ECLI:NL:RBOBR:2015:249

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
20 januari 2015
Zaaknummer
14_2667
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reorganisatie ontslag en toepassing sociaal beleidskader in bestuursrechtelijke context

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant op 23 januari 2015, gaat het om een geschil tussen een eiser en twee verweerders: het dagelijks bestuur van de omgevingsdienst Brabant-Noord en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch. De eiser, werkzaam als handhaver wet milieubeheer, heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten die voortvloeien uit een reorganisatie. Het college verleende eiser per 1 januari 2014 eervol ontslag en de omgevingsdienst stelde hem aan in een andere functie. Eiser betwistte de rechtmatigheid van zijn ontslag en de toepassing van het sociaal beleidskader (SBK) dat van toepassing was op de reorganisatie.

De rechtbank oordeelde dat het ontslag van eiser rechtmatig was, omdat het college bevoegd was om hem te ontslaan op basis van de bepalingen van het SBK. Eiser had geen recht op herplaatsing als herplaatsingskandidaat, aangezien zijn taken waren overgedragen aan de omgevingsdienst. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van het college en de omgevingsdienst standhielden, en dat er geen sprake was van onvoorziene omstandigheden of toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de proceskosten af.

De uitspraak benadrukt de toepassing van het sociaal beleidskader en de voorwaarden waaronder personeel kan worden overgedragen tijdens een reorganisatie. De rechtbank bevestigde dat de betrokken partijen, inclusief vakbonden, bij de totstandkoming van het SBK waren betrokken, en dat de voorwaarden voor ontslag en benoeming in overeenstemming waren met de geldende regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 14/2667 en SHE 14/2337

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 januari 2015 in de zaken tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Verschuren),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder in zaak SHE 14/2667, hierna het college,
(gemachtigde: mr. E.A.M. van Gaal).

het dagelijks bestuur van de omgevingsdienst Brabant-Noord,

verweerder in zaak SHE 14/2337, hierna de omgevingsdienst,
(gemachtigde: mr. A.G. Kerkhof).

Procesverloop

SHE 14/2667
Bij besluit van 12 december 2013 (het primaire besluit I) heeft het college eiser per 1 januari 2014 eervol ontslag verleend.
Bij besluit van 2 juli 2014 (het bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
SHE 14/2337
Bij besluit van 12 december 2013 (het primaire besluit II) heeft de omgevingsdienst eiser aangesteld in de functie van medewerker handhaving I. Bijgevoegd is een overzicht van eisers Persoonlijk Overgangsdossier Arbeidsvoorwaarden (POA) per 1 januari 2014.
Bij besluit van 3 juni 2014 (het bestreden besluit II) heeft de omgevingsdienst het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het POA behorende bij het primaire besluit II (deels) herroepen en gewijzigd. Tevens heeft de omgevingsdienst aangegeven dat eiser tot 1 januari 2019 zicht heeft op inpassing in de uitloopschaal 11, overeenkomstig de regeling van de gemeente ’s-Hertogenbosch.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
De omgevingsdienst heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 januari 2015. Beide beroepszaken zijn ter zitting gevoegd behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De omgevingsdienst heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en de heer [persoon 1].

