ECLI:NL:RBOBR:2014:7916

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
12_4250
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur: Wob-verzoeken journalist over (oud)burgemeester Helmond

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 23 december 2014, zijn de verzoeken van een journalist om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de (oud)burgemeester van Helmond aan de orde. De journalist had in augustus 2012 twee verzoeken ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), waarbij hij onder andere vroeg om de zakelijke agenda van de (oud)burgemeester over de periode van 1 juli 2007 tot 1 juli 2011. Het college van burgemeester en wethouders van Helmond had deze verzoeken aanvankelijk afgewezen, maar later gedeeltelijk ingewilligd door enkele documenten openbaar te maken, waarbij bepaalde gegevens geanonimiseerd waren. De rechtbank heeft in deze zaak de beroepsgronden van de eiser beoordeeld, waarbij de weigering van openbaarmaking van bepaalde documenten en de geanonimiseerde gegevens aan de orde kwamen.

De rechtbank oordeelde dat de weigering om de zakelijke agenda openbaar te maken, deels gerechtvaardigd was op grond van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de economische belangen van de gemeente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geanonimiseerde gegevens betrekking hadden op persoonsgegevens en dat de belangen van de betrokkenen zwaarder wogen dan het belang van openbaarmaking. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser beoordeeld, die stelde dat de weigering te algemeen was en niet per naam was gemotiveerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de motivering van de gemeente voldoende was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van de eiser gegrond verklaard, omdat de gemeente in de loop van de procedure alsnog documenten openbaar had gemaakt die aanvankelijk waren geweigerd. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd voor zover deze betrekking hadden op de documenten die inmiddels openbaar waren gemaakt. Tevens is bepaald dat de burgemeester het griffierecht aan de eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 12/4250, 13/2895 en 13/2897

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 december 2014 in de zaken tussen

[eiser], te Amsterdam, eiser,

en

de burgemeester van de gemeente Helmond;

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond,verweerders
(gemachtigden: mr. F.A.M. Coppens en mr. P. Helmus).

