ECLI:NL:RBOBR:2014:892

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
AWB-13_2893
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur: Wob-verzoek journalist over informatie burgemeester Helmond

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 27 februari 2014, staat de openbaarheid van bestuur centraal. Eiser, een journalist, heeft op 1 augustus 2012 een verzoek ingediend bij de Korpschef van de politie Brabant Zuid-Oost om openbaarmaking van informatie uit de verslagen van driehoeksoverleggen over de periode van 1 januari 2009 tot 1 augustus 2012. Het verzoek werd door verweerder, de burgemeester van de gemeente Helmond, afgewezen op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Na een bezwaarschrift van eiser, heeft verweerder op 26 maart 2013 een bestreden besluit genomen, waarin delen van de verslagen alsnog openbaar zijn gemaakt, maar andere delen zijn geweigerd op verschillende gronden, aangeduid met letters A tot en met F.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 december 2013, waar eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de weigeringsgronden onvoldoende heeft gemotiveerd voor bepaalde passages, met name die aangeduid met de letter E in het verslag van 27 juli 2009. De rechtbank oordeelt dat de weigering tot openbaarmaking van deze passage niet kan worden gedragen door enige andere weigeringsgrond. Daarom heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om deze passage alsnog openbaar te maken.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de overige weigeringsgronden, zoals de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de belangen van opsporing en vervolging, voldoende gemotiveerd zijn door verweerder. De uitspraak eindigt met een proceskostenveroordeling, waarbij verweerder is verplicht om de kosten van eiser te vergoeden, inclusief het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 13/2893

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 februari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
en

de burgemeester van de gemeente Helmond

(gemachtigden: mr. F.A.M. Coppens en mr. P. Helmus).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van informatie uit de verslagen van de driehoeksoverleggen over de periode 1 januari 2009 tot
1 augustus 2012, afgewezen.
Bij besluit van 26 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiser.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2013, waar de beroepen met zaaknummers 12/4250, 13/2893, 13/2895, 13/2897, 13/3942, 13/3943 en 13/3944 op verzoek van eiser gevoegd en gelijktijdig zijn behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Na de zitting is ten behoeve van deze uitspraak, de hier genoemde zaak gesplitst van de overige zaken.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser heeft op 1 augustus 2012 bij de Korpschef van de politie Brabant Zuid-Oost (de korpschef) een veelomvattend verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Wob ingediend. Een deel van dit verzoek zag op de verslagen van de driehoeksoverleggen in de periode 1 januari 2009 tot 1 augustus 2012. Dit deelverzoek is door de korpschef doorgeleid aan verweerder.
Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd de verslagen openbaar te maken.
2.
Verweerder heeft naar aanleiding van het bezwaar van eiser op 26 maart 2013 (alsnog) delen van de verslagen uit de periode van 1 januari 2009 tot 1 augustus 2012 openbaar gemaakt. Voor zover verweerder de weigering van openbaarmaking van de overige delen van de verslagen heeft gehandhaafd, heeft verweerder de weigering gebaseerd op verschillende weigeringsgronden. Deze weigeringsgronden zijn in de verslagen aangeduid met de letters A tot en met F. De weigeringsgrond met letter A ziet op artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob. De weigeringsgrond met letter B ziet op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wob. De weigeringsgrond met letter C ziet op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob. De weigeringsgrond onder D ziet op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. De weigeringsgrond onder E ziet op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob en ten slotte de weigeringsgrond onder F ziet op artikel 11 van de Wob.
3.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de weigeringsgronden te breed heeft ingezet, dat deze onvoldoende zijn gemotiveerd op detailniveau en dat verweerder voorbij is gegaan aan zijn subsidiaire verzoek om de verslagen geanonimiseerd te verstrekken, dan wel zijn meer subsidiaire verzoek om deze samengevat weer te geven. Ter zitting heeft eiser door middel van een pleitnota per verslag een en ander nader toegelicht.
4.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kennisgenomen van de desbetreffende stukken. Gezien het feit dat verweerder bij het bestreden besluit delen van verslagen openbaar heeft gemaakt, deelt de rechtbank niet het standpunt van eiser dat verweerder voorbij is gegaan aan zijn subsidiaire en meer subsidiaire verzoek om de verslagen respectievelijk geanonimiseerd te verstrekken en samengevat weer te geven. De rechtbank zal vervolgens aan de hand van de pleitnota het overige door eiser aangevoerde bespreken.
De driehoeksoverleggen van 29 en 30 november 2010
5.
Eiser betwist - kort samengevat - dat van deze overleggen geen enkele verslaglegging is geweest.
