ECLI:NL:RBOBR:2015:424

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2015
Publicatiedatum
28 januari 2015
Zaaknummer
14_2522
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarden en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de WOZ-waarden van vijf onroerende zaken in Eindhoven, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. De oorspronkelijke WOZ-waarden waren vastgesteld op 239.000,-, 248.000,-, 269.000,-, 157.000,- en 375.000,- euro per 1 januari 2013. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarden, waarop de heffingsambtenaar op 19 juni 2014 een gedeeltelijke toewijzing heeft gedaan, met een proceskostenvergoeding van 1.650,- euro. Eiser was het niet eens met de vastgestelde waarden en de hoogte van de proceskostenvergoeding en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 19 december 2014 hebben partijen overeenstemming bereikt over de WOZ-waarden van enkele objecten, waarbij de rechtbank de waarden van objecten [adres 3], [adres 1] en [adres 4] heeft verlaagd naar respectievelijk 223.000,-, 172.000,- en 120.000,- euro. De rechtbank heeft de bestreden uitspraak vernietigd en zelf in de zaak voorzien. Tevens heeft de rechtbank de proceskostenvergoeding herzien, waarbij een wegingsfactor van 2 voor de bezwaarfase is vastgesteld, en een wegingsfactor van 0,5 voor de beroepsfase. De totale proceskosten zijn vastgesteld op 3.067,- euro, waarvan eiser nog recht heeft op een nabetaling van 1.416,20 euro. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het griffierecht van 45,- euro aan eiser dient te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 14/2522, SHE 14/2579, SHE 14/2581 en SHE 14/2582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 januari 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: A. Oosters),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder

(gemachtigde: F. Fikri).

Procesverloop

Bij beschikking van 31 januari 2014, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken [adres 1], [adres 2], [adres 3], [adres 4] en [adres 5] te Eindhoven (de objecten), per waardepeildatum 1 januari 2013, voor het kalenderjaar 2014, vastgesteld op onderstaande bedragen. In dit geschrift zijn tevens de aanslagen onroerende-zaaksbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2014 bekend gemaakt.
WOZ-object
WOZ-waarde
[adres 1]
€ 239.000,-
[adres 2]
€ 248.000,-
[adres 3]
€ 269.000,-
[adres 4]
€ 157.000,-
[adres 5]
€ 375.000,-
Bij uitspraak op bezwaar van 19 juni 2014 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard en de waarde van genoemde objecten als volgt bepaald:
WOZ-object
WOZ-waarde
[adres 1]
gehandhaafd
[adres 2]
verlaagd naar € 202.000,-
[adres 3]
gehandhaafd
[adres 4]
verlaagd naar € 137.000,-
[adres 5]
verlaagd naar € 333.000,-
Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder eiser in aanmerking gebracht voor een vergoeding van de proceskosten ter hoogte van € 1.650,-.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2014. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door M.R. van Yperen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser komt in beroep op tegen de WOZ-waarden van de objecten [adres 1], [adres 4], [adres 3] en [adres 2]. De WOZ-waarde van het object [adres 5] is niet in geschil. Verder komt eiser op tegen de hoogte van de aan hem toegekende proceskostenvergoeding. Eiser is van mening dat het aantal geschriften dat in een uitspraak op bezwaar wordt behandeld invloed heeft op het gewicht van de zaak. Eiser is van mening dat dit in dit geval het gewicht ‘zeer zwaar’ (factor 2) dient te zijn. Eiser voert aan dat het vijf moeilijk te waarderen objecten betreft (combinatie woning/niet woning) en dat de heffingsambtenaar per se wil horen op locatie, hetgeen een extra belasting voor de gemachtigde vormt.