Procesverloop

12/4250:
Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond (college) het verzoek van eiser om openbaarmaking in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van de zakelijke agenda van de (oud) burgemeester over de periode 1 juli 2007 tot 1 juli 2011 afgewezen.
Bij brief van 20 december 2012 heeft het college het bezwaarschrift op verzoek van eiser doorgezonden aan de rechtbank voor rechtstreeks beroep.
Bij besluit van 9 januari 2013 (het bestreden besluit I) heeft het college alsnog beslist op het bezwaar van eiser van 20 november 2012 en de zakelijke agenda van de (oud) burgemeester over de periode 1 juli 2007 tot 1 juli 2011 (deels geanonimiseerd) openbaar gemaakt.
Het rechtstreeks beroep heeft mede betrekking op het bestreden besluit I (artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
13/2895:
Bij besluit van 11 oktober 2012 hebben de burgemeester van de gemeente Helmond (burgemeester) en het college – ieder voor zover bevoegd te beslissen over de betreffende documenten of informatie – tevens het verzoek van eiser om openbaarmaking in de zin van de Wob van documenten of informatie in het kader van het coffeeshopbeleid gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 26 maart 2013 (het bestreden besluit II) hebben verweerders de bezwaren van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en alsnog een aantal documenten, al dan niet deels geanonimiseerd, verstrekt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
13/2897:
Bij besluit van 11 oktober 2012 hebben verweerders – ieder voor zover bevoegd te beslissen over de betreffende documenten of informatie – het verzoek van eiser om openbaarmaking in de zin van de Wob van documenten of informatie in het kader van het coffeeshopbeleid gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 26 maart 2013 (het bestreden besluit III) hebben verweerders de bezwaren van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en alsnog een aantal documenten, al dan niet deels geanonimiseerd, verstrekt.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit III beroep ingesteld.
12/4250, 13/2895 en 13/2897:
Verweerders hebben in alle zaken een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Voorts hebben verweerders de stukken waarop de WOB-verzoeken betrekking hebben met een beroep op artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank verstrekt.
Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend de stukken waarop de WOB-verzoeken betrekking hebben bij de beoordeling van de beroepen te betrekken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2013, waar de beroepen met zaaknummers 12/4250, 13/2893, 13/2895, 13/2897, 13/3942, 13/3943 en 13/3944 op verzoek van eiser gevoegd en gelijktijdig zijn behandeld. Eiser is verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na de zitting zijn de zaken met nummers 12/4250, 13/2895 en 13/2897 gesplitst van de overige zaken.
Bij brief van 20 december 2013 heeft de rechtbank eiser en verweerders meegedeeld dat zij
– kort gezegd – in afwachting van nader overleg tussen partijen, heeft besloten het onderzoek in de onderhavige zaken te heropenen.
Naar aanleiding van dit overleg heeft eiser bij brief van 12 maart 2014 uiteengezet ten aanzien van welke stukken hij zijn beroepen nog handhaaft. Bij brief van 30 april 2014 heeft eiser aanvullend toegelicht op welke documenten de brief van 12 maart 2014 ziet en ten aanzien van welke documenten genoemd in die brief hij zijn beroepen niet langer handhaaft.
De rechtbank heeft verweerders bij brief van 2 juni 2014 in de gelegenheid gesteld op voornoemde brieven te reageren en verzocht onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb nog een aantal stukken te verstrekken.
Bij brief van 17 juni 2014 hebben verweerders op voornoemde brieven gereageerd en de verzochte stukken met een beroep op artikel 8:29 van de Awb aan de rechtbank verstrekt.
Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend ook evenbedoelde stukken bij de beoordeling van de beroepen te betrekken.
Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven, als bedoeld in artikel 8:57 van de Awb, om een (nader) onderzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 1 augustus 2012 twee veelomvattende verzoeken om informatie ingediend bij verweerders. Beide verzoeken betroffen documenten of informatie in het kader van de bestuurlijke aangelegenheid coffeeshopbeleid.
12/4250:
2. Een deel van eisers verzoek zag op de zakelijke agenda van de (oud) burgemeester over de periode 1 juli 2007 tot 1 juli 2011 (agenda). Bij besluit van 11 oktober 2012 heeft het college geweigerd deze agenda openbaar te maken. Bij het bestreden besluit I heeft het college de agenda alsnog verstrekt, waarbij verweerder een aantal namen heeft geanonimiseerd met een beroep op de volgende weigeringsgronden:
