ECLI:NL:RBOBR:2015:268

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
14_4280
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning voor restaurant met logiesfunctie in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 22 januari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een omgevingsvergunning. De vergunning was verleend voor de bouw van een restaurant met logiesfunctie op een perceel dat oorspronkelijk was bestemd voor woningbouw. Verzoekster, die zich tegen de vergunning had verzet, stelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende aandacht was besteed aan de parkeerbehoefte en de impact op flora en fauna. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgrond over parkeren niet kon worden gepasseerd, ondanks dat deze niet in de zienswijze was genoemd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunning niet vernietigd kon worden, omdat de verweerder voldoende had gemotiveerd dat de afwijking van het bestemmingsplan gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van verzoekster niet voldoende waren om de vergunning te vernietigen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en de voorlopige voorziening verviel van rechtswege. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
Zaaknummers: SHE 14/4280 en SHE 14/3596
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 januari 2015 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster,

(gemachtigde: mr. I. Laurijssen),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven, verweerder,
(gemachtigden: mr. M.E.F. Diemel, mr. D. Swinkels en ir. R. Derijcke).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Brabants Wonen B.V., te Veldhoven, gemachtigde: M.A.M. Jonkers.

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de zienswijze van verzoekster ongegrond verklaard en een omgevingsvergunning voor het oprichten van een restaurant met logiesfunctie (op De Plaatse te Veldhoven, kadastraal bekend gemeente Veldhoven, sectie E, nummer 6394) verleend aan Brabants Wonen B.V.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 5 december 2014 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit bij wijze van ordemaatregel (deels) geschorst en daarbij bepaald dat partijen worden uitgenodigd om te verschijnen ter zitting, teneinde te beoordelen of toepassing moet worden gegeven aan artikel 8:87, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2014. Voor verzoekster is verschenen mr. J.F.C.M. Mulders, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Namens derde-partij is verschenen [persoon], bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Awb, kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
2. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Op het perceel De Plaatse in Veldhoven is op grond van het geldende bestemmingplan oorspronkelijk woningbouw voorzien. Er zou een pand worden gebouwd met vijf appartementen. Omdat geen enkel appartement is verkocht is besloten een ander plan tot ontwikkeling te brengen met een horeca functie. Het huidige bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan en voorziet in een restaurant met logiesgelegenheid. Het bouwplan is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing gedateerd 10 februari 2014. Verzoekster vreest parkeeroverlast bij haar woning en kunstpraktijk aan de [adres].
4. Op grond van het bestemmingsplan "Kromstraat 2013" heeft het perceel de bestemming "Wonen-6".
5. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo.
6. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 3, van de Wabo, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
7. Verweerder en derde-partij hebben allereerst aangevoerd dat de beroepsgronden met betrekking tot parkeren en flora en fauna buiten de beoordeling van dit geschil moeten blijven door de werking van artikel 6:13 van de Awb. Verzoekster heeft volgens verweerder slechts haar zienswijzen kenbaar gemaakt tegen de afwijking van het bestemmingsplan, en niet tegen de omgevingsvergunning met betrekking tot de activiteit bouwen. Wanneer niet voldaan wordt aan de parkeernormen uit de Bouwverordening dient de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.10, van de Wabo te worden geweigerd. Volgens verweerder kan verzoekster hier slechts een geslaagd beroep op doen indien dit aannemelijk is gemaakt dat niet aan de parkeernormen wordt voldaan en dit reeds in de zienswijze is aangevoerd.
8. De voorzieningenrechter overweegt hierover het volgende.
Zelfs indien gevolgd zou worden dat verzoekster uitsluitend zienswijzen heeft ingediend tegen het onderdeel “planologische afwijken” slaagt het betoog niet. Met de planologische afwijking wordt immers een functiewijziging bewerkstelligd die rechtstreeks van invloed is op de parkeerbehoefte. Hetzelfde geldt voor de intensiteit van het gebruik en de belasting daarvan voor de flora en fauna. Daar komt nog bij dat er geen belemmering bestaat in het recht om voor het onderbouwen van een beroepsgrond nieuwe argumenten aan te voeren. Verzoekster bestrijdt in deze zaak de verlening van een omgevingsvergunning waarbij is toegevoegd de het argument dat niet voldaan wordt aan de parkeernorm zoals neergelegd in de Bouwverordening.
