ECLI:NL:RBOBR:2015:1737

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
9 april 2015
Publicatiedatum
30 maart 2015
Zaaknummer
3738532
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlast door herdershonden en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 april 2015 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Brabantwonen en [gedaagde sub 2], vertegenwoordigd door een bewindvoerder. De zaak betreft overlast veroorzaakt door herdershonden die door [gedaagde sub 2] werden gehouden in de huurwoning. Brabantwonen vorderde primair de verwijdering van de honden en subsidiair de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De rechtbank oordeelde dat de overlast, waaronder stankoverlast en het niet opruimen van hondenpoep, ernstige hinder veroorzaakte voor omwonenden. Ondanks herhaalde verzoeken en sommaties van Brabantwonen om de overlast te beëindigen, voldeed [gedaagde sub 2] niet aan de gestelde eisen. De rechtbank concludeerde dat er geen zicht was op verbetering en dat de belangen van de omwonenden zwaarder wogen dan het belang van [gedaagde sub 2] bij het behouden van zijn honden. De rechtbank heeft de primaire vordering toegewezen en [gedaagde sub 2] veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis alle honden uit de woning te verwijderen. Tevens werd Brabantwonen gemachtigd om, indien nodig, de honden op kosten van [gedaagde sub 2] te verwijderen. De kosten van de procedure werden eveneens aan [gedaagde sub 2] opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Team Kanton, locatie ’s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 3738532 / 317
Rolnummer : 15-266
Uitspraak : 9 april 2015
in de zaak van:
Stichting Brabantwonen,
gevestigd te Oss,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.P. Mesman,
t e g e n :

1. Reeling Bewindvoerders ’s-Hertogenbosch B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder van gedaagde sub 2,

gevestigd te Rosmalen,

2. [gedaagde sub 2],

wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procederend in persoon, waarbij gedaagde sub 1 wordt vertegenwoordigd door [naam medewerker bewindvoerder],
als vervolg van het vonnis van 22 januari 2015.
Partijen zullen verder worden aangeduid als ‘Brabantwonen’, ‘de bewindvoerder’ en ‘[gedaagde sub 2]’ ofwel ‘gedaagden’.

1.Het vervolg van de procedure

Bij voormeld vonnis is een comparitie van partijen bepaald. De comparitie heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015. Brabantwonen heeft ten behoeve van de comparitie een brief d.d. 3 maart 2015 met bijlagen toegezonden, welke door gedaagden is ontvangen. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Sinds 3 mei 2008 huurt [gedaagde sub 2] van Brabantwonen de woonruimte gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Bij beschikking van 5 september 2012 is de bewindvoerder benoemd. [gedaagde sub 2] heeft sinds het begin van 2014 vier herdershonden.

3.Het geschil

3.1.
Brabantwonen vordert:
primair:
a. a) gedaagden hoofdelijk te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis alle honden uit de woning en tuin staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] te verwijderen en verwijderd te houden, en;
b) Brabantwonen te machtigen om – indien gedaagden niet tijdig en/of volledig aan het gevorderde onder a) gehoor geven – telkens op kosten van gedaagden alle aanwezige honden te verwijderen, zonodig nadien bij herhaalde aanwezigheid van honden deze opnieuw te verwijderen, en verwijderd te houden uit de woning en tuin staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats], met bepaling dat het Brabantwonen is toegestaan voornoemde woning en tuin te (doen) betreden, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie om de voormelde verwijdering(en) te (laten) realiseren, verder met bepaling dat Brabantwonen de honden telkens op kosten van gedaagden in een dierenpension/asiel mag (laten) plaatsen;
subsidiair:
de huurovereenkomst met betrekking tot de woning en tuin staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] tussen Brabantwonen en [gedaagde sub 2] te ontbinden en gedaagden te veroordelen om binnen een maand na betekening van dit vonnis deze woning en tuin te ontruimen met al wie of wat zich van de zijde van [gedaagde sub 2] c.s. daarin of daarop mocht bevinden en de woning en tuin onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Brabantwonen te stellen;
primair en subsidiair:
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf de 15e dag na de dag van deze uitspraak.
Brabantwonen legt daaraan, in aanvulling op de feiten, het volgende ten grondslag.
Sinds de aanschaf van de honden komen er bij Brabantwonen structureel klachten binnen, van meerdere omwonenden, omtrent door [gedaagde sub 2] veroorzaakte overlast en hinder in de vorm van onder andere:
  • ernstige stankoverlast;
  • het gebruiken van zijn tuin als hondentoilet;
  • het niet opruimen van hondenpoep;
  • het niet aan de lijn houden van zijn honden, hetgeen door omwonenden als bedreigend wordt ervaren.
Ondanks diverse verzoeken en sommaties om aan deze overlast een einde te maken, blijft [gedaagde sub 2] in gebreke aan de sommaties gehoor te geven.
In verband met de vele overlastmeldingen is de wijkbeheerder van Brabantwonen diverse keren bij [gedaagde sub 2] op bezoek geweest. Op 22 september 2014 zijn twee medewerkers van Brabantwonen samen met twee wijkagenten bij [gedaagde sub 2] op huisbezoek geweest. Ook de afdeling handhaving van de gemeente [naam gemeente] heeft [gedaagde sub 2] vele malen aangesproken op zijn gedrag. [gedaagde sub 2] heeft ook regelmatig een bekeuring gekregen voor het niet aangelijnd uitlaten van zijn honden. De overlast houdt echter onverminderd aan. [gedaagde sub 2] is niet in staat er een einde aan te maken en er is geen enkel zicht op een structurele verbetering en/of permanente oplossing voor de door hem veroorzaakte overlast. De omwonenden ondervinden ernstige overlast en hinder. Brabantwonen heeft als verhuurder een verplichting jegens omwonenden, die tevens huurder zijn van Brabantwonen, om een einde te maken aan de overlast.
3.2.
[gedaagde sub 2] heeft bij antwoord het volgende verweer gevoerd.
Hij heeft een hond en drie pups van een jaar oud. [gedaagde sub 2] heeft een gesprek gehad met Brabantwonen waarin aan de orde is gekomen dat hij zijn gedrag op zes punten moest aanpassen. [gedaagde sub 2] is ook bereid om zich aan te passen. Hij heeft dat toegezegd. [gedaagde sub 2] zal de honden voortaan aan de riem doen. Aan de overige punten heeft hij al voldaan. [gedaagde sub 2] ruimt de uitwerpselen op, maar doet dat niet altijd direct. Hij heeft begrepen van Brabantwonen dat zij een vonnis willen als stok achter de deur. [gedaagde sub 2] is het hier niet mee eens en wil zijn honden niet kwijt. De honden betekenen alles voor hem.
3.3.
Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd zal, indien en voor zover relevant, in het navolgende aan de orde komen.