- de economische of financiële belangen van de gemeente (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob);
- de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e Wob), nu het namen betreft van personen en deze zijn aan te merken als persoonsgegevens;
- voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden, zulks in verband met nog lopende gesprekken waarbij financiële of persoonlijke belangen in het geding kunnen zijn (artikel 10, tweede lid, aanhef en onder sub g van de Wob).
Verweerder stelt zich op het standpunt dat daar waar openbaarmaking van namen geboden was, de namen niet zijn geanonimiseerd en dat verweerder de belangen van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige bevoor- of benadeling van betrokken personen heeft afgewogen tegen het belang van openbaarmaking.
3. In zijn brief van 12 maart 2014 heeft eiser vermeld welke in de agenda opgenomen data of afspraken hij nog wenst in te zien. Dit betreft over het jaar 2009 drie afspraken, over het jaar 2010 veertien afspraken en over het jaar 2011 twaalf afspraken. Daarnaast wenst eiser in te zien alle afspraken met vier door hem genoemde personen, alsmede met vertegenwoordigers van de firma Bavaria. Het verzoek om de agenda van vóór juni 2009 in ter zien handhaaft eiser niet langer.
4. Eiser heeft tegen het anonimiseren van de betreffende namen aangevoerd dat - kort weergegeven - de door verweerder genoemde weigeringsgronden te algemeen zijn toegepast en verweerder ten onrechte niet per naam heeft gemotiveerd waarom die niet wordt verstrekt.
5. Over deze beroepsgrond overweegt de rechtbank als volgt.
6. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de agenda.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder op de door eiser genoemde data en tijdstippen in de agenda slechts namen onleesbaar heeft gemaakt.
8. Voor zover het college namen van ambtenaren onleesbaar heeft gemaakt, moet worden vastgesteld dat het college ter zitting en ook in de bestreden besluiten II en III nader heeft gemotiveerd dat waar het gaat om beroepshalve functioneren van ambtenaren, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. In de rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1027) is echter ook uitgemaakt dat dit anders ligt indien het betreft het openbaar maken van namen van ambtenaren, omdat dit persoonsgegevens zijn als bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het college heeft in het bestreden besluit I, mede gezien de motivering van de bestreden besluiten II en III genoegzaam gemotiveerd dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaren zich verzet tegen het openbaar maken van hun namen, omdat het in dit geval niet gaat om het opgeven van een naam aan een individuele burger die met een ambtenaar in contact treedt, maar op openbaarmaking van de naam in de zin van de Wob, dus openbaar voor een ieder. Voor zover het gaat om namen van anderen dan van ambtenaren, moet worden geoordeeld dat het college eveneens genoegzaam heeft gemotiveerd dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van die personen zich verzet tegen het openbaar maken van hun namen, nu het namen betreft van personen en deze zijn aan te merken als persoonsgegevens.
9. Voor zover eiser de rechtbank verzoekt na te gaan of en wanneer de door eiser genoemde personen in de agenda staan vermeld en zo ja, alle bijbehorende afspraken aan eiser te verstrekken, moet worden geoordeeld dat een dergelijk verzoek het bestek van de onderhavige procedure te buiten gaat. De rechtbank dient te beoordelen of – heel kort gezegd – verweerder het Wob-verzoek terecht heeft afgewezen. Die beoordeling strekt niet zo ver dat de rechtbank moet onderzoeken of de door eiser genoemde personen in de agenda staan vermeld. Een en ander geldt evenzeer voor het verzoek van eiser om na te gaan of afspraken in de agenda staan met de door hem genoemde officieren van justitie en zo ja, alle bijbehorende afspraken aan eiser te verstrekken.
10. Dit betekent dat de beroepsgrond faalt.
13/2895 en 13/2897:
11. Ten aanzien van de verzoeken van 1 augustus 2012 heeft eiser in zijn brieven van 12 maart 2014 en 30 april 2014 vermeld dat hij enkel nog een oordeel van de rechtbank wenst over de volgende documenten:
In dossier 13/2895
- bijlage 2, Nader advies MO/BJZ (door eiser en verweerders aangeduid als de bijlage bij document 52);
- een vooraankondiging weigering vergunning (door eiser en verweerders aangeduid als document 145a);
- een bijlage behorend bij Rapport BRO, eiser wenst het oorspronkelijke stuk en niet het Erratum (door eiser en verweerders aangeduid als document 208).
- een emailbericht van 28 september 2008 (door eiser en verweerders aangeduid als document 208A);
