ECLI:NL:RBOBR:2015:1921

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
15_206
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke weigering inzage in brongegevens die ten grondslag liggen aan Bibob-adviezen

In deze zaak hebben eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. T.J. Sterkenburg, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarin gedeeltelijke weigering van inzage in brongegevens die ten grondslag liggen aan Bibob-adviezen werd gehandhaafd. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 3 april 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder terecht heeft geweigerd om eisers inzage te geven in bepaalde brongegevens, omdat deze onder de geheimhoudingsplicht vallen zoals vastgelegd in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. De rechtbank heeft overwogen dat de eisers niet konden aantonen dat zij recht hadden op inzage in de geweigerde informatie, en dat de geheimhoudingsplichten dwingend zijn. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat dit niet nader was onderbouwd. De uitspraak benadrukt de strikte geheimhoudingsregels die van toepassing zijn op gegevens die zijn gebruikt in Bibob-adviezen en de beperkte mogelijkheden voor inzage door betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/206

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 april 2015 in de zaak tussen

[eisers]

,te [woonplaats] ), eisers
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J. Sterkenburg).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers tot openbaarmaking van brongegevens behorende bij een Bibob-advies gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft verweerder het primaire besluit aangevuld en aan eisers kopieën van diverse brongegevens verstrekt.
Bij besluit van 23 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015. Eiser [naam] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Bij brieven van 2 oktober 2013 hebben de burgemeesters van de afzonderlijke gemeenten Veldhoven, Eindhoven en Eersel eisers bericht dat Landelijk Bureau BIBOB (LBB) op 22 maart 2013 en 11 september 2013 advies heeft uitgebracht, waarin de namen van eisers naar voren komen. Zij hebben de in die adviezen over eisers opgenomen gegevens op grond van artikel 28, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) aan hen verstrekt. Ook de gemeente Nuenen heeft een Bibob-advies ontvangen waarin persoonsgegevens van eisers zijn verwerkt.
Bij afzonderlijke brieven van 28 oktober 2013 hebben eisers de hiervoor genoemde burgemeesters verzocht om - kort gezegd - inzage in de achtergrondinformatie die de grondslag is geweest voor de Bibob-adviezen van 22 maart 2013 en 11 september 2013.
Bij afzonderlijke brieven van 7 november 2013 en 11 november 2013 hebben de burgemeesters van de gemeente Veldhoven en de gemeente Eersel eisers bericht dat zij hen geen inzage kunnen geven in het dossier.
Bij afzonderlijke brieven van 4 december en 5 december 2013 hebben de burgemeesters van de gemeente Veldhoven en Eindhoven het verzoek van eisers doorgezonden aan verweerder.
Verweerder heeft de brieven van eisers aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat in de Bibob-adviezen aan de gemeenten Eindhoven, Veldhoven, Eersel en Nuenen dezelfde achtergrondinformatie is gebruikt en dezelfde persoonsgegevens van eisers zijn verwerkt. Verweerder heeft een overzicht verstrekt van de documenten die het betreft en de herkomst daarvan. Daarbij heeft verweerder vermeld of eisers recht hebben op inzage in de betreffende documenten. Met betrekking tot de geweigerde informatie heeft verweerder vermeld op grond waarvan die informatie is geweigerd.
Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft verweerder in aanvulling op het besluit van 2 oktober 2014 kopieën verstrekt van de stukken waarvan eisers hebben aangegeven deze graag te ontvangen en kopieën van overige documenten die niet ten grondslag liggen aan de Bibob-adviezen, maar waarin persoonsgegevens van eisers voorkomen. Verweerder heeft deze documenten ten dele geanonimiseerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek gehandhaafd. Verweerder heeft onder meer overwogen dat artikel 28, tweede lid, van de Wet Bibob, geen grondslag biedt om brongegevens die zijn gebruikt in een Bibob-advies op te vragen. Op grond van dit artikel kan verweerder de door eisers verzochte brongegevens dan ook niet verstrekken. Op de geweigerde informatie rust volgens verweerder een wettelijke geheimhoudingsplicht.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en hebben daartoe - kort weergegeven - het volgende aangevoerd. Verweerder heeft het verzoek ten onrechte aangemerkt als een verzoek op grond van de Wbp. Eisers hebben het verzoek gedaan op grond van de wet Bibob. Uit de wet Bibob volgt dat verweerder de brongegevens aan eisers moet verstrekken. Verweerder heeft zich in de Bibob-adviezen op niet op een geheimhoudingsbepaling beroepen. Verweerder heeft daarmee het recht verloren zich op enige andere geheimhoudingsbepaling te beroepen. Verder wordt aan eisers de mogelijkheid geboden een zienswijze in te dienen voordat een beslissing wordt genomen op grond van het Bibob-advies. Uit het recht om een zienswijze in te dienen, vloeit volgens eisers ook het recht voort om de brondocumenten in te zien. Eisers kunnen namelijk enkel een zienswijze geven, als zij ook weten waartegen die zienswijze zich precies dient te richten en waartegen zij zich moeten verweren. Eisers verwijzen in dit kader naar artikel 8:42 van de Awb. Indien verweerder de stukken niet aan eisers wil verstrekken, had verweerder gebruik moeten maken van zijn doorzendplicht zoals neergelegd in artikel 6:15 van de Awb. Ook internationale verdragsbepalingen, zoals onder meer de artikelen 6, eerste en tweede lid en 17 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geven eisers recht op inzage in de onderliggende brongegevens. Verweerder maakt op deze wijze misbruik van recht, aldus eisers. Eisers hebben tevens verzocht om vergoeding van de door hen geleden schade.
4. De rechtbank stelt voorop dat het geschil betrekking heeft op de brongegevens die ten grondslag lagen aan de Bibob-adviezen van 22 maart 2013 en 11 september 2013. Ter zitting heeft eiser [naam] bevestigd dat het alleen gaat om de brongegevens die verweerder niet aan eisers heeft verstrekt. Dat zijn de volgende stukken:
Ten aanzien van eiser [naam] :
-diverse informatie over geldtransacties;
- uittreksel Justitiële Documentatie;
- overzichtsproces-verbaal ongedateerd;
- proces-verbaal d.d. 1 maart 2011.
Ten aanzien van eiser [naam] :
- diverse informatie over geldtransacties;
- uittreksel Justitiële Documentatie;
- proces-verbaal d.d. 4 september 2008.
5. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat verweerder hun verzoek om inzage in de brongegevens had moeten aanmerken als een verzoek op grond van de wet Bibob.
5.1. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de wet Bibob, neemt het LBB in het advies geen gegevens op waarvan:
a. de verstrekker heeft aangegeven dat deze, gelet op het karakter van die gegevens, niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht, of
b. de officier van justitie, bedoeld in het tweede lid, heeft aangegeven dat deze niet mogen worden gebruikt in verband met een zwaarwegend strafvorderlijk belang.
Ingevolge artikel 18 registreert het LBB geen persoonsgegevens waarvan de verstrekker heeft aangegeven dat deze, gelet op het karakter van die gegevens, niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht.
Ingevolge artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a en b, geeft het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies ontvangt, de daarin opgenomen gegevens niet door, behoudens aan:
a. de betrokkene, uitsluitend voor zover dit noodzakelijk is ter motivering van de naar aanleiding van het advies te nemen beslissing;
b. de derde die in de motivering, bedoeld in onderdeel a, wordt vermeld, uitsluitend voor zover de in die motivering opgenomen gegevens hem betreffen.
5.2.
