4.5De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit een veranderingsvergunning betreft. De voorgaande vergunningen zijn verleend onder een beperking als bedoeld in artikel 8.17, tweede lid, van de Wet milieubeheer, in samenhang met artikel 2.2 en categorie 28.4 c1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit zoals deze golden tot 1 oktober 2010. Ingevolge artikel 1.2, vijfde lid, van de Invoeringswet Wabo zijn deze voorgaande milieuvergunningen omgezet in een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu voor onbepaalde tijd. Dit heeft tot gevolg dat alle voorschriften van de voorgaande vergunningen en het bestreden besluit naast elkaar van toepassing zijn op de inrichting voor zover deze voorschriften niet in opvolgende milieuvergunningen of het bestreden besluit zijn gewijzigd of ingetrokken. In het bijzonder wijst de rechtbank op de thans geldende voorschriften 3.2.1 en 3.2.2 van de vergunning uit 2010 waarbij, kort samengevat, de inrichting is gehouden om alle laad-, los-, opslag-, en be- en verwerkingsactiviteiten van dierlijke mest en co-substraten inpandig te laten plaatsvinden. Het inpandig laden en lossen van vloeibare co-substraten mag buiten plaatsvinden indien technische maatregelen zijn getroffen om diffuse emissies te voorkomen. De door eiser gestelde werkwijze om meststoffen en co-substraten op het buitenterrein van een vrachtwagen af te kiepen en naar binnen te transporteren is in strijd met voorschrift 3.2.1 van de vergunning uit 2010 en is daarmee een overtreding van artikel 2.3 onder a van de Wabo en een strafbaar feit ingevolge artikel 1a, sub 1, van de Wet op de economische delicten. De afvoer van digestaat door middel van het laden van vrachtwagens dient eveneens inpandig te geschieden. De opslagruimtes voor het bewaren van (vloeibare) mest of co-substraten dienen gesloten te zijn uitgevoerd, waarbij lucht wordt afgezogen door de luchtwasser en de biofilter, hetgeen zowel in de vergunning van 2005 als die van 2010 is bepaald. De inrichting dient zich voorts te houden aan de voorschriften met betrekking tot het laden en lossen van vloeibare co-substraten in artikel 2.1 van de vergunning uit 2010 waarbij eventueel gemorste stoffen zo snel mogelijk moeten worden opgeruimd. De aanvoer van vloeibare mest mag alleen geschieden in tankwagens die zich in een zindelijke staat bevinden (voorschrift 2.1.2 van de vergunning uit 2005) en dient overigens in een schone en ordentelijke staat te worden gehouden (voorschrift 1.5.4 van de vergunning uit 2005). Dit geldt ook voor de door eiser ter zitting gememoreerde vuilresten. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de voorschriften (good housekeeping) in de voorgaande, nog steeds van kracht zijnde, vergunningen de drijver van de inrichting verplichten tot een werkwijze waarbij diffuse emissies niet voorkomen. Deze beroepsgrond faalt.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt vergunningsvoorschrift 1.1.3 van het bestreden besluit. Het overige gedeelte van het bestreden besluit wordt in stand gelaten. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zelf in de zaak te voorzien en wijzigt vergunningsvoorschrift 1.1.3 aldus:
“1.1.3 De uurgemiddelde geuremissie uit het biofilter mag, in aanvulling op de uren in voorschrift 1.1.2, gedurende één uur per dag niet meer bedragen van 8,0 x 106 oue(H)(hedonisch gewogen) per uur. Dit kan slechts worden vastgesteld aan de hand van een minimaal twee uur aaneengesloten durende meting”
Door deze wijziging blijft de piekemissie beperkt tot één uur per dag. Weliswaar heeft AgroSaar America BV ter zitting aangegeven niet te kunnen beoordelen of het aangepaste voorschrift binnen haar bedrijfsvoering past, maar gelet op het geurrapport van 31 maart 2014 gaat de rechtbank er van uit dat piekemissies van langer dan één uur niet in de lijn der verwachting liggen. Gelet op het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel, dat ter handhaving van dit voorschrift gedurende een periode van minimaal twee uur dient te worden gemeten. Verweerder heeft dit ter zitting bevestigd en aangegeven dat dit lastig is, maar niet onoverkomelijk. De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. Dit betekent dat de inrichting zich aan het aangepaste voorschrift moet houden.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,00 en een wegingsfactor 1).