Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 februari 2013
- het arrest van de Hoge Raad van 13 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1910).
2.De verdere beoordeling
452,00(1,0 punt × tarief € 452,00)
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, hebben de eiseressen, de Coöperatieve Rabobank Roermond-Echt U.A. en De Lage Landen Financial Services B.V., een vordering ingediend tegen de curator van de failliete besloten vennootschap Danvo B.V. De rechtbank heeft op 12 maart 2014 een eindvonnis gewezen na een prejudiciële vraag die eerder aan de Hoge Raad was voorgelegd. De vraag betrof de uitleg van artikel 241c lid 2 van de Faillissementswet (Fw), specifiek of de daarin neergelegde regel ook geldt voor de houder van een stil pandrecht op een zaak van de belastingschuldige.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1910) geoordeeld dat deze regel niet van toepassing is voor de houder van een stil pandrecht. Dit leidde tot de conclusie dat de vorderingen van Rabobank en DLL moesten worden afgewezen, aangezien de rechtbank de beperkte uitleg van artikel 241c lid 2 Fw volgde. De rechtbank heeft vastgesteld dat Rabobank en DLL als in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten moesten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator werden begroot op € 719,00, inclusief griffierecht en advocaatkosten.
De rechtbank heeft verder bepaald dat de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de curator de kosten kan vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 12 maart 2014 door de rechters J.A. Bik, M.F.M.T. Franke en M.G.A. Poelman.