In dossier 13/2897
- alle algemene brieven aan eigenaren van geschikte panden die oorspronkelijk zijn verzonden (door eiser en verweerders aangeduid als document 31)
- eiser wenst in de documenten aangeduid als 33 tot en met 44 te zien wie ambtenaar “3” is, alsmede adressen en namen van degenen met wie is gecorrespondeerd.
12. Eiser heeft aangevoerd dat verweerders de weigering dan wel anonimisering van deze documenten onvoldoende hebben gemotiveerd dan wel dat verweerders ten onrechte een beroep hebben gedaan op de door hen ingeroepen weigeringsgronden. Ter zitting heeft eiser door middel van een pleitnota het een en ander nader toegelicht.
13. Over deze beroepsgrond overweegt de rechtbank als volgt.
14. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, kennisgenomen van de hiervoor onder rechtsoverweging 11 genoemde stukken.
15. Ten aanzien van het nader advies MO/BJZ (bijlage 2 bij document 52) stelt de rechtbank vast dat verweerders zich - kort weergegeven - op het standpunt hebben gesteld dat het onleesbaar maken van bepaalde passages op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob gerechtvaardigd is, nu deze passages zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad met daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
15.1
Volgens jurisprudentie van de Afdeling (vergelijk onder meer de uitspraak van 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0664) volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 11 van de Wob, dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. Gelet op artikel 11, eerste lid, van de Wob wordt uit documenten opgesteld ten behoeve van intern beraad, geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Voorts volgt uit jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1315) dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het doel van de in artikel 11, eerste lid, van de Wob neergelegde bescherming van persoonlijke beleidsopvattingen de bescherming is van de vrije meningsvorming, het belang om in vertrouwelijke sfeer te kunnen “brainstormen” zonder vrees voor gezichtsverlies en het kunnen waarborgen dat bij de primaire vormgeving van het beleid de betrokkenen in alle vrijheid hun gedachten en opvattingen kunnen uiten (Kamerstukken II 19 859, nr. 3, blz. 14 en 38).
15.2
De rechtbank is van oordeel dat het betreffende document is opgesteld ten behoeve van intern beraad en dat het persoonlijke beleidsopvattingen bevat. De inhoud van het document betreft een intern advies over het verlenen van een (overlast)-vergunning afkomstig van de afdelingen Dienst Middelen en Ondersteuning (MO) en BestuursJuridische Zaken (BJZ) van verweerders gemeente. De door verweerders onleesbaar gemaakte passages zijn aan te merken als persoonlijke beleidsopvattingen van de opstellers van het advies en verweerders hebben openbaarmaking van die passages, gelet op de aard ervan, dan ook terecht geweigerd.
16. Ten aanzien van de vooraankondiging(en) weigering vergunning (document 145a) stelt de rechtbank vast dat verweerders zich - kort weergegeven - op het standpunt hebben gesteld dat openbaarmaking van dit document terecht is geweigerd omdat het document justitiële gegevens bevat en dit persoonsgegevens zijn als bedoeld in paragraaf 2 van Hoofdstuk 2 van de Wbp. Verstrekking van deze gegevens maakt volgens verweerders inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Verweerders hebben de weigering van de openbaarmaking van dit stuk voorts gerechtvaardigd geacht op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, nu het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen volgens verweerders zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking.
16.1
De rechtbank stelt vast dat in de vooraankondiging vergunning justitiële gegevens staan en dat de gegevens tot individuele personen kunnen worden herleid en deze ook overigens informatie bevat over vermoedelijk handelen in strijd met de wet van betrokkenen. Verweerders hebben de weigering om dit document openbaar te maken aldus voldoende gemotiveerd.
