ECLI:NL:RBOBR:2014:981

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
C/01/247239
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van artikel 241c lid 2 van de Faillissementswet na prejudiciële vraag van de Hoge Raad

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, hebben de eiseressen, de Coöperatieve Rabobank Roermond-Echt U.A. en De Lage Landen Financial Services B.V., een vordering ingediend tegen de curator van de failliete besloten vennootschap Danvo B.V. De rechtbank heeft op 12 maart 2014 een eindvonnis gewezen na een prejudiciële vraag die eerder aan de Hoge Raad was voorgelegd. De vraag betrof de uitleg van artikel 241c lid 2 van de Faillissementswet (Fw), specifiek of de daarin neergelegde regel ook geldt voor de houder van een stil pandrecht op een zaak van de belastingschuldige.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1910) geoordeeld dat deze regel niet van toepassing is voor de houder van een stil pandrecht. Dit leidde tot de conclusie dat de vorderingen van Rabobank en DLL moesten worden afgewezen, aangezien de rechtbank de beperkte uitleg van artikel 241c lid 2 Fw volgde. De rechtbank heeft vastgesteld dat Rabobank en DLL als in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten moesten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator werden begroot op € 719,00, inclusief griffierecht en advocaatkosten.

De rechtbank heeft verder bepaald dat de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de curator de kosten kan vorderen, ongeacht een eventuele hoger beroep. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 12 maart 2014 door de rechters J.A. Bik, M.F.M.T. Franke en M.G.A. Poelman.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/247239 / HA ZA 12-461
Vonnis van 12 maart 2014
in de zaak van
1. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK ROERMOND-ECHT U.A.,
gevestigd te Roermond,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE LAGE LANDEN FINANCIAL SERVICES B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eiseressen,
advocaat mr. R.M. Vermaire te Utrecht,
tegen
[X]
wonende te [plaats],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap Danvo B.V., gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. I.C.J.C. van de Klundert te Eindhoven.
Partijen zullen hierna Rabobank, DLL en de curator genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 februari 2013
  • het arrest van de Hoge Raad van 13 december 2013 (ECLI:NL:HR:2013:1910).
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het arrest van de Hoge Raad, maar zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 20 februari 2013 een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorgelegd. De Hoge Raad heeft die vraag in het arrest van 13 december 2013 aldus beantwoord dat de in art. 241c lid 2 Fw neergelegde regel niet (overeenkomstig) geldt ten behoeve van de houder van een stil pandrecht op een zaak van de belastingschuldige.
2.2.
Deze beperkte uitleg van art. 241c lid 2 Fw betekent, zoals al aangekondigd in r.o. 4.1 van het tussenvonnis van 20 februari 2013, dat Rabobank en DLL in het ongelijk moeten worden gesteld.
2.3.
Rabobank en DLL zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- explootkosten €  0,00
- griffierecht 267,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
452,00(1,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal €  719,00
2.4.
De Hoge Raad heeft de kosten van de prejudiciële procedure aan de zijde van de curator begroot op nihil, zodat er geen reden is de kosten van de curator op te nemen in de proceskostenveroordeling zoals voorzien in art. 394 lid 2 Rv.
2.5.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal als niet gespecificeerd worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van Rabobank en DLL af,
3.2.
veroordeelt Rabobank en DLL hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 719,00,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Bik, mr. M.F.M.T. Franke en mr. M.G.A. Poelman en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2014.