5.2.Artikel 28 van de Wet Bibob richt zich tot bestuursorganen of rechtspersonen die een Bibob-advies hebben ontvangen. Op grond van deze bepaling kunnen zij de in het advies opgenomen gegevens verstrekken aan derden die in de motivering van het advies worden vermeld. Artikel 28 richt zich niet tot verweerder. Bovendien heeft deze bepaling geen betrekking op brongegevens die zijn gebruikt voor het opstellen van een Bibob-advies. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2010 (ECLI:NL:RBAMS:2010:BM4005) en van 11 april 2012 (ECLI:NL:RBAMS:2012:1889). De artikelen 14 en 18 van de wet Bibob geven eisers evenmin recht op inzage in de brongegevens. Artikel 14 van de wet Bibob ziet enkel op de inhoud van het Bibob-advies zelf. Artikel 18 van de wet Bibob heeft alleen betrekking op het al dan niet registeren van bepaalde persoonsgegevens. 6. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht onderzocht of eisers op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wbp recht hebben op inzage in de brongegevens.
Deze bepaling bevat een algemeen recht op inzage in de verzoeker betreffende persoonsgegevens. Aan de orde is of verweerder op grond van bepalingen uit bijzondere wetten verplicht was de betrokken brongegevens geheim te houden.
7. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wet politiegegevens (Wpg) is de persoon aan wie politiegegevens zijn verstrekt, verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt.
Ingevolge artikel 14, derde lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering terrorisme (Wwft) zijn op de verwerking van persoonsgegevens door de Financiële inlichtingen eenheid de artikelen 1, 2, 3, eerste en tweede lid, 4, 5, 6, 7, 15, 16, eerste lid, onderdelen a, b en c, 17, 18, 22 en 23, 25 tot en met 31, alsmede artikel 33 van de Wpg van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de Financiële inlichtingen eenheid als verantwoordelijke in de zin van artikel 1, onderdeel f, van die wet wordt aangemerkt onze minister van Veiligheid en Justitie.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten (Bpbo) is onverminderd artikel 46, eerste lid, van de Wpg het bij die wet bepaalde met betrekking tot de verwerking van politiegegevens van overeenkomstige toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de bijzondere opsporingsdiensten, met uitzondering van artikel 10, eerste lid, de onderdelen b en c, derde lid en vierde lid, artikel 16, eerste lid, onderdeel d, en de artikelen 37 tot en met 45.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) is een ieder die krachtens deze wet de beschikking krijgt over gegevens met betrekking tot een derde verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voorzover een bij of krachtens deze wet gegeven voorschrift mededelingen toelaat, dan wel de uitvoering van de taak met het oog waarop de gegevens zijn verstrekt tot het ter kennis brengen daarvan noodzaakt.
8. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de hiervoor genoemde wetten een eigen inzagerecht met een eigen toetsingskader bevatten. De desbetreffende artikelen in de Wpg, de Wwft, de Wjsg en de Bpbo derogeren aan het algemene artikel 35 van de Wbp. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de Memorie van Toelichting (MvT) bij de Wbp (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 892, nr. 3). In paragraaf 5 van de MvT is op bladzijde 12, kort samengevat, vermeld dat twee modellen kunnen worden onderscheiden om de algemene privacynormen in formele wetgeving per sector te concretiseren. Het tweede model is een model waarbij voor een sector een uitputtend (privacy-)regime is geschapen en waarbij in de wet wordt vermeld dat de toepasselijkheid van de algemene regels geheel wordt uitgesloten. Als voorbeelden van het tweede model worden onder meer genoemd de Wet politieregisters (de voorloper van de huidige Wet politiegegevens) en de Wet op de justitiële documentatie (de voorloper van de huidige Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens). Veel bijzondere wetten zullen op onderdelen concretiseringen bevatten, gericht op de sector die zij regelen. Het gaat daarbij formeel om leges speciales die derogeren aan de bepalingen van dit wetsvoorstel, aldus de MvT.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het verzoek van eisers om verstrekking van zijn persoonsgegevens, voor zover die informatie afkomstig is van de Financial Intelligence Unit Nederland naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen op grond van de in de artikel 7, tweede lid, van de Wpg in samenhang met de in artikel 14, derde lid, van de Wwft vervatte geheimhoudingsplicht. Het betreft dan de diverse informatie over de geldtransacties met betrekking tot beide eisers.