5.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld dat van die overleggen geen verslagen zijn opgesteld die aan de leden van de driehoek zijn aangeboden. De feitelijke informatie uit beide overleggen is volgens verweerder verwerkt in het verantwoordingsdocument dat op 19 september 2011 ter bespreking aan de Raadscommissie Algemene en Bestuurlijke Aangelegenheden is aangeboden. Verweerder heeft dit document aan eiser verstrekt.
5.2.
De rechtbank acht de mededeling van verweerder dat van de desbetreffende overleggen geen verslagen zijn opgesteld niet ongeloofwaardig. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder wel zou beschikken over verslaglegging van deze overleggen anders dan het verantwoordingsdocument dat verweerder al aan eiser heeft verstrekt. De rechtbank verwijst in dit kader naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS, vergelijk de uitspraken van 30 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1751 en 26 april 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AW3998). De beroepsgrond faalt.
Het verslag van 27 juli 2009
6.
Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de weigeringsgronden aangeduid met de letters D en E onvoldoende zijn gemotiveerd.
6.1.
De rechtbank heeft na kennisname van het verslag geconstateerd dat verweerder de naam van de bij het overleg aanwezige ambtenaar onleesbaar heeft gemaakt met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. In het bestreden besluit heeft verweerder nader gemotiveerd dat waar het gaat om beroepshalve functioneren van ambtenaren, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. In de rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 4 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1027) is echter ook uitgemaakt dat dit anders ligt indien het betreft het openbaar maken van namen van de ambtenaren, omdat dit persoonsgegevens zijn als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Verweerder is van mening dat in het onderhavig geval het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren zich verzet tegen het openbaar maken van hun namen, omdat het in dit geval niet gaat om het opgeven van een naam aan een individuele burger die met een ambtenaar in contact treedt, maar op openbaarmaking van de naam in de zin van de Wob, dus openbaar voor een ieder.
6.2.
De rechtbank acht deze weigeringsgrond hiermee voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond ten aanzien van dit punt faalt in zoverre.
6.3.
Wat betreft de passage die onleesbaar is gemaakt met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, acht de rechtbank dit onvoldoende gemotiveerd. Voor zover het advies dat in het verslag wordt genoemd openbaar is, volgt de onleesbaar gemaakte informatie reeds daaruit. Voor zover dit advies niet openbaar is, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien dat verweerder deze informatie niet openbaar kan maken. De beroepsgrond ten aanzien van dit punt slaagt dus in zoverre.
Het verslag van 3 maart 2010
7.
Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de doorhaling van de namen bij de aanwezigen niet is gemotiveerd.
7.1.
De rechtbank heeft bij kennisname van het verslag geconstateerd dat verweerder hier de namen van de bij het overleg aanwezige ambtenaren onleesbaar heeft gemaakt. Uit het bestreden besluit kan worden afgeleid dat verweerder dit, evenals in het verslag van 27 juli 2009, heeft gedaan met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. Zoals hiervoor reeds overwogen, acht de rechtbank deze weigeringsgrond voldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft verder geconstateerd dat de naam van één van de ambtenaren in een ander document niet onleesbaar is gemaakt. De rechtbank gaat ervan uit dat dit berust op een vergissing, nu deze naam in alle overige stukken onleesbaar is gemaakt en de rechtbank uit het dossier heeft kunnen afleiden dat het een ambtenaar betreft. De beroepsgrond faalt.
Het verslag van 30 juni 2010
8.
Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de weigeringsgronden aangeduid met de letters B, C en E niet zijn gemotiveerd. Ten aanzien van de weigeringsgrond aangeduid met de letter B heeft eiser aanvullend opgemerkt dat er nog geen sprake was van opsporing.
