ECLI:NL:RBOBR:2014:7989

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
WR 14-035
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met parketnummer 01/879014-13

Op 24 december 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, uitspraak gedaan in de zaak met het parketnummer 01/879014-13. Het betreft een wrakingsverzoek van de verdachte, die gedetineerd is in P.I. HvB Grave, tegen de rechters mrs. J.H.P.G. Wielders, M.L.W.M. Viering en E.C.P.M. Valckx. De verdachte werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. J.A.W. Knoester. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van de behandeling van de strafzaak, waarbij de verdachte van een strafbaar feit werd beschuldigd.

De rechtbank heeft kennisgenomen van het wrakingsverzoek, de schriftelijke reactie van de rechters en het dossier in de hoofdzaak. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 december 2014, waarbij de raadsman het verzoek nader toelichtte. De rechters gaven aan niet gehoord te willen worden, maar hadden hun standpunt al schriftelijk naar voren gebracht. De officier van justitie, mr. G. van Roermund, was ook aanwezig en pleitte voor afwijzing van het verzoek.

De rechtbank overwoog dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verdachte stelde dat de beslissingen van de rechters onbegrijpelijk waren en dat dit een grond voor vrees voor partijdigheid opleverde. De rechtbank concludeerde echter dat de beslissingen van de rechters niet zodanig onbegrijpelijk waren dat dit zou wijzen op partijdigheid. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af, omdat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters.