4.De beoordeling

4.1.
Aannemelijk is dat het laten poepen van de honden in de tuin en het niet aangelijnd houden van de honden, overlast veroorzaken.
Omwonenden klagen structureel over stankoverlast (productie 11 tot en met 13 bij dagvaarding). Deze stank is tevens geconstateerd door onder meer de wijkagenten en de wijkbeheerder (productie 8 en 9 bij dagvaarding). Ter zitting is gebleken dat de tuin van [gedaagde sub 2] zich naast een flatgebouw bevindt, zodat de stank waarneembaar is voor meerdere omwonenden.
Verder heeft [gedaagde sub 2] verscheidene verbalisaties gehad voor het niet aangelijnd hebben van de honden van zowel de wijkagent als de afdeling handhaving van de gemeente [naam gemeente], en hebben er verschillende incidenten plaatsgevonden waarbij de (niet aangelijnde) honden van [gedaagde sub 2] betrokken zijn geweest. Er zijn in 2014 twee meldingen binnengekomen bij de wijkagent over de loslopende honden van [gedaagde sub 2], onder andere van een medewerkster van een kinderopvang die aangaf dat de kinderen bang zijn van de honden. Ook is in maart 2014 melding gemaakt bij de wijkagent van een val van een bromfietser door een loslopende hond van [gedaagde sub 2] (productie 9 van de kant van Brabantwonen).
Omwonenden worden zo op ernstige wijze aangetast in hun woongenot.
4.2.
Verder staat vast dat zowel Brabantwonen als derden, zoals de wijkagent(en) en de afdeling handhaving van de gemeente Oss, [gedaagde sub 2] vanaf begin 2014 herhaaldelijk hebben aangesproken op het opruimen van de hondenpoep in de achtertuin en het aangelijnd houden van de honden. Naast het versturen van de overgelegde brieven (productie 5 tot en met 7 bij dagvaarding) is er meerdere malen huisbezoek gepleegd aan [gedaagde sub 2]. Er heeft daarbij veelvuldig contact tussen de betrokkenen onderling plaatsgevonden (productie 14 en 15 van de zijde van Brabantwonen, waarbij correspondentie is overgelegd Brabantwonen Samen Kracht Oss en de wijkagent).
De ondernomen acties hebben blijkbaar niet geleid tot verbetering.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen reëel zicht op verbetering is.
[gedaagde sub 2] heeft ter zitting toegegeven dat de honden, ondanks de toezegging van [gedaagde sub 2] bij antwoord op 8 januari 2015, ook ná 8 januari 2015 buitenshuis los lopen. Dit blijkt ook uit foto’s, die Brabantwonen als productie 15 heeft overgelegd. Voorts heeft [gedaagde sub 2] zowel voorafgaand als tijdens de zitting aangegeven zijn honden niet aangelijnd te willen uitlaten, nu de honden gelijk staan aan zijn kinderen, en men kinderen ook niet aangelijnd heeft.
Over de foto’s van de poep in zijn tuin heeft [gedaagde sub 2] aangevoerd dat deze een vertekend beeld geven. Volgens hem is er bij de stukken slechts één foto van ná het uitbrengen van de dagvaarding, en betreft die foto een periode waarin [gedaagde sub 2] een week lang ziek was, zodat hij de honden in die periode niet kon uitlaten en deze in de tuin poepten. Tegelijkertijd heeft [gedaagde sub 2] desgevraagd aangegeven dat hij niet kan garanderen dat hij de poep tijdig opruimt. Daarbij heeft hij gezegd ‘bijna nooit in de tuin te komen en andere honden ook op het balkon poepen’.
Uit hetgeen [gedaagde sub 2] ter zitting heeft aangevoerd, leidt de kantonrechter af dat hij niet of onvoldoende bereid is zich te conformeren aan de regels rondom de honden. Hij ervaart grote weerstand om tot afspraken te komen met Brabantwonen, terwijl hetgeen Brabantwonen van hem verwacht alleszins redelijk is.
4.4.
[gedaagde sub 2] heeft ter zitting, kort weergegeven, nog naar voren gebracht dat hij geen eerlijke kans heeft gehad om zich te verbeteren. Hij heeft naar voren gebracht dat er in september 2014 afspraken zijn gemaakt, en hij twee maanden de tijd zou krijgen om daaraan te voldoen. Na verloop van die twee maanden, te weten op 8 december 2014, is Brabantwonen direct tot dagvaarden overgegaan, zo stelt [gedaagde sub 2]. Brabantwonen heeft betwist dat de afspraak op deze wijze is gemaakt.