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser was sinds 1 oktober 2012 in dienst bij het college als handhaver wet milieubeheer op de afdeling milieu van de sector stadsontwikkeling in aanloopschaal 9. Met ingang van 1 januari 2014 is hij naar de (functionele) schaal 10 bevorderd.
2. Op enig moment zijn gemeenten, provincies, rijksoverheid en waterschappen overeengekomen de organisatie en uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving op het gebied van milieu, bouwen en ruimte te verbeteren. In dat kader zijn binnen de provincie Noord-Brabant drie regionale omgevingsdiensten gevormd. Deze diensten zijn belast met taken op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu, die voorheen bij de gemeenten en provincie lagen. Een van deze uitvoeringsdiensten is de omgevingsdienst Brabant Noord.
3. Op 24 januari 2013 is in het Provinciebreed Bijzonder Georganiseerd Overleg (PBGO) ten behoeve van de vorming van regionale uitvoeringsdiensten/omgevingsdiensten het sociaal beleidskader ‘Samen op weg; Een Sociaal Beleidskader voor de RUD’s Brabantbreed’ (het SBK) vastgesteld. Aan het PGBO is deelgenomen door bestuurlijke vertegenwoordigers van de drie regio’s en de provincies en afvaardiging vanuit de drie vakbonden. De partijen hebben het SBK op 14 maart 2013 ondertekend. Het college heeft in zijn vergadering van 1 oktober 2013 het SBK bekrachtigd. In het SBK zijn - kort gezegd - de condities vastgelegd waaronder het naar de omgevingsdienst over te dragen personeel geplaatst zal worden. Op de werknemers van de omgevingsdienst is de CAR/UWO van toepassing. In het SBK is daarom het uitgangspunt de CAR/UWO, aangevuld met een pakket passende regelingen voor de start van de omgevingsdienst.
4. Op 15 januari 2013 heeft het college het besluit genomen om een aantal taken uit zijn organisatie aan de omgevingsdienst over te dragen, waaronder de taken die eiser in zijn functie van handhaver Wet Milieubeheer verricht.
5. Op 5 april 2013 heeft het college eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om hem aan te merken als functievolger naar de omgevingsdienst. Op 18 april 2013 heeft het college eiser definitief als functievolger naar de omgevingsdienst aangemerkt.
6. Bij brief van 8 oktober 2013 heeft het college eiser in kennis gesteld van zijn voornemen eiser met ingang van 1 november 2013 eervol ontslag te verlenen vanwege het opheffen van zijn betrekking bij de gemeente ‘s-Hertogenbosch. Direct aansluitend zal eiser in dienst treden bij de omgevingsdienst. Op 11 oktober 2013 is eiser door college in het kader van de zienswijzeprocedure gehoord.
7. Daarna heeft het college het primaire besluit I genomen. Bij besluit van gelijke datum heeft de omgevingsdienst eiser aangesteld in de functie van medewerker handhaving I (het primaire besluit II).
8. Blijkens het bestreden besluit I heeft het college het ontslagbesluit gehandhaafd. Eiser was werkzaam in een reguliere functie bij de gemeente ‘s-Hertogenbosch en deze functie werd opgeheven door overgang van taken naar de omgevingsdienst. In het SBK is een nadere regeling getroffen met betrekking tot uitloopschalen, waar de nieuwe organisatie zich aan dient te houden. Het college heeft het verzoek om compensatie van de hogere premiekosten afgewezen, omdat sprake is van een structureel gelijkwaardig arbeidsvoorwaardenpakket. De hogere premie wordt gecompenseerd door een aanzienlijke hogere vergoeding voor kosten van woon- en werkverkeer.
9. Blijkens het bestreden besluit II stelt de omgevingsdienst zich op het standpunt dat eiser op grond van het SBK zicht houdt op de uitloopschaal 11 tot 1 januari 2019. Volgens de omgevingsdienst is niet gebleken van uit eerdere organisatiewijzigingen schriftelijk vastgelegde afspraken. Er is ook geen sprake van omstandigheden waarin het SBK niet voorziet, want er is een regeling opgenomen met betrekking tot de uitloopschaal.
