de ligging van de beekmonding geen invloed zal hebben op de waterstand ter hoogte van het perceel van eiser 1, bevestigd. Dit perceel ligt volgens die reactie namelijk veel hoger. Wat eiser 1 hierover in beroep heeft aangevoerd, kan reeds hierom niet worden gevolgd.
6.8
Verweerder heeft aangegeven dat het moet worden afgewacht hoe de begroeiing van de beek zich zal ontwikkelen en daarmee ook wat die begroeiing voor invloed heeft op de waterstanden. Verweerder heeft echter toegelicht dat bij de berekening is uitgegaan van een hogere weerstand dan in normale waterlopen. Eisers hebben weliswaar gesteld dat zij verwachten dat er beduidend meer weerstand in de waterloop zal ontstaan en daardoor de waterpeilen hoger zullen komen dan nu is berekend, maar zij hebben dit op geen enkele wijze met berekeningen onderbouwd.
Om voldoende controle te houden op de begroeiing worden er op verschillende locaties in de beek oppervlaktewatermetingen ingericht, zodat het effect van de begroeiing en de verandering daarvan op de watergang worden gevolgd. Dit, gevoegd bij de door verweerder gegeven garantie van handhaving van het huidige waterpeil, maakt dat verweerder voldoende heeft onderbouwd dat voldoende rekening is gehouden met de belangen van eisers, dat het beheer- afhankelijk van hoe de situatie zich ontwikkelt - kan worden aangepast en dat om die reden voor schade ten gevolge van het gewijzigde onderhoudsregime niet behoeft te worden gevreesd.
6.9
In het kader van de totstandkoming van het projectplan heeft verweerder overwogen dat het waterschap moet voldoen aan de normen zoals deze zijn vastgelegd in de Verordening water Noord-Brabant. Er mag geen wateroverlast optreden bij afvoer waarvan de kans is dat deze eens in de 10 jaar (grasland) en 25 jaar (akkerbouw) voorkomt. Volgens verweerder blijkt uit de controleberekening met SOBEK dat de inundatiekans zeer gering is, wat logisch valt te verklaren, omdat het profiel van de nieuwe beek altijd nog groter is dan de doorstroomopening van de bestaande stuwen in volledig gestreken toestand. Bij de uitgevoerde berekening met een dubbele maatgevende afvoer, een situatie die één keer per honderd jaar optreedt, zullen op grond van de berekeningen geen inundaties voorkomen.
6.1
De rechtbank deelt, in verband hiermee, niet de opvatting van eiser 2, vervat in de reactie op het verweerschrift, dat verweerder uitsluitend gemiddelde stabiele situaties heeft doorgerekend. Verweerder heeft met de uitgevoerde berekeningen bovendien voldoende onderbouwd wat de effecten van de voorgenomen maatregelen bij een verhoogd aanbod van af te voeren water zijn.
7
7.1
Eiser 1 heeft aangevoerd dat in het hydrologische rapport het effect op het grondwater niet is bepaald. Hij volgt verweerder niet in diens opvatting dat de waterpeilen amper zullen veranderen en acht het onwaarschijnlijk dat de verandering van het waterpeil slechts over een afstand van 25 meter van de beek doorwerkt in de grondwaterstand.
7.2
Volgens verweerder volgt uit de gemaakte berekeningen dat de gemiddelde waterstanden in de beek niet veel zullen veranderen. Lokaal - bij de stuwen - treden wel grote verschillen op. Bovenstrooms van de stuw 108EH zal het oppervlaktewaterpeil circa 30 centimeter dalen. Dat verschil wordt kleiner naarmate de afstand tot de stuw groter wordt. Ter hoogte van het perceel van eiser 1 zal het verschil 0 centimeter bedragen ten opzichte van het in het beheerregister opgenomen peil. Er valt dan ook geen verandering van de grondwaterstand te verwachten.
7.3
Eiser 1 heeft niet met berekeningen onderbouwd waarom het standpunt van verweerder, dat de oppervlaktewaterpeilen amper zullen veranderen, niet juist zou zijn. Louter twijfel aan de juistheid van het door verweerder hierover ingenomen standpunt is onvoldoende voor een gegrond beroep. Alleen al omdat eiser 1 niet aannemelijk heeft gemaakt dat er belangrijke veranderingen in het waterpeil nabij zijn perceel zullen optreden, kan aan de omstandigheid dat er volgens hem in het hydrologische rapport geen aandacht is besteed aan het effect op het grondwater, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
8
8.1
Eiser 1 heeft verder nog aangevoerd dat het hem niet duidelijk is of hij het maaisel, zoals voorheen, mag laten liggen, ook als dit uit de ecologische verbindingszone afkomstig is. Voor het geval dat hij het maaisel niet hoeft af te voeren, vreest hij voor schade door kruiden in het maaisel uit de ecologische verbindingszone.
8.2
Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting verduidelijkt dat de uitvoering van het projectplan geen wijziging brengt in het bestaande maaibeleid. Voor zover er in de ecologische verbindingszone in groten getale, voor agrarisch gebruik ongewenste, soorten zoals akkerdistel en jacobskruiskruid zullen voorkomen, zullen gepaste maatregelen, zoals anders of vaker maaien, worden getroffen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan de door eiser 1 geuite vrees voor schade door kruiden.
9
9.1
Eiser 1 vreest tot slot voor de komst van dassen, reeën en vossen, die schade kunnen aanrichten aan gewassen en ziekten kunnen overdragen op runderen.
9.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het, gezien het huidige agrarische grondgebruik, onwaarschijnlijk is dat deze soorten zich op eisers perceel zullen vestigen en het, gezien de geringe breedte van die strook, niet aannemelijk is dat in de ecologische verbindingszone een dassenburcht zal worden gemaakt.
9.3
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak van 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1768, over een watervergunning, overwogen dat
de bestrijding van besmettelijke dierziekten haar regeling primair vindt in andere wetgeving. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover in dit geval anders te oordelen. Eiser 1 heeft niet gesteld dat deze wetgeving niet toereikend is om het door hem gevreesde risico te ondervangen. De enkele omstandigheid dat ten gevolge van de aanleg van de ecologische verbindingszone mogelijk besmette dieren direct of indirect met zijn rundvee in aanraking komen, maakt dan ook niet dat reeds hierom niet met die aanleg zou kunnen worden ingestemd.
9.4
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de beroepsgronden betreffende het hydrologische rapport, falen deze gronden.
10. De conclusie uit het voorafgaande is dat de beroepen ongegrond zijn. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. de Lange, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. H.F.M.W. van Rijswick, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk,
griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2015.
voorzitter griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.