17. Ten aanzien van de oorspronkelijke bijlage behorend bij het rapport BRO (document 208) zijnde een lijst van panden met bestemming waar horeca mogelijk is en ten aanzien van de algemene brieven aan eigenaren van geschikte panden (document 31) stelt de rechtbank vast dat verweerders zich - kort weergegeven - op het standpunt hebben gesteld dat deze stukken terecht zijn geweigerd in verband met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, zoals neergelegd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Verder is openbaarmaking van deze stukken volgens verweerders geweigerd in verband met het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke of rechtspersonen dan wel derden. Verweerders hebben daarbij allereerst vastgesteld of sprake is van nadeel of voordeel, vervolgens hebben verweerders onderzocht of het nadeel onevenredig is en ten slotte hebben verweerders het belang bij het voorkomen van onevenredig nadeel afgewogen tegen het algemene of publieke belang bij informatieverstrekking. Verweerders hebben uiteengezet dat beide documenten een overzicht geven van de panden met bestemming waar horeca mogelijk is, dat als deze documenten openbaar worden gemaakt exploitanten van de desbetreffende horeca inrichtingen ongevraagd benaderd kunnen worden door derden die in het betreffende pand een coffeeshop willen vestigen en dat zij, gegeven de gepleegde gewelddadigheden ten aanzien van [bedrijf], door openbaarmaking van deze documenten mogelijk ongewild speelbal van criminelen kunnen worden. Met het verstrekken van deze gegevens zouden zij volgens verweerders dan ook onevenredig worden benadeeld. De horecapanden in de bijlage zijn bovendien herleidbaar tot persoonsgegevens van de exploitanten van die panden en in de brieven zijn de persoonsgegevens opgenomen. Verweerders achten het belang van het beschermen van betrokken horecaondernemers in dit geval groter dan het belang bij het openbaar maken van de gevraagde documenten.
17.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerders de weigering om deze documenten openbaar te maken aldus voldoende hebben gemotiveerd.
18. Ten aanzien van het e-mailbericht van 29 september 2008 (document 208A) stelt de rechtbank vast dat de geanonimiseerde afzender een ambtenaar betreft en dat verweerders deze naam onleesbaar hebben gemaakt met een beroep op artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. Dit geldt eveneens voor de naam van de ambtenaar in de documenten 31 tot en met 44 aangeduid met nummer “3”. In de bestreden besluiten II en III hebben verweerders nader gemotiveerd dat waar het gaat om beroepshalve functioneren van ambtenaren, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, maar dat dit anders ligt indien het betreft het openbaar maken van namen van ambtenaren, omdat dit persoonsgegevens zijn als bedoeld in artikel 1 van de Wbp. Verweerders zijn van mening dat in het onderhavig geval het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken ambtenaar zich verzet tegen het openbaar maken van zijn of haar naam, omdat het in dit geval niet gaat om het opgeven van een naam aan een individuele burger die met een ambtenaar in contact treedt, maar op openbaarmaking van de naam in de zin van de Wob, dus openbaar voor een ieder.
18.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerders de weigering om de gevraagde gegevens openbaar te maken aldus voldoende hebben gemotiveerd.
18.2
Voor zover eiser de namen en adressen van degenen met wie is gecorrespondeerd wenst in te zien, moet, gezien hetgeen hiervoor onder 17 is overwogen, worden geoordeeld dat verweerders die weigering eveneens afdoende hebben gemotiveerd.
19. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Slotsom:
20. Omdat verweerders in alle drie de zaken tijdens de beroepsprocedure alsnog documenten openbaar hebben gemaakt, zal de rechtbank de beroepen van eiser gegrond verklaren en de bestreden besluiten in zoverre vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb. Nu verweerders de documenten reeds openbaar hebben gemaakt en zij de documenten die thans nog in geschil zijn, zoals uit het voorgaande volgt, niet hoeven openbaar te maken, volstaat de rechtbank met deze (gedeeltelijke) vernietiging van de bestreden besluiten. Verweerders hoeven dus niet opnieuw op de bezwaarschriften van eiser te beslissen.
21. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerders aan eiser het door hem betaalde griffierecht in alle drie de zaken moet vergoeden. Nu verweerders behoren tot dezelfde gemeente, zal de rechtbank gemakshalve bepalen dat de burgemeester dat griffierecht moet vergoeden.
22. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Over de door eiser gedeclareerde reiskosten openbaar vervoer en verletkosten in verband met de zitting op
10 december 2013 heeft de rechtbank reeds bij uitspraak van 27 februari 2014 in de zaak AWB 13/2893 geoordeeld dat verweerder die dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten voor zover verweerders daarbij de in deze beroepsprocedure alsnog openbaargemaakte documenten aanvankelijk weigerden openbaar te maken;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden van € 156,- in de zaak 12/4250, van € 160,- in de zaak 13/2895 en van € 160,- in de zaak 13/2897.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzitter, en mr. B.A.J. Zijlstra en
mr. M.M.L. Wijnen, leden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. Kosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.