ECLI:NL:RBOBR:2015:3124

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
29 mei 2015
Zaaknummer
SHE 15/1341
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M.H. Rijken-Lie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een woning op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 8 mei 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een huurster van een woning, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Geldrop-Mierlo, die op basis van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang had opgelegd. Dit besluit hield in dat de woning zou worden gesloten vanwege de vondst van een handelshoeveelheid drugs. De burgemeester had beleid opgesteld dat bij de eerste constatering van een handelshoeveelheid drugs een zorgvuldige belangenafweging moest plaatsvinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende indicatoren had gewogen en de persoonlijke omstandigheden van verzoekster en haar kinderen niet had meegenomen in de afweging. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting van de woning niet in redelijkheid kon worden gelast en heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. De sluiting werd geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekster. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1341

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 mei 2015 in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. E. Stevens),
en

de burgemeester van de gemeente Geldrop-Mierlo, verweerder

(gemachtigde: B.A. Brugman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Vesteda Property Management, te Maastricht, verhuurder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekster op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd. Deze last houdt in dat de woning en de daarbij behorende schuur aan [de woning] met ingang van 11 mei 2015 om 14.00 uur wordt gesloten en gesloten blijft tot 11 augustus 2015.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om hangende dat bezwaar een voorlopige voorziening te treffen. Deze voorziening zou moeten inhouden dat verweerder wordt gelast het bestreden besluit in te trekken, te wijzigen of niet uit te voeren zolang de bestuursrechtelijke procedure nog loopt. De gronden van het verzoek dateren van 6 mei 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2015. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is, met telefonisch bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Verzoekster is huurster en gebruikster van de woning, de schuur en de daarbij
behorende gronden aan [de woning] (de woning). Zij woont daar met haar partner en hun twee kinderen van vier en zes jaar. Haar partner zit thans in voorlopige hechtenis. Verzoekster heeft een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en moet rondkomen van € 700,- per maand. Zij is aan het solliciteren om werk te vinden.
1.2
In de op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage van 9 maart 2015 staat
vermeld dat op 29 oktober 2014 een opsporingsonderzoek is gestart dat zich richt op (gewoonte)witwassen. Op 2 maart 2015 hebben medewerkers van de Landelijke Eenheid van de politie, Dienst Landelijke Recherche, een onderzoek ingesteld op het adres van verzoekster. Daarbij hebben medewerkers van de politie in de bij de woning behorende schuur 1.200 gram hennep en 222 gram hasjiesj, zijnde stoffen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet, aangetroffen. Dat sprake is van hasjiesj en hennep is geconcludeerd op grond van de uitslag van een indicatieve test. De aangetroffen hoeveelheden hasjiesj en hennep overschrijden ruimschoots de grens van vijf gram. Vanaf die hoeveelheid neemt het Openbaar Ministerie aan dat sprake is van een handelshoeveelheid softdrugs. Gelet hierop is aangenomen dat de aangetroffen softdrugs aanwezig waren voor de handel in verdovende middelen. Verder zijn bij het onderzoek ter plaatse twee geladen vuurwapens en een alarmpistool aangetroffen. In de ouderlijke slaapkamer, in de woning, werd onder het hoofdkussen op het bed een revolver aangetroffen, waarvan uit forensisch onderzoek is gebleken dat het een geladen revolver van het merk HS, model 388, kaliber .38 Special met zes kogelpatronen in het rondsel betreft. Voorts werd in de voorraadkast in de keuken, aangrenzend aan de woonkamer, een half geladen vuurwapen aangetroffen, waarvan uit forensische onderzoek is gebleken dat het een semiautomatisch pistool van het merk Walther, model P22, kaliber 6.35 mm Browning met bijbehorend patroonmagazijn met daarin 4 kogelpatronen betreft. Tevens werd in de betreffende voorraadkast een gas-/alarm- pistool aantroffen, waarvan uit forensische onderzoek is gebleken dat het een pistool van het merk Ekol, model 99, kaliber 9 mm P.A. Knall met bijbehorend patroonmagazijn met daarin 8 knalpatronen betreft. Gelet op deze bevindingen hebben het Openbaar Ministerie en de politie verweerder geadviseerd om deze bevindingen te gebruiken voor het toepassen van bestuurlijke maatregelen tegen de locatie en de personen die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen.
1.3
Bij brief van 17 maart 2015 heeft verweerder verzoekster en haar partner en de verhuurder op de hoogte gebracht van zijn voornemen om handhavend op te treden. De verhuurder heeft bij brief van 23 maart 2015 en verzoekster bij brief van 24 maart 2015 hierop gereageerd.
1.4
Bij besluit van 28 april 2015 heeft verweerder de verhuurder een last onder
bestuursdwang op grond van artikel 13b van de Opiumwet opgelegd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder verzoekster en haar partner een last onder bestuursdwang op grond van artikel 13b van de Opiumwet opgelegd. De last houdt in dat ervoor dient te worden zorggedragen dat de woning met ingang van 11 mei 2015 om 14.00 uur wordt gesloten en gesloten blijft tot 11 augustus 2015.