9. De rechtbank ziet de gronden in het beroepschrift ter zake dan ook als een nadere uitwerking van reeds opgeworpen bezwaren tegen dat betreffende besluitonderdeel.
De voorzieningenrechter zal deze beroepsgrond dan ook in zijn beoordeling betrekken.
10. Verzoekster heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onvolledig is en onzorgvuldig omdat besloten is om een omgevingsvergunning te verlenen voor een restaurant met logiesfunctie terwijl in het bestreden besluit over de afwijking van het bestemmingsplan niets wordt vermeld. Ter zitting heeft verzoekster de beroepsgrond desgevraagd gehandhaafd.
11. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze beroepsgrond feitelijke grondslag ontbeert. Anders dan verzoekster heeft betoogd wordt in het bestreden besluit vermeld dat de omgevingsvergunning is verleend in afwijking van het bestemmingsplan en onder toepassing van artikel 2.12 van de Wabo. Onder het kopje "Procedure" bij punt 2 wordt immers vermeld dat de aanvraag is beoordeeld voor de activiteit "gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan aan artikel 2.12 van de Wabo". Dit artikel is ook onder het kopje "Projectbeschrijving" genoemd. Verder is onder het kopje "Overige documenten behorende tot het besluit" onder meer vermeld dat de ruimtelijke onderbouwing onderdeel uit maakt van het besluit. De voorzieningenrechter constateert dan ook dat verweerder de afwijking van het bestemmingsplan heeft gemotiveerd. Op grond hiervan bestaat er geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit wegens onvolledige motivering en onzorgvuldige voorbereiding daarvan.
De beroepsgrond faalt.
12. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder in redelijkheid niet kon afwijken van het bestemmingsplan omdat dit plan recentelijk door de raad, op 12 november 2013, is vastgesteld en pas op 10 januari 2014 onherroepelijk is geworden. Dat vanwege de crisis op de woningmarkt is afgezien van het bouwen van appartementen is volgens verzoekster geen reden om af te wijken van het bestemmingsplan, omdat deze omstandigheid zich ook al voordeed ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan.
13. Verweerder heeft hiertegen aangevoerd dat het tot zijn discretionaire bevoegdheid hoort om op grond van de bekende feiten en omstandigheden te beoordelen of voor het verlenen van een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan.
14. De voorzieningenrechter oordeelt dat het feit dat sprake is van een recent vastgesteld bestemmingsplan verweerder niet de door de wetgever verleende bevoegdheid op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 3 een omgevingsvergunning te verlenen ontneemt. De in dit artikel neergelegde bevoegdheid is niet aan een termijn gebonden. Dat betekent dat, indien aan de daarin gestelde voorwaarden is voldaan, het mogelijk is om van een recent vastgesteld bestemmingsplan af te wijken. Hetgeen verweerder over dit punt heeft gesteld is juist, de beroepsgrond faalt.
15. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij in de directe omgeving van haar woning en bedrijf parkeeroverlast ervaart. Verzoekster verwacht dat deze problemen na de realisatie van het bouwplan verergeren. Verzoekster vraagt zich af waar verweerders stelling op is gebaseerd dat het restaurant in de avonduren een hogere parkeerdruk geeft. Niet alleen hebben steeds meer winkels een avondopenstelling, het restaurant heeft ook een logiesfunctie en zal naar alle waarschijnlijkheid ook lunches serveren zodat er ook overdag sprake is van een parkeerdruk op de omgeving, aldus verzoekster. Daarbij komt dat verweerder zich volgens verzoekster bij dit bouwplan niet op het parkeeronderzoek uit 2011 heeft kunnen baseren. Door de verschillende evenementen die in de omgeving worden georganiseerd kunnen de beschikbare parkeerplaatsen niet altijd worden gebruikt, aldus verzoekster.
