ECLI:NL:RBOBR:2014:963

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
_-13_4891
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering en toepassing van artikel 44 van de WAO

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WAO-uitkering ontving, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de herziening van haar WAO-uitkering per 1 juni 2013, waarbij haar mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 15 tot 25%. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herziening van de uitkering in overeenstemming was met de wetgeving, met name artikel 44 van de WAO, dat een termijn van vijf jaar voor herbeoordeling voorschrijft. Deze termijn was op 1 februari 2012 verstreken, en de rechtbank oordeelde dat de herbeoordeling van de uitkering op het juiste moment had plaatsgevonden.

Eiseres voerde aan dat haar uitkering eerder had moeten worden herzien en dat zij niet was geïnformeerd over wijzigingen in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. De rechtbank oordeelde echter dat de nieuwe regels voor de vaststelling van het inkomen uit arbeid ten onrechte waren toegepast, maar dat dit geen nadelige gevolgen voor eiseres had. De rechtbank concludeerde dat de herziening van de uitkering correct was uitgevoerd en dat de argumenten van eiseres niet opgingen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de wetgeving en de procedures rondom de herziening van uitkeringen, evenals de rol van overgangsrecht in dergelijke zaken. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/4891

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. T.P.A.W. Hanenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 1 juni 2013 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Verweerder heeft de toepassing van artikel 44 van de WAO met ingang van dezelfde datum beëindigd.
Bij besluit van 11 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2014. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft een WAO-uitkering, die aanvankelijk is vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Per
26 november 2006 is de uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Eiseres is per 1 september 2006 in dienst getreden van [bedrijf 1] voor tien uur per week. In verband met de inkomsten uit deze arbeid is de WAO-uitkering over de periode 1 september 2006 tot 26 november 2006 uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Per 1 februari 2007 is eiseres meer uren gaan werken, namelijk 24 uur per week. Per 1 mei 2007 is de WAO-uitkering uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. In verband met een wijziging van het brutoloon van eiseres heeft verweerder bij besluit van 12 maart 2008 bepaald dat de uitkering per
1 september 2007 niet meer wordt uitbetaald. Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit op bezwaar van 4 april 2008 ongegrond verklaard.
2.
Eiseres voert aan dat haar uitkering veel eerder dan per 1 juni 2013 had moeten worden herzien. Eiseres doet in dat verband allereerst een beroep op de vijf-jaarstermijn die is genoemd in artikel 44 van de WAO. Volgens eiseres had verweerder haar bovendien moeten informeren over de wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) per 1 juli 2008, zodat zij om een herberekening op basis van gewijzigde gegevens had kunnen vragen.
3.
Volgens verweerder is de in artikel 44, eerste lid, van de WAO genoemde termijn een standaardtermijn en geen maximale termijn. In mei 2013, na afloop van deze termijn van vijf jaar, heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. Uit het verweerschrift en uit verweerders toelichting ter zitting leidt de rechtbank verder af dat verweerder stelt dat de nieuwe regels voor de vaststelling van het door eiseres genoten inkomen uit arbeid in het geval van eiseres ten onrechte zijn toegepast. Eiseres ondervindt van deze fout echter geen nadeel. De berekening valt immers ten gunste van eiseres uit.
4.
Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de termijn van vijf jaar zoals bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de WAO, in het geval van eiseres is geëindigd op 1 februari 2012. De rechtbank laat in het midden of deze termijn een maximale termijn is (zoals eiseres meent) of een standaardtermijn (zoals verweerder stelt). Het beroep van eiseres slaagt namelijk niet, omdat de nieuwe regels inderdaad, zoals verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft gesteld, ten onrechte zijn toegepast. De rechtbank komt tot die conclusie op grond van de hiernavolgende motivering.
5.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder, zoals dit is ingenomen in het verweerschrift. In het Besluit van 24 juni 2008 tot wijziging van het Schattingsbesluit is inderdaad, zoals eiseres stelt, geregeld dat het maatmaninkomen en de (feitelijke of theoretische) resterende verdiencapaciteit voortaan moeten worden bepaald op basis van het SV-loon. Met het oog op de uitvoerbaarheid van deze nieuwe regeling is echter in het Schattingsbesluit overgangsrecht opgenomen. In artikel 12b, vierde lid, van het Schattingsbesluit, voor zover hier van belang, is bepaald dat op de persoon die op 30 juni 2008 recht had op uitkering op grond van de WAO en inkomsten uit arbeid had, het nieuwe artikel 10, zesde lid, pas van toepassing wordt, indien na 30 juni 2008 een onderzoek plaatsvindt als bedoeld in artikel 5 (bedoeld wordt een onderzoek door een arbeidsdeskundige), bij gelegenheid van dat onderzoek. Uit de nota van toelichting bij dit artikel blijkt dat hiermee is beoogd te voorkomen dat het Uwv na inwerkingtreding van het Besluit van 24 juni 2008 de resterende verdiencapaciteit die met behulp van het feitelijk verdiend inkomen uit arbeid was vastgesteld, direct opnieuw zou moeten berekenen (onderdeel K van de nota van toelichting, Stb. 2008, 254). Per 1 januari 2013 is artikel 12b van het Schattingsbesluit aangevuld: artikel 10, zesde lid, van het Schattingsbesluit is ook van toepassing indien de inkomsten uit arbeid op of na 1 januari 2013 wijzigen.
6.
Eiseres is een persoon die op 30 juni 2008 recht had op een uitkering op grond van de WAO en inkomsten uit arbeid had. Het hiervoor genoemde overgangsrecht is dan ook van toepassing. Omdat in het geval van eiseres bij een beoordeling van het recht op uitkering de resterende verdiencapaciteit steeds op basis van het feitelijk verdiend inkomen uit arbeid zou zijn berekend, zou bij een herbeoordeling (voor 1 februari 2012 of erna) nooit een arbeidsdeskundig onderzoek hebben plaatsgevonden. Een dergelijk onderzoek is immers niet nodig, zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft gesteld. Op grond van artikel 12b, vierde lid, van het Schattingsbesluit had daarom voor eiseres ook niet de nieuwe berekeningswijze van de resterende verdiencapaciteit op basis van het SV-loon gegolden. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat haar inkomsten uit arbeid weliswaar zijn gewijzigd, maar dat dit pas ná 1 juni 2013 is geschied. De voorwaarde die per 1 januari 2013 aan artikel 12b, vierde lid, van het Schattingsbesluit is toegevoegd, is daarom ook niet aan de orde. De nieuwe berekeningswijze van de resterende verdiencapaciteit gold voor eiseres daarom ook niet in de periode van 1 januari 2013 tot 1 juni 2013.
7.
Ook de schatting per 1 juni 2013 is gebaseerd op een vaststelling van de resterende verdiencapaciteit op basis van het door eiseres feitelijk verdiende inkomen uit arbeid. Bij de voorbereiding van verweerders besluit is geen sprake geweest van een arbeidsdeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 5 van het Schattingsbesluit. De berekening van de resterende verdiencapaciteit is dan ook ten onrechte gebaseerd op het SV-loon. De rechtbank kan verweerder niet verplichten deze onjuiste berekeningswijze (zoals eiseres wil) zelfs al op een eerder gelegen datum toe te passen. De door eiseres in beroep aangevoerde argumenten treffen daarom hoe dan ook geen doel.
8.
Het beroep is ongegrond
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra, voorzitter, en mr. Y.S. Klerk en
mr. N.W.A. Verrijt , leden, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.