10. Eiser stelt dat het primaire besluit I onbevoegd is genomen. Dit kan eiser evenwel niet baten nu onbetwist is dat het bestreden besluit I bevoegdelijk door het college is genomen. Daarmee heeft het college te kennen gegeven het primaire besluit I voor zijn rekening te nemen. Deze beroepsgrond faalt.
11. De rechtbank stelt voorop dat de beroepsgronden die eiser verder tegen de bestreden besluiten aanvoert goeddeels dezelfde zijn. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover eiser stelt dat hij aangemerkt had moeten worden als herplaatsingskandidaat, dit ziet op zijn ontslag door het college. Wat betreft de overige beroepsgronden is naar het oordeel van de rechtbank minder goed aan te geven welke verweerder het aangaat. Eiser is immers ontslagen door het college onder toepassing van de bepalingen van het SBK, onder gelijktijdige benoeming door de omgevingsdienst, met inachtneming van de bepaling van dit zelfde SBK. Eisers grieven richten zich vooral tegen de toepassing van het SBK en in die zin gaan de beroepsgronden dus beide verweerders aan.
12. Naar de rechtbank ter zitting is gebleken, richt eisers beroep zich niet zozeer tegen zijn ontslag onder gelijktijdige benoeming in de functie van medewerker handhaving I. Met deze plaatsing kan eiser zich verenigen. Met zijn stelling dat hij als herplaatsingskandidaat moet worden aangemerkt, tracht eiser vooral te duiden dat hij van mening is dat hij als medewerker van een voormalige regionale uitvoeringsdienst die de gemeente
’s-Hertogenbosch was, een andere positie inneemt in het kader van deze reorganisatie en dat voor hem verdergaande garanties zouden moeten gelden dan het SBK biedt.
13. De rechtbank stelt voorop dat, nu niet in geschil is dat eisers taken niet langer door de gemeente ’s-Hertogenbosch werden uitgevoerd, maar door de omgevingsdienst, de bevoegdheid voor het college was gegeven om eiser met toepassing van artikel 8:3, eerste lid, van de rechtspositieregeling van de gemeente ’s-Hertogenbosch wegens reorganisatie te ontslaan. Nu eisers taken aan de omgevingsdienst zijn overgedragen, is hij benoemd bij de omgevingsdienst. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien dat eiser als herplaatsingskandidaat had moeten worden aangemerkt. De beroepsgrond faalt.
14. In artikel 8:3, derde lid, van de rechtspositieregeling van de gemeente ’s-Hertogenbosch is bepaald dat reorganisatieontslag wordt verleend ingevolge een vooraf vastgesteld plan. Dit plan betreft het SBK. Tussen partijen is niet in geschil dat het SBK als een algemeen verbindend voorschrift dient te worden aangemerkt. Dit betekent dat het SBK op het ontslag en de gelijktijdige benoeming van eiser dient te worden toegepast, tenzij aan de inhoud of wijze van totstandkomen dermate ernstige feilen kleven dat dit plan niet aan het in geding zijnde ontslag- en benoemingsbesluit ten grondslag mocht worden gelegd. Wat betreft de wijze van totstandkomen wijst de rechtbank er op dat de vakbonden daarbij betrokken zijn geweest en het SBK, blijkens hun ondertekening, mede voor hun rekening hebben genomen. Uit de gedingstukken komt voorts genoegzaam naar voren dat het SBK het resultaat is van een afweging van belangen die tot gevolg heeft gehad dat het arbeidsvoorwaardenpakket vóór de overgang naar de omgevingsdienst grosso modo gelijkwaardig is aan dat van de omgevingsdienst. Dat met betrekking tot de overgang naar de omgevingsdienst arbeidsvoorwaarden op een bepaald aspect van dat pakket niet volledig gelijkwaardig zijn voor een bepaalde ambtenaar of groep van ambtenaren, is het gevolg van bepaalde keuzen die bij het totstandkomen van het SBK zijn gemaakt. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat het SBK zelf geen voorschrift over de exacte gelijkwaardigheid met betrekking tot de hier aan de orde zijnde aspecten bevat (zie bijvoorbeeld de uitspraak Centrale Raad van Beroep van 19 februari 2004 ECLI:NL:CRVB:2004:AO5074).