8.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld dat door openbaarmaking van bepaalde gegevens het belang van de (toekomstige) opsporing en vervolging van strafbare feiten kan worden geraakt. Indien dat het geval is en het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid, kan verstrekking daarvan worden geweigerd. Verweerder heeft deze passsages aangeduid met de letter B. Het gaat volgens verweerder om tactische/strategische informatie over het bij de driehoekspartners bestaande kennisniveau over bepaalde groeperingen/onderwerpen, over de omvang en wijze van politie-inzet of andere gegevens waaruit tactieken en technieken af te leiden zijn die de partners (zouden willen) hanteren in dergelijke situaties. Openbaarmaking van dit soort informatie zou betekenen dat deze strategieën in de toekomst niet meer kunnen worden toegepast in deze of soortgelijke situaties. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder vermeld dat door openbaarmaking van bepaalde gegevens eveneens het belang van (toekomstige) inspectie, controle en toezicht door politie, gemeente en/of het OM kan worden geraakt. Indien dat het geval is en het belang van toezicht en controle zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid, kan verstrekking daarvan worden geweigerd. Verweerder heeft deze passages aangeduid met de letter C. Volgens verweerder worden deze weigeringsgronden vaak samen (subsidiair) gebruikt omdat openbaarmaking van gegevens over bijvoorbeeld politie-inzet niet alleen de (toekomstige) opsporing en vervolging schade kan toebrengen, maar vaak tevens het belang van de inspectie, controle en toezicht van de driehoekspartners raakt. Uit vaste jurisprudentie kan worden afgeleid dat beide weigeringsgronden elkaar niet uitsluiten en dat dit soort informatie zowel op de c- als de d grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob kan worden geweigerd, aldus verweerder.
8.2.
De rechtbank is na kennisname van het verslag van oordeel dat verweerder terecht een beroep doet op het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten, dan wel het belang van inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen, omdat de onleesbaar gemaakte passage iets zegt over de wijze waarop het toezicht wordt gehouden. De rechtbank acht de motivering van verweerder zoals hiervoor weergegeven in dat kader voldoende. Voor zover in de betreffende passage ook namen onleesbaar zijn gemaakt, gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder heeft bedoeld een beroep te doen op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Zoals reeds eerder overwogen, acht de rechtbank deze weigeringsgrond eveneens voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond faalt.
Het verslag van 4 augustus 2010
9.
Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de weigeringsgrond aangeduid met de letter D niet van toepassing is. Verder betwist eiser dat de onleesbaar gemaakte passages aangeduid met de letter F persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. De weigeringsgronden aangeduid met de letters B en C zijn onvoldoende gemotiveerd, aldus eiser.
9.1.
De rechtbank heeft na kennisname van het verslag geconstateerd dat verweerder bij de aanwezigen de naam van een bij het overleg aanwezige ambtenaar onleesbaar heeft gemaakt met een beroep op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Zoals hiervoor reeds overwogen, acht de rechtbank deze weigeringsgrond voldoende gemotiveerd. Ook de naam van de exploitant betreft een persoonsgegeven en is direct herleidbaar tot een individueel persoon. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat ook deze naam niet openbaar kan worden gemaakt. De beroepsgrond op dit punt faalt.
9.2.
Met betrekking tot de onleesbaar gemaakte passages aangeduid met de letter F overweegt de rechtbank het volgende.
9.3.
Volgens jurisprudentie van de ABRvS (zie de uitspraak van 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0664), volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Wob, dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. Gelet op artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt uit documenten opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Voorts volgt uit jurisprudentie van de ABRvS (uitspraak van 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1315) dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het doel van de in artikel 11, eerste lid, van de Wob neergelegde bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen de bescherming is van de vrije meningsvorming, het belang om in vertrouwelijke sfeer te kunnen “brainstormen” zonder vrees voor gezichtsverlies en het kunnen waarborgen dat bij de primaire vormgeving van het beleid de betrokkenen in alle vrijheid hun gedachten en opvattingen kunnen uiten.
9.4.
De rechtbank is van oordeel dat het driehoeksverslag is opgesteld ten behoeve van intern beraad en dat de onleesbaar gemaakte passages persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Het betreffen persoonlijke adviezen en meningen die naar voren zijn gebracht door de burgemeester en door personen die namens het Openbaar Ministerie en de politie bij het overleg aanwezig zijn geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op de aard en de inhoud van de passages, openbaarmaking daarvan terecht geweigerd. De beroepsgrond op dit punt faalt.
9.5.
Met betrekking tot de onleesbaar gemaakte passage aangeduid met de letters B en C is de rechtbank na kennisname van het verslag van oordeel dat terecht een beroep wordt gedaan op het belang van opsporing en vervolging van strafbare feiten, dan wel inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen. De passage geeft informatie over de wijze van toezicht en de daarvoor in te zetten maatregelen. Zoals eerder overwogen heeft verweerder de opgevoerde weigeringsgrond in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond op dit punt faalt ook.
Het verslag van 29/30 september 2010.
10.
Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder de weigeringsgronden aangeduid met de letters C, D en E niet heeft gemotiveerd. Verder heeft eiser aangevoerd dat het verslag van 30 september ontbreekt, omdat in het verslag staat “Besloten wordt om morgen, 30 september, wederom bijeen te komen over de problematiek coffeeshop.”.
10.1.