De kantonrechter overweegt daarover als volgt. Brabantwonen is niet voortijdig overgegaan tot dagvaarden. In voldoende mate staat vast dat [gedaagde sub 2] zich niet (gedurende substantiële periode) aan de door Brabantwonen gestelde voorwaarden heeft gehouden. Ter zitting is gebleken dat hij ook niet kan toezeggen dat hij zich daaraan in de toekomst zal gaan houden. Gelet op de veelvuldige contacten die vanaf februari 2014 met [gedaagde sub 2] hebben plaatsgevonden, waarbij hem duidelijk is gemaakt wat er van hem verwacht wordt, dient het verweer van [gedaagde sub 2] dat hij geen eerlijke kans heeft gehad zich te verbeteren, te worden verworpen.
4.5.
De kantonrechter wil aannemen dat de honden voor [gedaagde sub 2] erg belangrijk zijn. Hij heeft ter zitting aangegeven dat hij een warmer mens is geworden sinds hij een hond heeft.
Het belang van [gedaagde sub 2] bij het behouden van de honden weegt echter niet op tegen het belang van Brabantwonen om zorg te dragen voor een prettige leefomgeving voor de omwonenden, tevens huurders van Brabantwonen. Daarbij speelt een rol dat het de verantwoordelijkheid van [gedaagde sub 2] is om de honden op zodanige wijze te houden dat deze geen ernstige overlast veroorzaken. Daaraan blijkt hij niet te kunnen of willen voldoen.
4.6.
Het primair gevorderde zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat enkel [gedaagde sub 2], en niet gedaagden, veroordeeld zal worden alle honden binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis uit de woning te verwijderen en verwijderd te houden. Dit aangezien het recht op het hebben van huisdieren niet voortvloeit uit de huurovereenkomst, zodat de bewindvoerder ten aanzien van dit deel van de vordering niet aangemerkt dient te worden als formele procespartij (vlg. HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525).
4.7.
Nu [gedaagde sub 2] in het ongelijk is gesteld, zal de bewindvoerder worden veroordeeld in de kosten van de procedure, welke voldaan dienen te worden uit het vermogen van [gedaagde sub 2].

5.De beslissing

De kantonrechter:
a. a) veroordeelt [gedaagde sub 2] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis alle honden uit de woning en tuin staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] te verwijderen en verwijderd te houden, en;
b) machtigt Brabantwonen om – indien [gedaagde sub 2] niet tijdig en/of volledig aan de veroordeling onder b) gehoor geeft – telkens op kosten van [gedaagde sub 2] alle aanwezige honden te verwijderen, zonodig nadien bij herhaalde aanwezigheid van honden deze opnieuw te verwijderen, en verwijderd te houden uit de woning en tuin staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats], met bepaling dat het Brabantwonen is toegestaan voornoemde woning en tuin te (doen) betreden, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie om de voormelde verwijdering(en) te (laten) realiseren, verder met bepaling dat Brabantwonen de honden telkens op kosten van [gedaagde sub 2] in een dierenpension/asiel mag (laten) plaatsen;
c) veroordeelt de bewindvoerder, in haar hoedanigheid van bewindvoerder, om uit het vermogen van [gedaagde sub 2] te voldoen de kosten van de procedure, aan de zijde van Brabantwonen begroot op € 197,96 aan explootkosten, € 116,- aan griffierecht en € 300,- als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
d) verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
e) wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.E. Bartels, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 april 2015.