ECLI:NL:RBOBR:2015:250

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
14_2530
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van een verzoek om openbaarmaking van een Veiligheidsinformatieblad (VIB) in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Aqua Resins Technologies B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best. De eiseres, Aqua Resins Technologies B.V., had een handhavingsverzoek ingediend tegen een derde-partij, Focon Hardschuimvulling B.V., met betrekking tot milieuregels. Eiseres stelde dat de derde-partij handelde in strijd met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). Eiseres verzocht om openbaarmaking van het Veiligheidsinformatieblad (VIB) van de derde-partij op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelde dat er geen verzoek om openbaarmaking van het VIB was gedaan, omdat dit niet expliciet was verzocht in het handhavingsverzoek. De rechtbank concludeerde dat de belangen van eiseres niet in rechtstreeks verband stonden met de beroepsgrond en dat de regels in het Abm en de Wabo niet tot bescherming van de belangen van eiseres strekten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen de weigering om het VIB openbaar te maken, niet ontvankelijk en het beroep voor het overige ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/2530

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 januari 2015 in de zaak tussen

Aqua Resins Technologies B.V., te Druten, eiseres

(gemachtigden: J. Mol en dr. ir. H. Brons),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Best, verweerder

(gemachtigden: mr. B.C.W. Vorstenbosch en ing. P.A. Genissen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Focon Hardschuimvulling B.V., te Best, gemachtigden: I. de Jong en R. van Haarlem.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om handhavend optreden van eiseres met betrekking tot de derde-partij gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk ongegrond verklaard en gedeeltelijk gegrond verklaard maar het besluit in stand gelaten onder aanvulling van een motivering. Voorts heeft verweerder besloten openbaarmaking op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur van het Veiligheidsinformatieblad (verder: VIB) van een product van de derde partij achterwege te laten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 oktober 2014 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat ze stukken van verweerder heeft ontvangen met het verzoek deze geheim te houden op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de beslissing op dit verzoek uitgesteld tot na de behandeling van het beroep op een zitting.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden, evenals verweerder en de derde-partij.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Het bedrijf van eiseres was ten tijde van het indienen van het verzoek om handhaving gevestigd in Boven Leeuwen en is ten tijde van het bestreden besluit en daarna gevestigd in Druten.
1.2
Op 11 december 2013 heeft verweerder van eiseres een handhavingsverzoek ontvangen ten aanzien van het bedrijf van de derde-partij aan de Dieze 46-48 te Best. Het verzoek is erop gericht dat verweerder door middel van een onaangekondigde monstername nagaat of binnen de inrichting sprake is van warm water dan wel ureum-formaldehyde hars die ten gevolge van exotherme chemische reacties nog warm is. Daarnaast heeft eiseres verweerder verzocht om aan te geven waarom de derde-partij kan volstaan met een melding ingevolge het Activiteitenbesluit.
1.3
Op 17 januari 2014 hebben medewerkers van de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant -in opdracht van verweerder- een bezoek gebracht aan de derde-partij. Hierbij is een drietal overtredingen geconstateerd. Verder is geconstateerd dat het bedrijf in werking is conform de door de derde-partij op 4 december 2013 ingediende melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm). In het primaire besluit heeft verweerder aangegeven tegen de drie geconstateerde overtredingen op te treden (wat verweerder heeft gedaan bij brief van 20 februari 2014). Verder heeft verweerder aangegeven dat het bedrijf geen omgevingsvergunning op basis van artikel 2.1 eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nodig heeft en dat de opslag van het halfproduct ‘ureum-formaldehyde hars’ voldoet aan de daarvoor geldende regelgeving. Voorts heeft verweerder in het primaire besluit aangegeven het VIB van dit halfproduct te hebben ingezien maar hier op grond van geheimhouding geen verdere informatie over te verstrekken.
1.4
In het bezwaarschrift maakt eiseres bezwaar tegen het primaire besluit voor zover het verzoek om handhaving gedeeltelijk is afgewezen alsmede tegen het als geheim stuk aanmerken van het VIB.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift wegens een gebrekkige motivering van het primaire besluit deels gegrond verklaard, maar vervolgens aangegeven dat, vanwege de aard van het door de derde-partij gebruikte product geen sprake is van de opslag van meer dan 10 m3 van polyesterhars in bovengrondse tanks. Voorts heeft verweerder aangegeven dat het VIB bedrijfs- en fabricagegegevens bevat maar geen milieu informatie en openbaarmaking van het VIB achterwege gelaten.
