ECLI:NL:RBOBR:2015:2563

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
C/01/278999 / HA ZA 14-390
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling uit borgtocht na subrogatie in faillissement

In deze zaak, die voor de Rechtbank Oost-Brabant is behandeld, gaat het om een vordering van de curator, mr. Pieter Rudolf Dekker, in het faillissement van een gefailleerde. De curator vordert betaling van een borgsom van € 100.000 door de gedaagde, die zich borg heeft gesteld voor een krediet verstrekt door Deutsche Bank aan een failliete vennootschap. De curator stelt dat hij door subrogatie in de rechten van Deutsche Bank is getreden en dat de gedaagde aansprakelijk is voor de borgtocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet intern draagplichtig is jegens de schuldenaar, waardoor de vordering van de curator tot volledige voldoening uit de borgtocht wordt afgewezen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de curator het onvoldaan gebleven deel van zijn vordering op de gedaagde kan omslaan, en partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten. In reconventie heeft de gedaagde een vordering op de failliete vennootschap, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze vordering niet kan worden toegewezen in de huidige procedure, omdat Kavelruil geen partij is. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/278999 / HA ZA 14-390
Vonnis van 29 april 2015
in de zaak van
mr. PIETER RUDOLF DEKKER qq,
in hoedanigheid van curator in het faillissement van
[gefailleerde],
kantoorhoudend te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. F. Ortiz Aldana te Rosmalen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G.W.A. Bernards te Eindhoven.
Partijen zullen hierna ook de curator en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 oktober 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 maart 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dekker q.q. is de curator in het faillissement van de [gefailleerde], die met ingang van 1 maart 2013 in staat van faillissement verkeerd.
2.2.
[gefailleerde] is de vader van [gedaagde], de gedaagde in deze procedure. [gefailleerde] zal in het vervolg worden genoemd: [gefailleerde] en gedaagde: [gedaagde]
2.3.
Dekker q.q. is eveneens curator in het faillissement van Bureau voor Kavelruil Haaren B.V., in staat van faillissement sinds 8 november 2013.
2.4.
Deutsche Bank (destijds ABN AMRO) heeft aan Bureau voor Kavelruil Haaren B.V. (hierna: Kavelruil), een krediet verstrekt van € 2 miljoen, tot zekerheid waarvan Kavelruil aan Deutsche Bank hypotheek heeft gegeven op aan haar toebehorende onroerende zaken. Daarnaast heeft [gefailleerde] aan Deutsche Bank derdenhypotheek gegeven op zijn privé onroerende zaak aan de [adres].
2.5.
[gedaagde] heeft zich jegens Deutsche Bank tot zekerheid van het krediet borg gesteld tot een bedrag van € 100.000,.
2.6.
Per datum faillietverklaring van Kavelruil had Deutsche Bank ruim 1,4 miljoen opeisbaar te vorderen van Kavelruil.
2.7.
De curator heeft de onroerende zaak van [gefailleerde] verkocht. De opbrengst van € 802.244,78 is tot een bedrag van € 652.000,-- aan Deutsche Bank betaald ter voldoening van de schuld van Kavelruil aan Deutsche Bank.
2.8.
Deutsche Bank heeft [gedaagde] gedagvaard ter voldoening van de door hem verstrekte borgtocht.
2.9.
Doordat de curator is gesubrogeerd in de rechten van Deutsche Bank heeft hij de positie van Deutsche Bank in deze procedure overgenomen.
2.10.
Deutsche Bank is volledig voldaan.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De curator vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 100.000, te vermeerderen met de contractuele rente met ingang van 18 maart 2014 en de proceskosten.
3.2.
De curator legt daaraan ten grondslag dat de boedel in het faillissement van [gefailleerde] van rechtswege ingevolge het bepaalde in art. 6:150a BW is gesubrogeerd in de rechten van de Deutsche Bank, waaronder de rechten uit de borgtocht. Voor zover de subrogatie niet van rechtswege heeft plaatsgevonden, zijn de rechten, met inbegrip van de nevenrechten, waaronder de borgtocht, bij wijze van subrogatie overgegaan op [gefailleerde], zoals bepaald in art. 6:150 sub d BW. De curator beroept zich hierbij op hetgeen is bepaald in de akte van subrogatie. Ter comparitie heeft de curator nog naar voren gebracht dat de vordering (en daarmee de accessoire rechten) van Deutsche Bank niet teniet is gegaan door voldoening. Er is hier sprake van overneming van de vordering, aldus de curator.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen zal in het hierna volgende, waar nodig, worden ingegaan,.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert veroordeling tot betaling door de curator van een bedrag van € 58.853,05 te vermeerderen met wettelijke (handels)rente en kosten.
3.6.
De curator voert verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen zal in het navolgende, voor zover nodig, ingegaan worden.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
De rechtbank stelt vast dat [gefailleerde] een deel van de vordering van Deutsche Bank op Kavelruil heeft voldaan en dat hij voor dit deel is gesubrogeerd in de rechten van Deutsche Bank. Ingevolge art. 6:142 BW gaan ook de nevenrechten over op de nieuwe schuldeiser. Art. 6:151 lid 2 BW brengt hierop, wat de door derden verschafte zekerheden (zoals borgtocht) betreft, een beperking aan. Primair strekt de overgang van de vordering bij wijze van subrogatie ertoe de nieuwe schuldeiser ([gefailleerde]) een verhaalsrecht tegen de schuldenaar (i.c. Kavelruil) te geven. Slechts in het geval de derde (i.c. de borg [gedaagde]) zelf intern jegens de schuldenaar Kavelruil draagplichtig is (dus in zijn verhouding tot Kavelruil een deel van de schuld in zijn vermogen moet dragen) heeft de nieuwe schuldeiser ([gefailleerde]) een verhaalsrecht op de borg (zie o.m. Asser/Hartkamp & Sieburgh, 6-II 2013/286). Dat doet zich hier evenwel niet voor, althans is daarover niets gesteld noch anderszins gebleken. De vordering van de curator tot volledige voldoening uit de borgtocht van het bedrag van € 100.000, dient daarom te worden afgewezen.
4.2.
Wel kan [gefailleerde] het onvoldaan gebleven deel van zijn (als gevolg van de subrogatie verkregen) vordering op Kavelruil omslaan over [gedaagde] en hemzelf naar evenredigheid van de bedragen waarvoor ieder op het tijdstip van de voldoening jegens de schuldeiser (Deutsche Bank) aansprakelijk was, zoals bepaald in art. 6:152 BW. Zowel de curator als [gedaagde] hebben hierop (subsidiair) een beroep gedaan.
4.3.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich over de omslag en de hoogte van de daaruit voortvloeiende vordering van de curator op [gedaagde] uit te laten.
in reconventie
4.4.
[gedaagde] stelt een vordering te hebben op Kavelruil van € 58.853,05. De curator erkent het bestaan van deze (boedel)vordering. De onderhavige procedure wordt evenwel gevoerd tussen de boedel van [gefailleerde] en [gedaagde], waarbij Kavelruil geen partij is. Dat Dekker qq ook curator is van Kavelruil brengt nog niet met zich mee dat hij in de onderhavige procedure in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefailleerde] veroordeeld kan worden tot betaling van een bedrag ten laste van de boedel van Kavelruil, wat er verder van de vordering ook zij. De vordering zal dan ook bij eindvonnis worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
27 mei 2015voor het nemen van een akte door Dekker q.q. over hetgeen is vermeld onder r.o. 4.3, waarna [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
5.3.
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2015.