De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de rechtbank, waarbij het verzoek tot wraking van de rechters werd afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKOOST-BRABANT
Wrakingskamer
Zittingsplaats 's‑Hertogenbosch
Zaaknummer: WR 14-035
Beschikking van 24 december 2014
in de zaak van
[verdachte]
gedetineerd te P.I. HvB Grave (Unit A + B)
advocaat mr. J.A.W. Knoester te 's-Gravenhage,
tegen
mrs. J.H.P.G. Wielders, M.L.W.M. Viering en E.C.P.M. Valckx,
in de hoedanigheid van leden van de meervoudige kamer van deze rechtbank bij de behandeling van de zaak met parketnummer: 01/879014-13.
Partijen zullen hierna respectievelijk verzoeker en de rechters worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoek tot wraking;
  • de schriftelijke reactie van de rechters op het wrakingsverzoek van 2 december 2014;
  • het dossier in de hoofdzaak.
1.2.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
18 december 2014.
Namens verzoeker is verschenen zijn raadsman, die aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota het wrakingsverzoek nader heeft toegelicht en bij dit verzoek heeft gepersisteerd.
In hun schriftelijke reactie hebben de rechters voorafgaand aan de zitting reeds aangegeven het niet nodig te achten te worden gehoord en ter zitting aanwezig te zijn. In de schriftelijke reactie hebben de rechters wel hun standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht.
De officier van justitie in de strafzaak tegen verzoeker (mr. G. van Roermund), is ter zitting verschenen en heeft haar reactie op het wrakingsverzoek gegeven.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de procedure met parketnummer 01/879014-13. Verzoeker heeft betoogd dat de rechters niet onbevooroordeeld dat geschil kunnen beoordelen.
2.2.
Ter onderbouwing van het wrakingverzoek, heeft verzoeker - kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De beslissing van de rechters op de verzoeken die door verzoeker ter zitting van
29 september 2014 zijn gedaan, zijn zo onbegrijpelijk, dat daarin een grond bestaat voor de vrees dat het de rechters aan onpartijdigheid ontbreekt. Zo hebben de rechters ten aanzien van het verzoek van verzoeker om “oude” dossiers aan het strafdossier toe te voegen, overwogen dat het bij de beoordeling van dat verzoek niet gaat om de vraag wie het ten laste gelegde feit heeft begaan of wie als verdachte van het stafbare feit kan worden aangemerkt, maar om de beantwoording van de vraag of kan worden bewezen dat het ten laste gelegde door de verdachte is begaan. Verzoeker vindt dit een te beperkte uitleg. Immers, als een ander als dader zou kunnen worden aangemerkt, dan zou dat betekenen, dat verzoeker niet de dader is geweest. Daarbij hebben de rechters ook te beperkt uitgelegd waarom bepaalde “oude” stukken over de verschillende auto’s niet aan het strafdossier worden toegevoegd.
Voorts stelt verzoeker dat hij op meerdere momenten op verzet is gestuit bij de rechtbank, bijvoorbeeld met betrekking tot de beperkte bevraging van de toegewezen getuigen.
2.3.
De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben in dat kader het volgende aangevoerd.
De rechters hebben ter zitting een aantal door de verdediging gedane verzoeken op juridisch inhoudelijke gronden afgewezen. Volgens de rechters hebben zij de juiste juridische maatstaf toegepast en is op alles wat als een verzoek kan worden aangemerkt, beslist. Uit de
beslissing van de rechtbank en de hieraan ten grondslag liggende motivering zoals die blijkt
uit het proces-verbaal ter terechtzitting, kan naar de mening van de rechters niet worden
afgeleid dat zij partijdig zouden zijn of dat bij verdachte en zijn raadsman de objectief gerechtvaardigde vrees hiervoor zou kunnen ontstaan. In zoverre de raadsman aan zijn verzoek mede ten grondslag legt de beperking van de mogelijkheid om vragen te stellen aan getuigen, wijzen de rechters erop dat deze juridisch inhoudelijke beslissing al op 3 juli 2014 is genomen en is herhaald op 29 september 2014.
2.4.
De officier van justitie heeft gepleit tot afwijzing van het verzoek tot wraking.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de rechters uit hoofde van hun aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
De raadsman legt ten grondslag aan zijn verzoek tot wraking dat de beslissingen van de rechters op de verzoeken zoals hij die heeft gedaan ter zitting van 29 september 2014, zo onbegrijpelijk zijn dat daarin een grond bestaat voor de vrees dat het de rechtbank aan onpartijdigheid ontbreekt.
De rechtbank stelt voorop, dat een voor de verdediging onwelgevallige beslissing op zichzelf nog geen aanwijzing is van partijdigheid van de rechters. Daarvoor is nodig dat de beslissing tegen de achtergrond van de vooronderstelde onpartijdigheid zodanig onbegrijpelijk is dat dit getuigt van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Die situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor.
De rechtbank overweegt in dat kader dat de rechters in hun beoordeling van de verzoeken van de raadsman hebben gemotiveerd welke afweging zij hebben gemaakt binnen het door hen eveneens gemotiveerd kenbaar gemaakte en toegepaste (beslissings)criterium. De rechtbank is niet gebleken dat die afweging zodanig onbegrijpelijk is dat dit getuigt van partijdigheid. Ook zijn in de motivering van de rechtbank geen aanwijzingen aangetroffen waaruit de (objectieve vrees voor) vooringenomenheid van de rechters kan worden afgeleid.
3.4.
De raadsman heeft voorts ten grondslag aan zijn verzoek gelegd dat hij op meerdere momenten op verzet is gestuit bij de rechtbank. Hij verwijst in dat kader naar de beperkte mogelijkheid tot bevraging van de toegewezen getuigen. De raadsman stelt daarbij dat hoewel niet direct nadat de rechters op dit punt hebben beslist, is gewraakt, deze eerdere beslissing een rol speelt bij het gevoelen van verzoeker toen hij op een later moment, in het bijzonder ter zitting van 2 december 2014, werd geconfronteerd met beslissingen die in zijn ogen op zichzelf genomen reeds zodanig onbegrijpelijk zijn dat zij moeten leiden tot de vrees dat sprake is van vooringenomenheid.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van 29 september 2014 blijkt, dat de rechters op de verzoeken betreffende het bevragen van de getuigen reeds op de zitting van
29 september 2014 (voor de tweede keer) hebben beslist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het wrakingsverzoek, ten aanzien van deze grond, te laat is ingediend en om die reden reeds moet worden afgewezen. De rechtbank overweegt daarbij dat het gevoelen van verzoeker dat zou zijn ontstaan na deze beslissingen van de rechters, slechts een subjectieve en geen objectieve aanwijzing is voor de vrees voor vooringenomenheid van de rechters en derhalve ook geen grond is voor toewijzing van het verzoek tot wraking.
3.5.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de beslissingen die de rechters hebben genomen, geen zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de gewraakte rechters jegens verdachte enige vooringenomenheid koesteren, danwel dat de bij verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot wraking van mrs. J.H.P.G. Wielders, M.L.W.M. Viering en E.C.P.M. Valckx in de zaak met parketnummer 01/879014-13.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink, voorzitter, mr. I.L.A. Boer en
mr. P.P.M. van der Burgt, leden, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.