1.5
Bij brief van 6 mei 2015 heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het bestreden
besluit. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld dat het bezwaar van verzoekster op 8 juni 2015 zal worden behandeld op een hoorzitting.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat – kort weergegeven – hij gelet op het in de woning aangetroffene op grond van artikel 13b van de Opiumwet en het toepasselijke beleid bevoegd was de toegepaste last onder bestuursdwang aan verzoekster op te leggen.
3. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het belang van verzoekster bij het treffen van een voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
4. Aangezien verweerder verzoekster heeft gelast ervoor zorg te dragen dat de woning wordt gesloten met ingang van 11 mei 2015 om 14.00 is sprake van voldoende spoedeisendheid om het verzoek aan de hand van de door verzoekster aangevoerde gronden inhoudelijk beoordelen.
5. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot
oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
5.1
Op grond van artikel 5:21, van de Awb wordt onder bestuursdwang de herstelsanctie
verstaan, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijke herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd
5.2
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de door verweerder aangewende bevoegdheid
op grond van artikel 13b van de Opiumwet geen strafrechtelijke maar een bestuursrechtelijke bevoegdheid met een herstellend karakter betreft. Met de sluiting van de woning wordt onder meer beoogd dat de openbare orde en de rust in de woonomgeving wordt hersteld en dat de loop naar de woning wordt verbroken.
5.3
Uit bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State (de Afdeling) van 21 maart 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV9512) blijkt dat voor het ontstaan van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen niet vereist is dat daadwerkelijk drugs zijn verhandeld vanuit de woning. Uit het woord ‘daartoe’ in artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet volgt dat de enkele aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs, bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting van een lokaal.
5.4
Nu niet in geschil is dat in de bij de woning behorende schuur handelshoeveelheden
hennep en hasjiesj zijn aangetroffen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat deze drugs ‘daartoe aanwezig’ waren. Hiermee is voldaan aan de vereisten van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, zodat verweerder bevoegd was tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
5.5.
Dat verzoekster, naar zij stelt, geen enkele wetenschap had van het aangetroffene, kan haar niet baten. Ingevolge artikel 13b van de Opiumwet brengt reeds de aanwezigheid van voor verkoop bestemde verdovende middelen in een woning de bevoegdheid met zich tot oplegging van een last onder bestuursdwang met betrekking tot die woning. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4412).
6. Verzoekster heeft aangevoerd dat – kort gezegd – het besluit onvoldoende is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Voorts is het besluit disproportioneel.
Nu onvoldoende is gebleken van bijkomende omstandigheden had in dit geval moeten worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Verweerder heeft een onjuiste belangenafweging uitgevoerd, aldus verzoekster.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet over beleidsvrijheid beschikt. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid door verweerde met enige terughoudendheid moet toetsen. Daarbij is de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet van belang. Ter invulling van zijn bevoegdheid heeft verweerder de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet inzake een woning of lokaal 2013 (het Handhavingsbeleid) op 4 december 2012 vastgesteld.
6.2.
Verweerder heeft verzoekster ingevolge het Handhavingsbeleid gelast de woning voor de duur van drie maanden te sluiten en gesloten te houden.
6.3.
Volgens het Handhavingsbeleid wordt een woning waarin voor de eerste maal een handelshoeveelheid verdovende middelen is aangetroffen in beginsel gesloten, maar zal nadrukkelijk worden bezien of gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval met een waarschuwing kan worden volstaan. Het Handhavingsbeleid bevat de volgende, niet limitatieve opsomming van indicatoren die relevant zijn bij de zorgvuldige belangenafweging of sluiting noodzakelijk wordt geacht voor het herstel van de gewenste situatie van het woon- en leefklimaat en het weren en terugdringen van drugshandel gerelateerd aan de desbetreffende woning, dan wel wordt volstaan met een waarschuwing.
  • De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of II van de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan de aangetroffen middelen, in hoeverre is sprake van handelshoeveelheden van verschillende middelen, combinatie van hard- en softdrugs, maar ook aan de hoeveelheid. Het aantreffen van een handelshoeveelheid op zichzelf is al voldoende om handel aan te nemen en daadwerkelijke verkoop, afleveren of verstrekken hoeft niet aangetoond te worden. Echter, een minieme overschrijding van wat als handelshoeveelheid wordt aangemerkt kan een andere afweging rechtvaardigen.
  • De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Hierbij kan gedacht worden aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of -gebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmaterialen, verpakkingsmaterialen, et cetera, in de woning.
  • Strafbare feiten, geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de Wet wapens en munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan de woning. Hierbij kan gedacht worden aan gerelateerde feiten in de zin dat in de woning personen worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit gedurende de afgelopen drie jaar, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond. Ook kan aantoonbare (drugs)overlast met betrekking tot het pand of andere panden van de eigenaar een rol spelen.
  • Vermoedens van verwijtbaar gedrag van bewoner(s)/betrokkene(n) of betrokkenheid bij personen met antecedenten. Hierbij kan gedacht worden aan aantoonbare relaties van bewoner(s)/ betrokkene(n) met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit.
