Klaagster betwist het primaire standpunt van de officier van justitie. Uit niets blijkt dat zij buiten haar taak als advocate heeft gehandeld. De in het proces-verbaal van verdenking genoemde handelingen van klaagster vallen onder de normale beroepsuitoefening van een advocaat met een specialisatie op het gebied van de Wet op de Kansspelen.
Klaagster betwist ook het subsidiaire standpunt van de officier van justitie dat er sprake zou zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het verschoningsrecht zou moeten wijken voor het belang van de waarheidsvinding. De Nederlandse overheid heeft illegale goksites van internetcasino’s al vele jaren gedoogd. Na haar oprichting in 2012 heeft de KSA dit gedoogbeleid geformaliseerd. Klaagster heeft voor de eigenaar van de sites waar onderzoek [onderzoeksnaam] betrekking op heeft - [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3]) - een gedoogbrief (letter of comfort) aangevraagd. Deze brief heeft de KSA ook aan [bedrijf 3] verstrekt, in afwachting van de nieuwe, geliberaliseerde Wet op de Kansspelen. Er was in die gedoogsituatie dus geen reden voor klaagster om strafbare feiten te plegen.
Voor zover klaagster in haar correspondentie met de KSA onjuiste gegevens heeft vermeld, gaat het om gegevens op basis van informatie en instructies van [bedrijf 2], de onderneming die het algemene management van de goksites verzorgde namens [bedrijf 3]. [bedrijf 2] had bij volmacht de bevoegdheid namens [bedrijf 3] instructies te geven aan klaagster.
Het gedoogbeleid en de nieuwe wetgeving maakte het noodzakelijk dat de bedrijfsvoering van internetcasino’s zonder vergunning - zoals [bedrijf 3] - juridisch en fiscaal transparant moest worden gemaakt. In dat kader heeft klager contracten opgemaakt waarin niets strafbaars werd verhuld, maar alleen de bestaande, gedoogde gang van zaken werd onthuld. De ondernemingsstructuur die contractueel is vastgelegd, is ook niet door klaagster ontworpen, maar bestond al ver voordat klaagster bij de onderneming werd betrokken als juridisch adviseur.
Klaagster ontkent dat zij wetenschap had van een schijnconstructie met buitenlandse contractpartners als lege huls en katvangers als directeur. Er was sprake van een fiscale intra-concernregeling, een vaak voorkomende trustachtige en al lang bestaande fiscale constructie binnen een conglomeraat van vennootschappen. De contracten zijn ook materieel volledig uitgevoerd. Dat uit aantekeningen van besprekingen blijkt dat klaagster juridische adviezen gaf, betekent nog niet dat zij strafbare feiten heeft gepleegd en deel is gaan uitmaken van een crimineel samenwerkingsverband. Het betrof advisering als advocaat op een terrein dat sterk in beweging is. Dat klaagster zich liet uitbetalen via een belastingkantoor en niet rechtstreeks door [bedrijf 3] is een niet ongebruikelijke wijze van facturering en was niet bedoeld om strafbare feiten te verhullen. Uit niets blijkt dat klaagster opzet had op de ten laste gelegde feiten.
Klaagster betwist ook het meer subsidiaire standpunt van de officier van justitie dat de in beslag genomen geschriften corpora of instrumenta delicti zijn. In het proces-verbaal van verdenking is dit niet aannemelijk gemaakt en de rechter-commissaris heeft daar in haar beslissing van 9 november 2014 ook geen oordeel over gegeven. Niet gebleken is dat er redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de onjuistheid van het standpunt van klaagster. In dat geval moet haar standpunt dat de in beslag genomen stukken onder haar verschoningsrecht vallen, te worden geëerbiedigd.
Voorts heeft klaagster aangevoerd dat de doorzoekingen disproportioneel zijn en verder gaan dan strikt noodzakelijk was voor de waarheidsvinding. Er is onvoldoende gericht op bepaalde documenten doorzocht. De doorzoekingen waren in feite een fishing expedition. De doorzoekingen hebben inbreuk gemaakt op het recht op privé leven van klaagster en zijn daarom in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Klaagster concludeert tot gegrondverklaring van het beklag en vordert teruggave van de in beslag genomen geschriften.