Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
BeUp,
Quality-toys,
1.Het verloop van het geding
2.De feiten
“10.1.1 De onderhavige overeenkomst is een duurovereenkomst van bepaalde tijd en is gesloten voor een duur van48 MAANDEN. De Abonnee kan evenwel besluiten de overeenkomst tussentijds op te zeggen mits de betaling van eenopzeggingsvergoeding gelijk aan 40%van de nog niet vervallen maandelijkse bijdragen voor de nog lopende periode.In dat geval zal de overeenkomst pas als beëindigd worden beschouwd wanneer BeUp hiervan op de hoogte wordt gesteld d.m.v. een aangetekende brief met betalingsbewijs van deopzeggingsvergoedingen wanneer BeUp volledige betaling heeft verkregen van voornoemde vergoeding en alle nog openstaande vorderingen in het kader van de overeenkomst.
(€ 283,14 inclusief btw) gezonden voor het abonnement over de maand oktober 2012.
“(…) Ik hoorde mijn vriendin met klem vragen, (viel nogal op, omdat ze dit erg hardop vroeg) of de 90 euro de enige kosten zouden zijn, en of er geen verdere kosten bij zouden komen. De medewerker van Be Up antwoordde daarop, dat er geen kosten bij zouden komen, omdat dit een exclusieve aanbieding is, die alleen die dag voor een paar, door hen uitgekozen bedrijven, gelde. (…)”.
“(…) Op dat moment was [gedaagde] in gesprek met een verkoper. Tijdens dat gesprek viel het ons beide op dat [gedaagde] specifiek aan de verkoper vroeg of voor de geboden aanbieding een eenmalige betaling verricht diende te worden en dat zij hierna geen verdere kosten gepresenteerd zou krijgen. Hierop antwoorde de verkoper (met stemverheffing) dat het een eenmalige betaling betrof van € 90,- en dat er verder geen kosten bij zouden komen. (…)”.
3.Het geschil
€ 5.250,96 van [gedaagde] te vorderen. Naast betaling van genoemd bedrag aan hoofdsom, maakt Proximedia jegens [gedaagde] aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente, tot 5 april 2013 berekend op een bedrag van € 44,73. Tenslotte maakt Proximedia aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 787,64. Op grond van de op de overeenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden althans het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub c BW komen deze kosten voor rekening van [gedaagde].
stelt daartoe dat de dwaling te wijten is aan door Proximedia verstrekte inlichtingen en/of aan een schending van Proximedia van een op haar rustende mededelingsverplichting. Indien [gedaagde] op de hoogte was geweest van de aard en inhoud van de overeenkomst en mitsdien een juiste voorstelling van zaken had gehad, was zij met Proximedia de onderhavige overeenkomst niet aangegaan. [gedaagde] is van oordeel dat de bewijslast omtrent de al dan niet door Proximedia verstrekte informatie omgekeerd dient te worden op grond van artikel 6:193j BW. Aan [gedaagde] komt immers, middels reflexwerking, een beroep toe op de Wet op de Oneerlijke Handelspraktijken. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat sprake is van misleidende en agressieve handelspraktijken.
12 oktober 2012. Hooguit kan over die periode de vergoeding ex artikel 10.1 worden gevorderd. De buitengerechtelijke kosten komen evenmin voor toewijzing in aanmerking.
4.De beoordeling
“(…) Een kleine zelfstandige valt niet onder het beschermingsbereik van de richtlijn (kantonrechter: de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken, waarop de bepalingen van artikel 6:193a e.v. BW zijn gebaseerd). Kleine zelfstandigen die worden gedupeerd door oneerlijke handelspraktijken kunnen hiertegen optreden op basis van de bestaande mogelijkheden in het burgerlijk recht (zoals onrechtmatige daad, dwaling of bedrog) of aangifte doen van oplichting of verduistering bij de politie. De vraag of kleine zelfstandigen dezelfde bescherming nodig hebben als consumenten, vraagt een afweging die het beste op Europees niveau kan worden gemaakt. (….) Wat betreft de suggestie in genoemde publicatie om door toekenning van reflexwerking aan de zwarte lijst met oneerlijke handelspraktijken in het wetsvoorstel (artikelen 193g en 193i) te voorzien in rechtsbescherming van kleine zelfstandigen tegen oneerlijke handelspraktijken, dit is in voorkomende gevallen een kwestie ter beoordeling van de rechter.”
5.De beslissing
donderdag 27 maart 2014 te 10.30 uurin het geding dient te brengen;