ECLI:NL:RBOBR:2015:2338
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. van de Brink
- Rechtspraak.nl
Bevel tot sluiting van een perceel op grond van artikel 13b Opiumwet na aantreffen van drugslaboratorium
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een agrariër en loonwerker, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Someren, die op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang had opgelegd. Dit besluit hield in dat het pand en het erf aan een ongenummerd adres in Someren van 13 maart 2015 tot en met 13 maart 2016 gesloten moesten worden, nadat op 10 maart 2015 in een loods op het perceel een MDMA- en amfetaminelaboratorium was aangetroffen met ongeveer 130 kilogram gekristalliseerde MDMA.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting van het gehele perceel te bevelen, gezien de samenhang tussen de loods en de overige opstallen op het perceel. Verzoeker voerde aan dat hij niet op de hoogte was van het drugslaboratorium en dat de sluiting disproportioneel was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de aanwezigheid van verdovende middelen in een lokaal reeds voldoende grond biedt voor bestuursdwang. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, omdat het belang van verzoeker niet opwoog tegen de noodzaak van handhaving van de Opiumwet.
De uitspraak benadrukt de strikte handhaving van de Opiumwet en de bevoegdheden van de burgemeester in gevallen van drugshandel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van het perceel gerechtvaardigd was en dat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat de sluiting onevenredig was. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.