Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 4 juni 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 24 februari 2015.
2.De feiten
EMTÉ betaalt aan Ondernemer, nadat deze de exploitatie van de supermarkt heeft beëindigd en uiterlijk één week nadat Ondernemer het supermarktpand naar genoegen van Verhuurder aan Verhuurder heeft opgeleverd, € 200.000,
EMTÉ is gerechtigd eventuele vorderingen van EMTÉ of Verhuurder op Ondernemer te verrekenen met deze betaling.
Op 21 januari 2013 bedraagt de vordering van EMTÉ en Verhuurder tezamen op Ondernemer € 24.092, (bijlage afrekening beeindigingsovereenkomst Golff [vestigingsplaats])”
- Margegarantie;
- Afnamegarantie;
- Huursubsidie;
- Commerciele bijdrage;”
zijn overgenomen en verwerkt. Graag willen [naam 3] en ik aanstaande donderdag langskomen om je handtekening hierop te krijgen.
EMTÉ betaalt aan Ondernemer, nadat deze de exploitatie van de supermarkt heeft beëindigd en uiterlijk één week nadat Ondernemer het supermarktpand naar genoegen van Verhuurder aan Verhuurder heeft opgeleverd, € 200.000,
EMTÉ is gerechtigd eventuele vorderingen van EMTÉ of Verhuurder op Ondernemer te verrekenen met deze betaling.”
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie
zoals (maar niet uitsluitend) geleverde goederen, administratieve leveringen, huur, huursubsidie, margegarantie, afnamegarantie, commerciële bijdragen)”.[eiseres] had hieruit moeten begrijpen dat de vordering van € 24.092, wel werd gehandhaafd en op basis van dat artikel in samenhang met artikel 5 verrekend mocht worden, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van Emté. De rechtbank volgt dit niet. De raadsman van [eiseres] had in zijn brief van begin februari 2013 opgemerkt dat partijen zich uiteraard dienden te houden aan de bepalingen van de overeenkomst(en) en dat zij (afgezien van de vordering van € 24.092,) nog een aantal posten zouden moeten afrekenen, zoals margegarantie, afnamegarantie e.d. Dat Emté dit vervolgens expliciet in de overeenkomst opnam, lijkt een logisch gevolg op de opmerking van de raadsman in zijn brief. Emté heeft in dat toegevoegde lid 3 van artikel 1 de vordering uit de winstrechtregeling niet genoemd. Als het haar bedoeling was geweest [eiseres] wel te houden aan de vordering van € 24.092, dan had zij ofwel art. 5 lid 3 moeten handhaven ofwel die vordering expliciet in het derde lid van artikel 1 op moeten nemen.
4000,00(2 punt × tarief € 2.000)