Artikel 28 van de Wet Bibob richt zich tot bestuursorganen of rechtspersonen die een Bibob-advies hebben ontvangen. Op grond van deze bepaling kunnen zij de in het advies opgenomen gegevens verstrekken aan derden die in de motivering van het advies worden vermeld. Artikel 28 richt zich niet tot verweerder. Bovendien heeft deze bepaling geen betrekking op brongegevens die zijn gebruikt voor het opstellen van een Bibob-advies. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2010 (ECLI:NL:RBAMS:2010:BM4005) en van 11 april 2012 (ECLI:NL:RBAMS:2012:1889). De artikelen 14 en 18 van de wet Bibob geven eisers evenmin recht op inzage in de brongegevens. Artikel 14 van de wet Bibob ziet enkel op de inhoud van het Bibob-advies zelf. Artikel 18 van de wet Bibob heeft alleen betrekking op het al dan niet registeren van bepaalde persoonsgegevens.
6. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht onderzocht of eisers op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wbp recht hebben op inzage in de brongegevens.
Deze bepaling bevat een algemeen recht op inzage in de verzoeker betreffende persoonsgegevens. Aan de orde is of verweerder op grond van bepalingen uit bijzondere wetten verplicht was de betrokken brongegevens geheim te houden.
7. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) is de persoon aan wie politiegegevens zijn verstrekt, verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering terrorisme (Wwft) zijn op de verwerking van persoonsgegevens door de Financiële inlichtingen eenheid de artikelen 1, 2, 3, eerste en tweede lid, 4, 5, 6, 7, 15, 16, eerste lid, onderdelen a, b en c, 17, 18, 22 en 23, 25 tot en met 31, alsmede artikel 33 van de Wpg van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de Financiële inlichtingen eenheid als verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel f, van die wet wordt aangemerkt onze minister van Veiligheid en Justitie.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten (Bpbo) is onverminderd artikel 46, eerste lid, van de Wpg het bij die wet bepaalde met betrekking tot de verwerking van politiegegevens van overeenkomstige toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de bijzondere opsporingsdiensten, met uitzondering van artikel 10, eerste lid, de onderdelen b en c, derde lid en vierde lid, artikel 16, eerste lid, onderdeel d, en de artikelen 37 tot en met 45.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) is een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat, dan wel de uitvoering van de taak met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt tot het ter kennis brengen daarvan noodzaakt.
8. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de hiervoor genoemde wetten een eigen inzagerecht met een eigen toetsingskader bevatten. De desbetreffende artikelen in de Wpg, de Wwft, de Wjsg en de Bpbo derogeren aan het algemene artikel 35 van de Wbp. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wbp (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 892, nr. 3). In paragraaf 5 van de MvT is op bladzijde 12, kort samengevat, vermeld dat twee modellen kunnen worden onderscheiden om de algemene privacynormen in formele wetgeving per sector te concretiseren. Het tweede model is een model waarbij voor een sector een uitputtend (privacy-)regime is geschapen en waarbij in de wet wordt vermeld dat de toepasselijkheid van de algemene regels geheel wordt uitgesloten. Als voorbeelden van het tweede model worden onder meer genoemd de Wet politieregisters (de voorloper van de huidige Wet politiegegevens) en de Wet op de justitiële documentatie (de voorloper van de huidige Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens). Veel bijzondere wetten zullen op onderdelen concretiseringen bevatten, gericht op de sector die zij regelen. Het gaat daarbij formeel om leges speciales die derogeren aan de bepalingen van dit wetsvoorstel, aldus de MvT.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verzoek van eisers om verstrekking van zijn persoonsgegevens, voor zover die informatie afkomstig is van de Financial Intelligence Unit Nederland naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen op grond van de in de artikel 7, tweede lid, van de Wpg in samenhang met de in artikel 14, derde lid, van de Wwft vervatte geheimhoudingsplicht. Het betreft dan de diverse informatie over de geldtransacties met betrekking tot beide eisers.
Voor zover de door eisers verzochte informatie afkomstig is uit het Justitieel Documentatiesysteem, heeft verweerder het verzoek van eisers terecht afgewezen op grond van de in artikel 52 van de Wjsg vervatte geheimhoudingsplicht. Het betreft dan de uittreksels uit de Justitiële Documentatie met betrekking tot beide eisers.