De rechtbank heeft na kennisname van het verslag geconstateerd dat de onleesbaar gemaakte passages aangeduid met de letters C, D en E tot individuele personen herleidbare gegevens betreffen. Verweerder heeft openbaarmaking van deze gegevens geweigerd met een beroep op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft reeds eerder overwogen dat verweerder deze weigeringsgrond in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd. De beroepsgrond op dit punt faalt.
10.2.
Verder acht de rechtbank de mededeling van verweerder dat van de desbetreffende overleggen één gecomprimeerd verslag is gemaakt niet ongeloofwaardig. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er twee verslagen zijn gemaakt. Dat in het verslag staat vermeld dat “Besloten wordt om morgen, 30 september, wederom bijeen te komen over de problematiek coffeeshop.”, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit staat vermeld onder het kopje “11. Volgend driehoeksverslag”. De verslaglegging van hetgeen in die twee dagen is besproken is eerder in het verslag samengevat weergegeven onder het kopje ”6. Ontwikkelingen coffeeshop”. Ook de beroepsgrond op dit punt faalt.
Het verslag van 27 oktober 2010
11.
Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat geen sprake is van persoonsgegevens en betwist dat de onleesbaar gemaakte passage aangeduid met de letter F persoonlijke beleidsopvattingen bevat.
11.1.
De rechtbank heeft na kennisname van het verslag geconstateerd dat de onleesbaar gemaakte passages die door verweerder zijn aangeduid met de letter D tot individuele personen herleidbare gegevens betreffen. Verweerder heeft openbaarmaking van deze gegevens geweigerd met een beroep op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft reeds eerder overwogen dat verweerder deze weigeringsgrond in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd. De beroepsgrond op dit punt faalt.
11.2.
Met betrekking tot de onleesbaar gemaakte passage aangeduid met de letter F is de rechtbank na kennisname daarvan van oordeel dat deze persoonlijke beleidsopvattingen bevat. Het betreft een mening dan wel advies, naar voren gebracht namens het Openbaar Ministerie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op de aard en de inhoud van de passage, openbaarmaking daarvan terecht geweigerd. De beroepsgrond op dit punt faalt ook.
Het verslag van 19 mei 2011
12.
Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de weigeringsgronden aangeduid met de letters A en B niet zijn gemotiveerd. Eiser betwist dat de onleesbaar gemaakte passage aangeduid met de letter F persoonlijke beleidsopvattingen bevat.
12.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld dat de documenten waar eiser om heeft verzocht persoonsgegevens kunnen bevatten als bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wbp. Het gaat om een absolute uitzonderingsgrond, tenzij de verstrekking kennelijk geen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakt. Die beoordeling komt aan verweerder toe.
12.2.
De rechtbank heeft na kennisname van het verslag geconstateerd dat de onleesbaar gemaakt passage aangeduid met de letter A, strafrechtelijke persoonsgegevens bevat. Ingevolge artikel 16 van de Wbp is het verboden deze gegevens te verwerken, tenzij dit artikel op grond van artikel 22 van de Wbp niet van toepassing moet worden geacht. Dit laatste is in het onderhavige geschil niet aan de orde. Verweerder heeft openbaarmaking van deze gegevens terecht geweigerd. De beroepsgrond faalt op dit punt.
12.3.
Met betrekking tot de onleesbaar gemaakte passage aangeduid met de letter B is de rechtbank na kennisname van het verslag van oordeel dat dit informatie betreft die betrekking heeft op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De passage geeft informatie over een door de politie ingezette maatregel/tactiek. Zoals eerder overwogen heeft verweerder deze weigeringsgrond in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond op dit punt faalt ook.
12.4.
Met betrekking tot de onleesbaar gemaakt passage aangeduid met de letter F, is de rechtbank van oordeel dat deze een persoonlijke beleidsopvatting bevat, naar voren gebracht namens het Openbaar Ministerie. Verweerder heeft, gelet op de aard en de inhoud van deze passage, openbaarmaking daarvan terecht geweigerd. De beroepsgrond faalt ook op dit punt.
Het verslag van 23 juni 2011
13.
Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de weigeringsgronden aangeduid met de letters B en C niet zijn gemotiveerd. Eiser betwist dat de onleesbaar gemaakte passages aangeduid met de letter F, persoonlijke beleidsopvattingen bevatten.
13.1.
Met betrekking tot de onleesbaar gemaakte passage aangeduid met de letters B en C heeft de rechtbank na kennisname van het verslag geconstateerd dat dit informatie betreft die verband houdt met strafrechtelijk onderzoek door de politie. Deze informatie kan naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als informatie die betrekking heeft op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, dan wel de inspectie, controle en het toezicht door bestuursorganen. Zoals reeds eerder overwogen heeft verweerder deze weigeringsgronden in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond faalt op dit punt.
