ECLI:NL:RBOBR:2015:5149

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
SHE 15/2361
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening sluiting woning op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, de huurder van een woning in Veldhoven, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit was genomen naar aanleiding van de vondst van een aanzienlijke hoeveelheid GHB in de woning, die volgens de burgemeester als een handelshoeveelheid werd beschouwd. Verzoeker stelde dat de aangetroffen drugs toebehoorden aan een bezoeker en dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid ervan. Hij verzocht de voorzieningenrechter om het bestreden besluit te schorsen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester bevoegd was om de last onder bestuursdwang op te leggen, aangezien de aanwezigheid van de GHB in de woning voldoende was om aan te nemen dat deze bestemd was voor verkoop of verstrekking. De rechter benadrukte dat het niet vereist is dat daadwerkelijk drugs zijn verhandeld om deze bevoegdheid te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker en verweerder tegen elkaar af en concludeert dat het belang van de burgemeester bij handhaving zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij het behoud van de woning.

Uiteindelijk wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, omdat de sluiting van de woning per 1 september 2015 voor drie maanden niet disproportioneel is. De rechter oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van een waarschuwing en dat de sluiting in overeenstemming is met het Handhavingsbeleid van de gemeente Veldhoven. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/2361

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 augustus 2015 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R. Bormans),
en

de burgemeester van de gemeente Veldhoven, verweerder

(gemachtigden: E.G.J. Kraus LLB en L. van Gameren).