2. Partijen zijn voor de zitting al tot overeenstemming gekomen voor wat betreft de in geschil zijnde WOZ-waarden. Partijen zijn overeengekomen dat de waarde van [adres 3] verlaagd wordt naar € 223.000,-; de waarde van [adres 1] verlaagd wordt naar
€ 172.000,- en dat de waarde van [adres 4] verlaagd wordt naar € 120.000,-. De waarde van [adres 2] wordt gehandhaafd. De rechtbank wijst op de brief van verweerder van 9 december 2014 en die van eiser van 11 december 2014 hieromtrent. De rechtbank zal het beroep in zoverre gegrond verklaren, de bestreden uitspraak vernietigen en zelf in de zaak voorzien door de waarde van de objecten [adres 3], [adres 1] en Heezerweg 23 per de waardepeildatum 1 januari 2013 vast te stellen op de waarde die partijen zijn overeengekomen.
3. Met betrekking tot de hoogte van de proceskostenvergoeding heeft verweerder eveneens een schikkingsvoorstel gedaan. Verweerder stelt zich, naar ter zitting ook is gebleken, thans op het standpunt dat de wegingsfactor in de bezwaarfase 1,5 dient te zijn. Volgens eiser dient deze voor de bezwaarfase 2 en voor de beroepsfase 1,5 te zijn. Partijen zijn er niet in geslaagd ter zitting tot overeenstemming wat betreft de proceskosten te komen, zodat de rechtbank hierover een inhoudelijk oordeel zal geven.
4. De rechtbank stelt daartoe vast dat in de bezwaarfase de waarde van een vijftal objecten in geschil was. De waarde van een drietal objecten is in bezwaar verlaagd. In beroep is daar nog een vierde object ([adres 1]) en vijfde object ([adres 3]) bijgekomen en van [adres 4] is de waarde ten opzichte van bezwaar nog verder verlaagd. In totaal is eiser dus met succes opgekomen tegen een vijftal objecten. Eiser is tegen deze objecten in een separaat bezwaarschrift opgekomen en heeft een vijftal taxatierapporten ingediend. In bezwaar zijn al drie keer de kosten van kadastrale uittreksels en taxatiekosten vergoed. Omdat de waarde van twee andere objecten ook is verlaagd, zal de rechtbank daaraan nog twee keer een vergelijkbaar bedrag toe voegen voor wat betreft de kadastrale uittreksels (2 keer €7,-) en taxatiekosten (2 keer € 314,60 (inclusief BTW)).
5. Tussen partijen is niet in geschil dat, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ6822) en het arrest van 9 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:19), de (separate) bezwaren tegen (in dit geval vijf) WOZ-beschikkingen die in één geschrift zijn opgenomen voor de regels van de proceskostenvergoeding gelden als één bezwaar. Wel heeft de Hoge Raad in deze arresten overwogen dat de omstandigheid dat het bezwaar op meer dan één besluit betrekking heeft een rol kan spelen bij het bepalen van de wegingsfactor voor gewicht van de zaak.
6. De rechtbank stelt voorop dat beoordeeld dient te worden of met de wegingsfactor 1,5 voldoende recht wordt gedaan aan de werkbelasting van de gemachtigde. De rechtbank stelt daartoe vast dat de objecten verschillen, maar dat de bezwaarschriften zich in hoofdzaak beperken tot het overnemen van de gegevens zoals deze door de taxateur zijn beschreven. Niet uit het oog mag worden verloren dat de kosten van een vijftal taxatierapporten al zijn vergoed. Daar staat tegenover dat verweerder het beleid voert om de hoorzitting op locatie te houden en dat dit in dit geval ook daadwerkelijk heeft betekend dat op vijf verschillende locaties een deel van de hoorzitting heeft plaatsgevonden. Daardoor is het tijdsbeslag van de gemachtigde aanmerkelijk verhoogd. De rechtbank volgt verweerder in zoverre niet dat dit slechts een fysieke belasting betreft die niet tot uitdrukking kan komen in de wegingsfactor.
