ECLI:NL:RBOBR:2015:2338

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
22 april 2015
Zaaknummer
15_885
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van de Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot sluiting van een perceel op grond van artikel 13b Opiumwet na aantreffen van drugslaboratorium

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een agrariër en loonwerker, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Someren, die op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang had opgelegd. Dit besluit hield in dat het pand en het erf aan een ongenummerd adres in Someren van 13 maart 2015 tot en met 13 maart 2016 gesloten moesten worden, nadat op 10 maart 2015 in een loods op het perceel een MDMA- en amfetaminelaboratorium was aangetroffen met ongeveer 130 kilogram gekristalliseerde MDMA.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting van het gehele perceel te bevelen, gezien de samenhang tussen de loods en de overige opstallen op het perceel. Verzoeker voerde aan dat hij niet op de hoogte was van het drugslaboratorium en dat de sluiting disproportioneel was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de aanwezigheid van verdovende middelen in een lokaal reeds voldoende grond biedt voor bestuursdwang. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, omdat het belang van verzoeker niet opwoog tegen de noodzaak van handhaving van de Opiumwet.

De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de Opiumwet en de bevoegdheden van de burgemeester in gevallen van drugshandel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van het perceel gerechtvaardigd was en dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat de sluiting onevenredig was. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/885

uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 april 2015 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. C.A.D. Oomes),
en

de burgemeester van de gemeente Someren, verweerder

(gemachtigden: mr. A.A.M. Kuijken en J. Maessen).

Procesverloop

Bij ongedateerd besluit, aan verzoeker bekendgemaakt op 13 maart 2015 (het bestreden besluit), heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang aan verzoeker opgelegd, inhoudende dat het pand en het daarbij behorende erf aan de [adres] ongenummerd in [woonplaats], kadastraal bekend gemeente Someren, [sectienummer], (hierna: het perceel) van 13 maart 2015 tot en met 13 maart 2016 wordt gesloten.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het verzoek dateren van 20 maart 2015.
Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
[naam], de moeder van verzoeker, is eigenaar van het perceel en de zich daarop bevindende opstallen. Verzoeker maakt ten behoeve van zijn werkzaamheden als agrariër en loonwerker gebruik van een aantal op het perceel aanwezige opstallen. Verzoekers woning is gelegen op [perceelnummer], aan de overzijde van het perceel.
Het perceel is afgesloten door middel van een natuurlijke haag, een omheining en hekwerken en is uitsluitend bereikbaar via een elektrisch bedienbare toegangspoort.
Op 10 maart 2015 is in een loods op het perceel (hierna: de loods) een MDMA- en amfetaminelaboratorium met kristallisatieplaats en ongeveer 130 kilogram gekristalliseerde MDMA aangetroffen.
Op 13 maart 2015 zijn in opdracht van verweerder de loods, het perceel en alle overige zich daarop bevindende opstallen afgesloten en verzegeld. Ter uitvoering daarvan is de motor uit de toegangspoort verwijderd en nadien weer teruggeplaatst.
Aan [naam] is dezelfde last onder bestuursdwang opgelegd als aan verzoeker bij het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat hij, gelet op wat op het perceel is aangetroffen, op grond van artikel 13b van de Opiumwet en de op grond daarvan vastgestelde “Beleidsregels Handhavingsprotocol artikel 13b Opiumwet gemeente Someren 2014” (hierna: het handhavingsbeleid) het bestreden besluit heeft mogen nemen.
3. Indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter acht het belang van verzoeker bij het treffen van de gevraagde voorziening onder de gegeven omstandigheden voldoende spoedeisend. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
4. Niet in geschil is dat op 10 maart 2015 in de loods een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen en dat verweerder gelet daarop bevoegd was de sluiting van de loods te bevelen.
5. Verzoeker heeft – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verweerder niet bevoegd was de sluiting van het gehele perceel met alle zich daarop bevindende opstallen te bevelen en dat sluiting van het gehele perceel met alle zich daarop bevindende opstallen bovendien disproportioneel en onevenredig is. Daartoe heeft verzoeker onder meer gesteld dat hij niet wist dat zich in de loods een drugslaboratorium bevond, dat de loods niet bij hem in gebruik is en dat hij de door hem gebruikte opstallen op het perceel nodig heeft voor de uitoefening van zijn beroep.
6. Gelet op de samenhang tussen de loods en de overige opstallen op het perceel heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter de sluiting van het gehele perceel met alle zich daarop bevindende opstallen mogen bevelen. Deze samenhang blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit het feit dat het een afgesloten perceel betreft dat uitsluitend toegankelijk is via een erfontsluitingsweg, die is afgesloten met een elektrisch bedienbare toegangspoort waarvan voldoende aannemelijk is geworden dat alleen verzoeker het ten tijde van belang in zijn macht had deze elektronisch te openen en te sluiten. Dat, zoals verzoeker ter zitting heeft gesteld, het perceel tot 10 maart 2015 altijd vrij toegankelijk is geweest en hij nadien de “vrijloop” van de toegangspoort heeft gehaald, heeft verzoeker op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, zodat de voorzieningenrechter daar niet de waarde aan toekent die verzoeker voorstaat. Gelet op het vorenoverwogene kan wat verweerder verder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd en hij volgens verzoeker onvoldoende dan wel te laat heeft onderbouwd, bij de onderhavige beoordeling verder buiten beschouwing blijven.
7. Aan het voorgaande kan niet afdoen de stelling van verzoeker dat hij niet op de hoogte was van het drugslaboratorium. Ingevolge artikel 13b van de Opiumwet brengt reeds de aanwezigheid van voor verkoop bestemde verdovende middelen in een lokaal de bevoegdheid met zich tot oplegging van een last onder bestuursdwang met betrekking tot dat lokaal (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY4412).
8. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht kan verweerder afwijken van het handhavingsbeleid, indien handelen overeenkomstig dat beleid gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Het door verzoeker gestelde financiële nadeel van de sluiting is het directe gevolg van de sluiting en moet daarom worden geacht bij de vaststelling van het beleid te zijn meegewogen. Reeds daarom kan het niet als een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld worden aangemerkt. Bovendien heeft verweerder ter zitting gesteld dat verzoeker de voor de uitoefening van zijn beroep benodigde materialen kan opslaan op het weiland of in een loods achter zijn woonhuis, wat verzoeker niet gemotiveerd heeft weersproken.
9. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van de Brink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.