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2015 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd inhoudende dat de woning en de bijbehorende berging aan de [de woning] (hierna: de woning) wordt gesloten op dinsdag 1 september 2015 en dat deze drie maanden gesloten dient te blijven.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende dat bezwaar een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat (de werking van) het bestreden besluit wordt geschorst dan wel een andere passende maatregel wordt getroffen. De gronden van het verzoek dateren van 14 augustus 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Verzoeker is huurder en bewoner van de woning. De woning is eigendom van
Wooncorporatie ‘Thuis te Eindhoven (hierna: de eigenaar).
In de op 21 juli 2015 opgemaakte bestuurlijke rapportage (hierna: de bestuurlijke rapportage) staat – kort weergegeven – vermeld dat de politie op 16 juli 2015 het verzoek kreeg om assistentie te verlenen aan ambulancepersoneel dat aanwezig was in de woning. Er zou een persoon GHB hebben gebruikt en mogelijk agressief zijn. Daar aangekomen, heeft de politie een onderzoek ingesteld waarbij werd geconstateerd dat een bezoeker van de woning onder invloed was van een drug. In een sporttas die deze bezoeker bij zich had, werden twee flesjes aangetroffen met daarop het etiket AA-drink en daarin een stroperige substantie waarvan uit een test is gebleken dat dit 165 milliliter GHB was.
Bij brief van 24 juli 2015 heeft verweerder verzoeker op de hoogte gebracht van zijn voornemen om op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen inhoudende dat de woning op maandag 10 augustus 2015 omstreeks 14:00 uur zou worden gesloten en dat deze drie maanden gesloten diende te blijven. Bij brief van 3 augustus 2015 heeft verzoeker hierop zijn zienswijze gegeven.
Op 10 augustus 2015 heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Verzoeker heeft bij brieven van 14 augustus 2015 hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Verweerder heeft zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat hij gelet op de hoeveelheid harddrugs die de politie in de woning heeft aangetroffen, op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het Damoclesbeleid gemeente Veldhoven (Handhavingsbeleid op artikel 13b Opiumwet) 2015 (hierna: Handhavingsbeleid) bevoegd was de toegepaste last onder bestuursdwang aan verzoeker op te leggen.
3. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het belang van verzoeker bij het treffen van een voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningen-procedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
4. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend.
5. Verzoeker heeft aangevoerd dat – kort en zakelijk weergegeven – verweerder niet bevoegd was tot opleggen van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot
oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen, is niet vereist dat daadwerkelijk drugs zijn verhandeld. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1764). Uit het woord "daartoe" in deze bepaling volgt dat deze bevoegdheid ontstaat door de enkele aanwezigheid in, voor zover thans van belang, een woning van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. Daarbij is in beginsel aannemelijk dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, indien de aangetroffen drugs de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik van, voor zover thans van belang, 5 ml GHB overschrijdt. De stelling van verzoeker dat die avond noch in het verleden sprake is geweest van het verhandelen van drugs is gelet op het voorgaande niet relevant. Nu niet in geschil is dat in de woning 165 milliliter GHB, dat is 33 maal de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik, zijnde een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs), aanwezig was, is het dus in beginsel aannemelijk dat de GHB voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd was. Het ligt vervolgens op de weg van verzoeker om het tegendeel aannemelijk te maken. Daarin is hij niet geslaagd. Verzoekers stelling dat de GHB van een bezoeker was en dat hij niet wist van de aanwezige GHB, doet evenmin afbreuk aan verweerders bevoegdheid. Het opleggen van de last onder bestuursdwang is immers gericht op de woning en niet op de bewoner, zodat geen onderscheid kan worden gemaakt naar persoonlijke verwijtbaarheid (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2014 ECLI:NL:RVS:2014:2562). Verzoekers stelling dat geen sprake is van drugsgerelateerde overlast verdraagt zich niet met wat er volgens de bestuurlijke rapportage is voorgevallen. Overigens is geconstateerde overlast geen voorwaarde voor het ontstaan van verweerders bevoegdheid (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX6476).
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat verweerder bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. De grond faalt.
6. Verzoeker heeft vervolgens aangevoerd dat – kort en zakelijk weergegeven – sluiting van de woning per 1 september 2015 voor een periode van drie maanden disproportioneel is.
Uit de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet blijkt dat verweerder bij
de uitoefening van de daarin neergelegde bevoegdheid over beleidsvrijheid beschikt. Daarom moet de rechter verweerders invulling van die bevoegdheid met enige terughoudendheid toetsen. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang (vergelijk de uitspraak van 5 november 2014 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:
2014:3941).
Gelet op het zeer ingrijpende karakter van een woningsluiting voor bewoners is bij de
invulling die verweerder in dat geval geeft aan zijn bevoegdheid ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet van groot belang dat het uitgangspunt moet zijn: een waarschuwing of een soortgelijke maatregel (vergelijk de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014). In de Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2, is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag in ernstige gevallen worden afgeweken.
Ter invulling van zijn beleidsvrijheid heeft verweerder het Handhavingsbeleid vastgesteld.
Verweerder heeft in overeenstemming met het Handhavingsbeleid besloten de woning voor de duur van drie maanden te sluiten.
De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat deze sluiting in het licht van de ernst van de geconstateerde feiten disproportioneel is.
Verweerder heeft gelet op de in de woning aangetroffen harddrugs in redelijkheid mogen afzien van een bestuurlijke waarschuwing (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4412). Ook heeft verweerder conform het Handhavingsbeleid mogen afzien van het opleggen van een last onder dwangsom met als reden dat hij verzoeker niet in de gelegenheid wil stellen een financiële belangenafweging te maken en vanwege het gewenste effect van de last onder bestuursdwang.
Sluiting van de woning per 1 september 2015 is niet onredelijk omdat verweerder verzoeker reeds per 27 juli 2015 op de hoogte heeft gebracht van zijn voornemen de woning te sluiten. Bovendien heeft verzoeker op geen enkele wijze onderbouwd dat hij voor die datum geen vervangende woonruimte kan vinden.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb kan verweerder afwijken van het Handhavingsbeleid indien handelen overeenkomstig dat beleid gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
Het gegeven dat geen rekening wordt gehouden met de afwezigheid van de door het Handhavingsbeleid genoemde verzwarende indicatoren vormt niet een zodanige bijzondere omstandigheid. De afwezigheid van deze indicatoren is immers al in het beleid verdisconteerd.
Resumerend is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich conform het Handhavingsbeleid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van de woning voor drie maanden per 1 september 2015 niet disproportioneel is. Deze grond faalt evenzeer..
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L.W.M. Viering, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.