7. Naar het oordeel brengt het voorgaande met zich dat in dit geval een wegingsfactor 2 voor de bezwaarfase recht doet aan de werkbelasting. Ook in zoverre dient de bestreden uitspraak vernietigd te worden. Daarbij trekt de rechtbank ook een vergelijking met de wegingsfactor 1,5 die gehanteerd wordt als sprake is van vier of meer samenhangende zaken, waarvan tussen partijen niet in geschil is dat daarvan in dit geval geen sprake is. Wanneer men in aanmerking neemt dat een dergelijke factor al geldt bij samenhangende zaken, is een zelfde factor bij vijf zaken die niet samenhangen en waarbij de hoorzitting op vijf verschillende locaties is gehouden naar het oordeel van de rechtbank niet verdedigbaar.
8. Zoals de rechtbank ter zitting is gebleken willen partijen duidelijkheid van de rechtbank omdat zij vaker met elkaar procederen en een vast richtsnoer willen. Hoewel de rechtbank dit begrijpt, kan in zijn algemeenheid een dergelijke richtsnoer niet gegeven worden. In voorkomende gevallen kan bijvoorbeeld een wegingsfactor 1 voldoende zijn bij 6 of meer objecten als de werkzaamheden zeer beperkt zijn gebleven. Niet uit het oog mag worden verloren dat het bedrag dat de wetgever als waarde per punt heeft toegekend van (ten tijde van belang) € 243,- in de bezwaarfase en € 487,- in de beroepsfase een forfaitaire vergoeding betreft die soms dus aan de lage, maar soms ook aan de hoge kant is wanneer slechts sprake is van een summier bezwaar- of beroepschrift en een heel korte (hoor-)zitting. Een groter aantal objecten hoeft gelet hierop niet altijd te resulteren in een hogere wegingsfactor voor het gewicht van de zaak. Het voorgaande neemt niet weg dat partijen die, zoals in dit geval, vaker met elkaar procederen er verstandig aan doen om met elkaar tot duurzame afspraken te komen om te voorkomen dat zij telkens de gang naar de rechter moeten maken om een oordeel te krijgen over de gehanteerde wegingsfactor voor de proceskosten.
9. Voor de beroepsfase hanteert de rechtbank, anders dan eiser bepleit, een wegingsfactor 0,5 omdat de inhoudelijke werkzaamheden daarin beperkt zijn gebleven, al voor de zitting een schikking ten aanzien de WOZ-waarden tot stand is gekomen en de grieven zich toespitsten op de wegingsfactor van een proceskostenveroordeling.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank verweerder als volgt in de door eiser gemaakte proceskosten veroordelen. Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase: 1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, met een waarde per punt van € 243,- en een wegingsfactor 2, zijnde een totaalbedrag van € 972,-. Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase: 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 0,5, zijnde een totaalbedrag van € 487,-. Verder komen de taxatiekosten voor vergoeding in aanmerking zoals hiervoor weergegeven vijf maal € 314,60, zijnde een totaal bedrag van € 1.573,- En ten slotte de kosten voor de uittreksel uit het kadaster vijf maal € 7,-, zijnde een totaal bedrag van € 35,-. Het voorgaande betekent dat het totale bedrag aan proceskosten op een bedrag van € 3.067,- neerkomt. De rechtbank stelt vast dat in de bezwaarfase al een bedrag ter hoogte van
€ 1.650,80 is overgemaakt. Dit betekent dat eiser feitelijk nog recht heeft op een nabetaling van een bedrag ter hoogte van € 1.416,20.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierrecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden uitspraak met uitzondering van de vastgestelde WOZ-waarden van de objecten [adres 5] en [adres 2];
  • vermindert de WOZ-waarde per de waardepeildatum 1 januari 2013 van het object [adres 3] naar € 223.000,-; van het object [adres 1] naar
  • € 172.000,- en van het object [adres 4] naar € 120.000,-;
  • bepaalt dat de aanslag onroerende zaakbelasting dienovereenkomstig wordt verminderd;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden uitspraak voor zover deze is vernietigd;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 3.067,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. U. van Berkel- De Jongh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.