Voor zover de door eisers verzochte informatie afkomstig is van de politie, heeft verweerder het verzoek terecht afgewezen op grond van de in artikel 7, tweede lid, van de Wpg vervatte geheimhoudingsplicht. Het betreft dan het proces-verbaal van 1 maart 2011 met betrekking tot eiser [naam] .
Voor zover de door eisers verzochte informatie afkomstig is van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en de Economische Controledienst heeft verweerder inzage in deze gegevens terecht geweigerd op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wpg in samenhang met de in artikel 2, eerste lid, van de Bpbo vervatte geheimhoudingsplicht. Het betreft dan het ongedateerde overzicht proces-verbaal met betrekking tot eiser [naam] en het proces-verbaal van 4 september 2008 met betrekking tot eiser [naam] .
10. Wat eisers hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat verweerder eisers de betrokken brongegevens toch had moeten verstrekken.
10.1. Aan eisers kan worden toegegeven dat zij belang hebben bij de verstrekking van de brongegevens. Dit wordt onderstreept door de omstandigheid dat zij het recht hebben om een zienswijze in te brengen tegen besluiten die steunen op de Bibob-adviezen. Daaruit vloeit echter niet voort dat eisers recht hebben op inzage in de brongegevens. De hiervoor bedoelde geheimhoudingsplichten zijn immers dwingend voorgeschreven. Deze dwingende geheimhoudingsplichten laten geen belangenafweging toe.
10.2. De door eisers genoemde internationale verdragsbepalingen, zoals onder meer de artikelen 6, eerste en tweede lid en 17 van het EVRM, geven evenmin recht op inzage in de brongegevens.
11. Het beroep van eisers op artikel 8:42 van de Awb leidt niet tot het door hen gewenste resultaat. Artikel 8:42 van de Awb verplicht verweerder tot toezending aan de rechtbank van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Verweerder kan de rechtbank op grond van artikel 8:29, eerste lid, echter meedelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de stukken. Verweerder heeft ervoor gekozen de niet aan eisers verstrekte stukken uit praktische overwegingen vooralsnog niet aan de rechtbank toe te zenden, omdat deze informatie een omvang heeft van vijftien multomappen. Verweerder heeft aangeboden deze informatie alsnog onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank te doen toekomen, indien de rechtbank kennisname door de rechtbank van deze stukken noodzakelijk acht voor de beoordeling van dit geschil. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek ter zitting aan te houden teneinde verweerder te verzoeken deze stukken alsnog in het geding te brengen. Hierbij heeft zij in aanmerking genomen dat verweerder zich moet houden aan de wettelijke geheimhoudingsplichten. Verweerder heeft daardoor geen mogelijkheid om de geheimgehouden informatie aan eisers te verstrekken. Kennisneming van de inhoud van deze informatie kan niet tot een ander oordeel leiden.
12. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat verweerder, als hij geen aanleiding zag het verzoek om inzage te honoreren, dit verzoek had moeten doorzenden. De doorzendplicht in artikel 2:3 van de Awb ziet op een situatie waarin het bestuursorgaan niet bevoegd is om een beslissing te nemen. Verweerder beschikte over de door eisers verzochte gegevens en was bevoegd om op het verzoek te beslissen. Hij heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien het verzoek van eisers door te zenden. Verweerder kon de gevraagde inzage in de brongegevens echter niet geven op grond van de hiervoor besproken wettelijke geheimhoudingsplichten. Reeds gelet op die geheimhoudingsplichten kan ook de stelling van eisers dat verweerder misbruik van recht maakt, niet worden gevolgd.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek van eisers terecht gehandhaafd. Hetgeen eisers overigens nog hebben aangevoerd kan aan dat oordeel niet afdoen.
14. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
15. Het verzoek van eisers om schadevergoeding zal worden afgewezen nu dit verzoek niet nader is onderbouwd en het beroep ongegrond wordt verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzitter, en mr. P.H.C. Schoemaker en mr. A.E. van der Eijk, leden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.