13.2.
Met betrekking tot de onleesbaar gemaakt passages aangeduid met de letter F, is de rechtbank van oordeel dat deze persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Het betreft persoonlijke standpunten van de burgemeester, de wethouder en van personen die namens het Openbaar Ministerie en de politie bij het overleg aanwezig zijn geweest. Verweerder heeft, gelet op de aard en de inhoud van deze passages, openbaarmaking daarvan terecht geweigerd. De beroepsgrond faalt ook op dit punt.
Het verslag van 11 april 2012
14.
Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat de onleesbaar gemaakte passage aangeduid met de letters B, C en F, onvoldoende is gemotiveerd.
14.1.
De rechtbank is na kennisname van het verslag van oordeel dat de onleesbaar gemaakte passage kan worden aangemerkt als een persoonlijke beleidsopvatting, omdat dit een persoonlijk standpunt betreft van de burgemeester. Dit standpunt heeft bovendien betrekking op in te zetten maatregelen in het kader van de controle of het toezicht door bestuursorganen. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd in welke gevallen hij zich op de genoemde weigeringsgronden baseert. De beroepsgrond faalt.
Het verslag van 23 mei 2012.
15.
Eiser heeft - kort samengevat - aangevoerd dat verweerder ten onrechte een beroep heeft gedaan op de weigeringsgrond bescherming van de persoonlijke levenssfeer (D), omdat de namen van de aanwezigen zijn genoemd. Verder heeft verweerder ten onrechte een beroep gedaan op de weigeringsgrond dat onevenredige bevoor- of benadeling van derden (E) moet worden voorkomen. De onleesbaar gemaakte passages aangeduid met de letters B en C zijn niet gemotiveerd.
15.1.
Met betrekking tot de onleesbaar gemaakte passage aangeduid met de letter D, heeft de rechtbank na kennisname van het verslag geconstateerd dat het gaat om gegevens van iemand die niet bij het overleg aanwezig was en die tot die individuele persoon herleidbaar zijn. Zoals reeds eerder overwogen heeft verweerder deze weigeringsgrond in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond op dit punt faalt.
15.2.
Met betrekking tot de onleesbaar gemaakte passages aangeduid met de letters B en C of B, C en E, heeft de rechtbank geconstateerd dat deze passages informatie bevatten over de aanpak van de politie met betrekking tot drugscriminaliteit. Deze informatie kan naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als informatie die betrekking heeft op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, dan wel de inspectie, controle en het toezicht door bestuursorganen. Zoals reeds eerder overwogen heeft verweerder deze weigeringsgronden in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd. De beroepsgrond faalt ook op dit punt.
Conclusie
16.
Nu de door eiser in rechtsoverweging 6.3 weergegeven beroepsgrond slaagt, is het beroep van eiser gegrond en moet het bestreden besluit ten aanzien van de weigering tot het openbaar maken van de passage in het verslag van 27 juli 2009 aangeduid met de letter E, worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
17.
Uit het voorgaande volgt dat het primaire besluit van 12 oktober 2012 in zoverre evenmin kan standhouden. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit op dit punt te herroepen en verweerder op te dragen de passage in het verslag van 27 juli 2009 aangeduid met de letter E, alsnog openbaar te maken. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat de weigering tot openbaarmaking van de weggelakte passage niet kan worden gedragen door enig andere door verweerder genoemde weigeringsgrond, zodat slechts geconcludeerd kan worden tot openbaarmaking.
18.
De rechtbank zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
19.
De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het gaat om de door eiser gedeclareerde reiskosten openbaar vervoer vanaf de woonplaats Amsterdam naar
’s-Hertogenbosch van (afgerond) € 56,00 en verletkosten. Deze verletkosten stelt de rechtbank vast op € 200,00 (vijf uren voor het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis maal het uurtarief van eiser € 40,00). Tevens bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 160,00 aan hem dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 26 maart 2013, voor zover verweerder daarbij heeft geweigerd de passage in het verslag van 27 juli 2009 aangeduid met de letter E, openbaar te maken;
  • herroept het primaire besluit van 12 oktober 2012 in zoverre;
  • draagt verweerder op de passage in het verslag van 27 juli 2009 aangeduid met de letter E, alsnog openbaar te maken;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 256,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzitter, en mr. B.A.J. Zijlstra en mr. M.M.L. Wijnen, leden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.