3. Naar het oordeel van de rechtbank wordt in het inleidende verzoek om handhaving van eiseres géén verzoek om openbaarmaking van het VIB op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedaan. Ook de bezwaargrond tegen het als geheim stuk aanmerken van het VIB kan niet worden aangemerkt als een verzoek om openbaarmaking van het VIB op grond van de Wob omdat hier niet om wordt verzocht. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een verzoek op grond van de Wob en is evenmin sprake van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De bezwaargrond zou kunnen worden aangemerkt als een verzoek om informatie op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb maar het al dan niet toezenden van stukken naar aanleiding van een dergelijk verzoek is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb maar een feitelijke handeling, zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) van 3 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ7568). Verweerders weigering in het bestreden besluit om het VIB openbaar te maken kan daarom niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb worden aangemerkt. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1199). Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan slechts tegen een besluit beroep worden ingesteld door een belanghebbende. Omdat verweerders weigering niet als besluit kan worden aangemerkt, is het beroep van eiseres, voor zover het zich tegen deze weigering richt, niet ontvankelijk. Een inhoudelijke bespreking van de vraag of artikel 10 van de Wob zich verzet tegen openbaarmaking van het VIB is thans niet aan de orde. Hier zal eiseres eerst een verzoek tot openbaarmaking bij verweerder moeten indienen.
4. Eiseres is een bedrijf in hetzelfde marktsegment als de derde-partij. Gelet op de aard van de door beide bedrijven gemaakte producten zijn zij ook werkzaam in hetzelfde verzorgingsgebied. Nu eiseres concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, is eiseres als belanghebbende aan te merken.
5.1
Eiseres stelt dat bij de derde-partij een gaswasser in bedrijf dient te zijn om formaldehyde houdende dampen uit voorraadtanks van ureum formaldehyde (UF) hars op een deugdelijke wijze te behandelen alvorens deze naar de buitenlucht te lozen. Eiseres wordt hierop gecontroleerd en zo nodig aangesproken door de Omgevingsdienst Regio Nijmegen en ziet daarom niet in waarom dat bij de derde-partij niet het geval is. Voorts stelt eiseres de opslag (˃ 10 m3) van UF hars naar de inhoud van het Besluit omgevingsrecht (Bor) onderdeel C van bijlage I dient te worden beschouwd als vergunningplichtig op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo.
5.2
Op basis van het Abm is een gaswasser noodzakelijk indien er gas of damp wordt geëmitteerd. Het Abm is een algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer. Ingevolge het eerste lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld die nodig zijn ter bescherming van het milieu tegen de nadelige gevolgen die inrichtingen daarvoor kunnen veroorzaken.
5.3
In de uitspraak van 11 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1146) heeft de Afdeling overwogen dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad.
5.4
Naar het oordeel van de rechtbank strekken de regels in het Abm, alsmede het verbod in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wabo niet tot bescherming van de belangen van eiseres. Gelet op de grote afstand tussen de vestigingsplaats van eiseres en de gemeente Best is ondenkbaar dat milieugevolgen door lozing van formaldehyde houdende dampen zich bij de vestiging van eiseres zullen openbaren. Dit is overigens door eiseres zelf bevestigd. Om dezelfde reden is ondenkbaar dat milieugevolgen door of vanwege de door de derde-partij geëxploiteerde inrichting fysiek zullen optreden bij eiseres, ongeacht of de inrichting van de derde-partij wordt geëxploiteerd conform de daarvoor geldende regels of niet. De rechtbank ziet daarom aanleiding het beroep van eiseres op dit punt, voor zover ontvankelijk, buiten beschouwing te laten. In het door eiseres ingeroepen belang, namelijk dat zij van mening is dat haar concurrenten in andere gemeenten of provincies op gelijke wijze moeten worden behandeld als zij zelf omdat Abm en de Wabo nu eenmaal voor alle inrichtingen in Nederland op gelijke wijze gelden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Dit belang staat niet in een rechtstreeks verband met de beroepsgrond (te weten de stelling dat de derde-partij handelt in strijd met de Wabo en het Abm).
6. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling van de beroepsgronden. Een beslissing op verweerders verzoek ingevolge artikel 8:29 van de Awb is niet meer noodzakelijk. De rechtbank verklaart het beroep, voor zover dit ontvankelijk is, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
 verklaart het beroep, voor zover gericht tegen verweerders weigering om het VIB openbaar te maken niet ontvankelijk.
 verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.