Voor zover de door eisers verzochte informatie afkomstig is uit het Justitieel Documentatiesysteem, heeft verweerder het verzoek van eisers terecht afgewezen op grond van de in artikel 52 van de Wjsg vervatte geheimhoudingsplicht. Het betreft dan de uittreksels uit de Justitiële Documentatie met betrekking tot beide eisers.
Voor zover de door eisers verzochte informatie afkomstig is van de politie, heeft verweerder het verzoek terecht afgewezen op grond van de in artikel 7, tweede lid, van de Wpg vervatte geheimhoudingsplicht. Het betreft dan het proces-verbaal van 1 maart 2011 met betrekking tot eiser [naam] .
Voor zover de door eisers verzochte informatie afkomstig is van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst en de Economische Controledienst heeft verweerder inzage in deze gegevens terecht geweigerd op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wpg in samenhang met de in artikel 2, eerste lid, van de Bpbo vervatte geheimhoudingsplicht. Het betreft dan het ongedateerde overzicht proces-verbaal met betrekking tot eiser [naam] en het proces-verbaal van 4 september 2008 met betrekking tot eiser [naam] .
10. Wat eisers hebben aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat verweerder eisers de betrokken brongegevens toch had moeten verstrekken.
10.1. Aan eisers kan worden toegegeven dat zij belang hebben bij de verstrekking van de brongegevens. Dit wordt onderstreept door de omstandigheid dat zij het recht hebben om een zienswijze in te brengen tegen besluiten die steunen op de Bibob-adviezen. Daaruit vloeit echter niet voort dat eisers recht hebben op inzage in de brongegevens. De hiervoor bedoelde geheimhoudingsplichten zijn immers dwingend voorgeschreven. Deze dwingende geheimhoudingsplichten laten geen belangenafweging toe.
10.2. De door eisers genoemde internationale verdragsbepalingen, zoals onder meer de artikelen 6, eerste en tweede lid en 17 van het EVRM, geven evenmin recht op inzage in de brongegevens.
11. Het beroep van eisers op artikel 8:42 van de Awb leidt niet tot het door hen gewenste resultaat. Artikel 8:42 van de Awb verplicht verweerder tot toezending aan de rechtbank van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Verweerder kan de rechtbank op grond van artikel 8:29, eerste lid, echter meedelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de stukken. Verweerder heeft ervoor gekozen de niet aan eisers verstrekte stukken uit praktische overwegingen vooralsnog niet aan de rechtbank toe te zenden, omdat deze informatie een omvang heeft van vijftien multomappen. Verweerder heeft aangeboden deze informatie alsnog onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank te doen toekomen, indien de rechtbank kennisname door de rechtbank van deze stukken noodzakelijk acht voor de beoordeling van dit geschil. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien het onderzoek ter zitting aan te houden teneinde verweerder te verzoeken deze stukken alsnog in het geding te brengen. Hierbij heeft zij in aanmerking genomen dat verweerder zich moet houden aan de wettelijke geheimhoudingsplichten. Verweerder heeft daardoor geen mogelijkheid om de geheimgehouden informatie aan eisers te verstrekken. Kennisneming van de inhoud van deze informatie kan niet tot een ander oordeel leiden.
12. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat verweerder, als hij geen aanleiding zag het verzoek om inzage te honoreren, dit verzoek had moeten doorzenden. De doorzendplicht in artikel 2:3 van de Awb ziet op een situatie waarin het bestuursorgaan niet bevoegd is om een beslissing te nemen. Verweerder beschikte over de door eisers verzochte gegevens en was bevoegd om op het verzoek te beslissen. Hij heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien het verzoek van eisers door te zenden. Verweerder kon de gevraagde inzage in de brongegevens echter niet geven op grond van de hiervoor besproken wettelijke geheimhoudingsplichten. Reeds gelet op die geheimhoudingsplichten kan ook de stelling van eisers dat verweerder misbruik van recht maakt, niet worden gevolgd.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gedeeltelijke afwijzing van het verzoek van eisers terecht gehandhaafd. Hetgeen eisers overigens nog hebben aangevoerd kan aan dat oordeel niet afdoen.
14. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
15. Het verzoek van eisers om schadevergoeding zal worden afgewezen nu dit verzoek niet nader is onderbouwd en het beroep ongegrond wordt verklaard.