  • De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of omwonende(n). Hierbij kan gedacht worden aan een buurt waarin de woning zich bevindt (staat de omgeving van de woning al langer onder druk in verband met drugsoverlast bijvoorbeeld blijkend uit een negatieve score op de veiligheidsindex, dan kan worden overwogen dat een drugsvondst sneller het toch al broze woon- en leefklimaat in gevaar brengt) of de drugsoverlast die in de directe omgeving wordt ondervonden.
  • De eigen getroffen maatregelen door de eigenaar om de openbare orde in en rond de woning in voldoende mate te herstellen.
Het Handhavingsbeleid kent een sluitingstermijn van in beginsel zes maanden. Indien de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan de burgemeester besluiten tot een sluiting van maximaal twaalf maanden. In geval er aanleiding is tot matiging kan de duur van de sluiting worden beperkt tot een periode van drie maanden.
6.4.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3941) overweegt de voorzieningenrechter dat het gelet op het zeer ingrijpende karakter van een woningsluiting voor bewoners, bij de invulling die verweerder in geval van een woning geeft aan zijn bevoegdheid ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, van groot belang is dat uitgangspunt moet zijn: een waarschuwing of een soortgelijke maatregel. In de Kamerstukken (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag in ernstige gevallen worden afgeweken. Van belang is dat verweerder volgens zijn beleid na het voor de eerste maal aantreffen van een handelshoeveelheid verdovende middelen in een woning nadrukkelijk beziet of gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval kan worden volstaan met een waarschuwing. Daarbij worden de hiervoor vermelde niet limitatief opgesomde indicatoren betrokken, die relevant zijn voor een zorgvuldige belangenafweging of sluiting noodzakelijk wordt geacht dan wel wordt volstaan met een waarschuwing. Gezien het vorenstaande kon verweerder in redelijkheid het Handhavingsbeleid voeren. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat voormeld beleid voldoende ruimte biedt om bij aanwezigheid van een of meer indicatoren te volstaan met een waarschuwing, zodat aan het uitgangspunt van de wetgever dat bij een overtreding zorgvuldig dient te worden bezien of in plaats van sluiting van een woning kan worden volstaan met een waarschuwing, voldoende inhoud kan worden gegeven.
6.5.
Bij de toepassing van het Handhavingsbeleid dient verweerder alle relevante feiten en omstandigheden, alsmede alle indicatoren, zowel belastende als ontlastende, zorgvuldig in kaart te brengen. Hij dient vervolgens een afweging te maken van deze feiten, omstandigheden en indicatoren om te beoordelen of de situatie dermate ernstig is dat sluiting moet volgen, dan wel dat met een waarschuwing of een andere, minder ingrijpende, maatregel kan worden volstaan.
6.6.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder onvoldoende alle relevante feiten, omstandigheden en indicatoren in kaart gebracht en heeft hij zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet kon worden volstaan met een waarschuwing of een andere, minder ingrijpende, maatregel.
6.7.
Gelet op de hoeveelheid aangetroffen verdovende middelen valt de eerste indicator, zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft betoogd, inderdaad in het nadeel van verzoekster uit. Verweerder heeft de overige indicatoren echter niet kenbaar gewogen en evenmin heeft verweerder de feiten en omstandigheden aangaande verzoekster en haar twee minderjarige kinderen kenbaar bij de uit te voeren belangenafweging betrokken. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat, zoals verzoekster ter zitting heeft betoogd, de woningsluiting een destabiliserend effect op haar gezinssituatie zal hebben. Ter zitting heeft verweerders gemachtigde medegedeeld dat de aanmelding bij het zogenaamde Plusteam in het waarborgen van de belangen van verzoekster en haar kinderen moet voorzien. De vermelding van die aanmelding in het bestreden besluit doet echter naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af aan het feit dat in dat besluit in het geheel niets is opgenomen over de omstandigheden waarin verzoekster en haar twee kinderen verkeren, en dat daar dus door verweerder geen – kenbare – aandacht aan is besteed. Verweerders gemachtigde kon desgevraagd ter zitting ook niet aangeven op welke wijze de belangen van verzoekster en haar twee kinderen zijn meegewogen; het enkele feit dat zij was aangemeld bij het Plusteam was volgens hem voldoende. Wat het Plusteam precies heeft ondernomen en wat de bevindingen van dat team over de persoonlijke omstandigheden van verzoekster precies inhouden, daarvan heeft verweerder zich niet vergewist. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daar, waar verweerder ervoor kiest om ter afweging en waarborging van de belangen van verzoekster een Plusteam in te schakelen, verweerder ook gehouden is om zich ervan te vergewissen wat de bevindingen van dat team over die belangen zijn en daaromtrent kenbaar in het besluit tot sluiting een afweging te maken.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat uit de gedingstukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat de woning bekendstaat als drugspand of dat er klachten zijn geweest van drugsgerelateerde overlast vanuit de woning. Bezien in het licht van het door verweerder gevoerde Handhavingsbeleid komt de voorzieningenrechter dan ook tot het voorlopig oordeel dat verweerder na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid de sluiting van de woning heeft kunnen gelasten.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar van verzoekster.
8. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
 schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar van verzoekster;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan verzoekster te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-, te betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken-Lie, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.