16. De voorzieningenrechter stelt ten aanzien van dit punt allereerst vast dat verweerder in bijlage 1 van het bestreden besluit de voorwaarde heeft opgenomen dat twaalf parkeerplaatsen op het perceel kadastraal bekend gemeente Veldhoven, sectie E, nummer 6394, openbaar toegankelijk gemaakt en beschikbaar gehouden dienen te worden. Het gaat daarbij om parkeerplaatsen bij de kerk die (openbaar) toegankelijk gemaakt moeten worden ten behoeve van parkeren door de gasten van vergunninghoudster. Daarbij heeft verweerder bepaald dat de verplichting geldt vanaf het moment dat de bouw van het horecagebouw is voltooid. In de ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder gemotiveerd dat ter bepaling van de parkeernormen voor het bouwplan gebruik is gemaakt van de zogeheten CROW parkeernormen. Op grond van deze normen heeft verweerder een parkeerbehoefte van 20 parkeerplaatsen berekend. Voor acht parkeerplaatsen is voorzien in de openbare ruimte namelijk op het parkeerterrein aan de Plaatse. Hetgeen verweerder hierover in het bestreden besluit heeft gesteld, evenals de in het verweerschrift en ter zitting gegeven nadere toelichting en berekening van de parkeernormen, heeft verzoekster niet inhoudelijk bestreden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onjuiste parkeernormen heeft gehanteerd en/of een onjuiste berekening heeft gemaakt ter vaststelling van de parkeerbehoefte voor dit bouwplan. Dat betekent niet dat tijdens piekmomenten zoals evenementen en koopavonden ter plaatse geen hoge parkeerdruk ontstaat. Dit kan echter niet leiden tot het oordeel dat in deze zaak niet aan de in de Bouwverordening neergelegde verplichting ten aanzien van parkeergelegenheid wordt voldaan en de omgevingsvergunning om die reden voor vernietiging in aanmerking komt.
De beroepsgrond faalt.
17. Verzoekster heeft aangevoerd dat in het bestreden besluit ten onrechte niets is opgenomen over de periode dat de werkzaamheden aan de Gender moet worden uitgevoerd ter bescherming van de waarden uit de Flora- en faunawet zoals in de ruimtelijke onderbouwing wel is omschreven.
18. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in de ruimtelijke onderbouwing voldoende aandacht besteed aan de door de Flora- en Faunawet te beschermen waarden bij dit bouwplan. Voorts is door verweerder ook ten aanzien van dit punt terecht aangevoerd dat de ruimtelijke onderbouwing deel uit maakt van het bestreden besluit. Dat het bestreden besluit geen overwegingen bevat ten aanzien van de Flora- en Faunawet is dus feitelijk onjuist.
De beroepsgrond faalt.
19. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij voor overlast vreest bij het bevoorraden van het restaurant. Volgens verzoekster wordt er in de ruimtelijke onderbouwing niet ingegaan op het laden en lossen.
20. Hetgeen verzoekster ten aanzien van het punt laden en lossen heeft aangevoerd heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechte voldoende weerlegd. Verweerder heeft ten aanzien van dit punt aangevoerd dat er slechts beperkt sprake zal zijn van laden en lossen en op een speciaal daarvoor bestemde toegangsweg. Voorts heeft verweerder het bouwplan ten aanzien van dit punt getoetst aan de VNG publicatie "bedrijven en milieuzonering" waarbij er naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht is uitgegaan van een gemengd gebied met winkels, kleine bedrijven en overige horeca gelegen aan een doorgaande weg. De enkele, inhoudelijk niet nader onderbouwde, vrees van verzoekster voor geluidsoverlast bij het laden en lossen ten behoeve van het restaurant kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
21. De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
22. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard zal de getroffen voorlopige voorziening op grond van artikel 8:85, tweede lid, van de Awb, van rechtswege vervallen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om voor het vervallen van de voorlopige voorziening een later tijdstip te bepalen.
23. Gelet op de beslissing zijn er evenmin termen voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling noch om te bepalen dat het griffierecht moet worden vergoed.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Meiden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 januari 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarmee is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor zover bij deze uitspraak is beslist op het verzoek om voorlopige voorziening staat daartegen geen rechtsmiddel open.