15. Eiser stelt dat hij als gevolg van de overgang naar de omgevingsdienst meer premie moet betalen voor de aanvullende verzekering die hij bij Loyalis heeft. Voorheen leverde de gemeente ’s-Hertogenbosch daaraan een bijdrage. Het bedrag dat eiser per maand extra kwijt is, bedraagt € 18,-. Nog daargelaten dat een dergelijk gering financieel nadeel niet afdoet aan de gelijkwaardigheid op grote lijnen, is de rechtbank gebleken dat eiser er financieel gezien zelfs op vooruit is gegaan omdat hij bij de omgevingsdienst, anders dan bij de gemeente ’s-Hertogenbosch, een vergoeding krijgt voor zijn woon-werkverkeer ter hoogte van € 67,- per maand. Netto ontvangt eiser dus meer geld. Dit weegt ruimschoots op tegen de omstandigheid dat eiser niet langer de pas van het transferium voor privédoeleinden kan gebruiken. De beroepsgrond faalt.
16. Eisers belangrijkste grief richt zich tegen de garanties met betrekking tot de uitloopschaal. Op grond van eisers rechtspositie bij de gemeente ’s-Hertogenbosch kon eiser, bij zeer goed functioneren, in uitloopschaal 11 terechtkomen indien hij het maximum van zijn schaal had bereikt. Bij de omgevingsdienst is deze garantie gelimiteerd in zoverre dat op grond van artikel 13, lid 1a, van het SBK, eiser zicht houdt op dit perspectief tot uiterlijk 1 januari 2019. Uiterlijk op deze datum dient eiser op grond van zijn functioneren te kunnen instromen in deze uitloopschaal. Deze garantie is in het bestreden besluit II ook als zodanig opgenomen. Voor zover eiser ter zitting een beroep heeft gedaan op de (algemene) toelichting bij zijn POA, waarin de datum 1 januari 2020 wordt genoemd, kan hij daaraan geen rechten ontlenen, nu de tekst van het bestreden besluit én het SBK duidelijk de datum 1 januari 2019 vermelden.
17. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het niet bieden van verderstrekkende garanties in het SBK als een ernstig feilen valt aan te merken. Eiser behoudt zijn eigen schaal en hij heeft daadwerkelijk de mogelijkheid om, in geval van zeer goed functioneren, in de uitloopschaal terecht te komen. Dat eiser minder tijd heeft om zich te bewijzen dan hij bij de gemeente ’s-Hertogenbosch zou hebben gehad, leidt niet tot de conclusie dat het college en de omgevingsdienst het SBK niet ten grondslag hadden mogen leggen aan hun besluiten.
18. Eisers beroep op artikel 26 van het SBK faalt. In dit artikel is bepaald dat voor zover tijdens een organisatiewijziging waarop dit SBK van toepassing is, nog uit eerdere organisatiewijzigingen schriftelijk vastgelegde afspraken gelden ten aanzien van personen, hierover door de RUD (lees hier: omgevingsdienst) en de latende organisatie (lees hier: het college) bindende afspraken worden gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van dergelijke uit eerdere organisatiewijzigingen schriftelijk vastgelegde afspraken. Voor zover eiser heeft gewezen op zijn eerdere aanstellingsbesluit van 5 juli 2012 bij de gemeente
’s-Hertogenbosch, is de rechtbank van oordeel dat dit besluit een regulier aanstellingsbesluit betreft met de vermelding dat op deze aanstelling de rechtspositieregeling van de gemeente ’s-Hertogenbosch van toepassing is. Dit is geen schriftelijk vastgelegde afspraak in de hiervoor bedoelde zin.
19. Eisers beroep op onvoorziene omstandigheden of de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 27 van het SBK faalt ten slotte ook. Nu het SBK expliciet voorziet in een garantiebepaling ten aanzien van de uitloopschaal, kan niet worden geoordeeld dat het SBK hierin niet voorziet. Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie waarin geoordeeld moet worden dat een medewerker onevenredig zwaar wordt getroffen door de maatregel in het SBK. De rechtbank wijst daartoe op hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 17 is overwogen.
20. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden besluiten standhouden. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, voorzitter, en mr. Y.S. Klerk en mr. F.M. Tadic, leden, in aanwezigheid van mr. P.D.H. Selhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.