ECLI:NL:RBOBR:2015:5237

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 september 2015
Publicatiedatum
4 september 2015
Zaaknummer
WR 15-023
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaken

Op 3 september 2015 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in de wrakingszaak WR 15/023 uitspraak gedaan. Verzoeker heeft een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters R.J. Bokhorst, P.J.H. van Dellen en J.M.J. Denie, die betrokken waren bij de behandeling van zijn strafzaken met de parketnummers 01/820002-15, 01/820093-15, 01/820094-15 en 01/820095-15. Het wrakingsverzoek volgde op de afwijzing van verzoekers niet-ontvankelijkheidsverweer door de rechters. Verzoeker stelde dat hij niet de kans had gekregen om te reageren op het standpunt van de Officier van Justitie en dat de rechters partijdig waren door hun snelle beslissing zonder voldoende motivatie.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat er feiten of omstandigheden moeten zijn die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trekken. De rechtbank benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De rechtbank oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid of de schijn daarvan.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, waarbij werd vastgesteld dat de rechters hun beslissing gemotiveerd hadden en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De beschikking werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Wrakingskamer
Zaaknummer: WR 15/023
Beschikking van 3 september 2015
in de zaak van
[verzoeker],
verzoeker,
tegen
mrs. R.J. BOKHORST, P.J.H. VAN DELLEN EN J.M.J. DENIE,
in hun hoedanigheid van leden van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken van de rechtbank Oost-Brabant bij de behandeling van de (gevoegde) zaken met parketnummers: 01/820002-15, 01/820093-15, 01/820094-15 en 01/820095-15.
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoeker en de rechters worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het proces-verbaal van de zitting in de hoofdzaak van 11 augustus 2015 met daarin verwoord het wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van mr. Denie van 16 augustus 2015 en de schriftelijke reactie van mrs. Bokhorst en Van Dellen van 17 augustus 2015;
  • de e-mail aan de wrakingskamer van verzoeker van 20 augustus 2015 met bijlagen;
  • de e-mail aan de wrakingskamer van verzoeker van 21 augustus 2015;
  • het dossier in de hoofdzaak.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015.
Verzoeker is in persoon verschenen en heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht en bij zijn verzoek gepersisteerd.
In hun schriftelijke reacties hebben de rechters hun standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht. Mrs. Denie en Bokhorst hebben kenbaar gemaakt niet ter zitting aanwezig te kunnen zijn. Mr. Van Dellen is verschenen ter zitting.
De officier van justitie in de strafzaak tegen verzoeker is - hoewel daartoe te zijn uitgenodigd - niet ter zitting verschenen.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de procedure met parketnummers: 01/820002-15, 01/820093-15, 01/820094-15 en 01/820095-15. Verzoeker heeft de rechters gewraakt, nadat ze zijn niet-ontvankelijkheidsverweer hadden verworpen. Verzoeker stelt niet de mogelijkheid te hebben gehad om te reageren op het standpunt van de Officier van Justitie over het niet-ontvankelijkheidsverweer en om stukken van overtuiging aan de rechters voor te houden. Dit is in strijd met de wet. De beslissing van de rechters is volgens verzoeker bovendien niet gemotiveerd en in zo korte tijd genomen, dat de rechters hiermee niet slechts de schijn van partijdigheid hebben gewekt, maar ook blijk hebben gegeven van partijdigheid.
2.2.
De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben in dat kader gesteld, dat de wraking van verzoeker is gegrond op een door de rechtbank genomen processuele beslissing en dat dit in de gegeven omstandigheden geen grond voor wraking kan opleveren.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechters met betrekking tot een procespartij vooringenomen zijn, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid is bij de beoordeling van het wrakingsverzoek van belang.
3.2.
Van uitzonderlijke omstandigheden in voormelde zin is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake.
Als uitgangspunt geldt dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Met het nemen van de beslissing blijkt weliswaar onvermijdelijk van een standpunt van de rechters, maar dat levert niet zonder meer een zwaarwegende aanwijzing in voormelde zin op dat een vrees voor partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
Dit kan anders zijn indien een beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat voor die beslissing redelijkerwijze geen andere verklaring kan worden gegeven dan dat die beslissing voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter, in die zin dat de beslissing objectief gezien bij de verzoeker tot wraking de gerechtvaardigde vrees heeft kunnen wekken dat de beslissing is ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoeker. Hiervan is in casu echter geen sprake. De rechters hebben het verzoek van verzoeker om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren gemotiveerd afgewezen en de door verzoeker geschetste omstandigheden bieden geen grond voor zijn stelling dat de rechters daarbij blijk hebben gegeven van partijdigheid.
Ten slotte is (ook overigens) in de stellingen van verzoeker geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechters een (objectiveerbare) schijn van partijdigheid hebben gewekt.
3.3.
Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank,
wijst af het verzoek tot wraking van mrs. R.J. Bokhorst, P.J.H. van Dellen en J.M.J. Denie in de zaak met parketnummers 01/820002-15, 01/820093-15, 01/820094-15 en 01/820095-15.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.H. de Koning, voorzitter, mr. J.H. Wiggers en
mr. P.P.M. van der Burgt, leden, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.