In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een BV, eiseres, en de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder. De zaak betreft een beroep tegen de vastgestelde waarde van een onroerende zaak voor het kalenderjaar 2014, die door verweerder was vastgesteld op € 2.108.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De eiseres heeft het beroep ingesteld via een gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de gemachtigde daadwerkelijk bevoegd was om namens de BV op te treden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde geen geldige machtiging kon overleggen die aantoont dat hij namens de BV het beroep kon instellen. De rechtbank heeft de gemachtigde, Bartels, eerder gewezen op deze onduidelijkheid, maar de nadien ingediende stukken hebben deze onduidelijkheid niet opgehelderd. Hierdoor is niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor ontvankelijkheid van het beroep, zoals gesteld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet inhoudelijk is behandeld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.