ECLI:NL:RBOBR:2014:7878

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
22 december 2014
Zaaknummer
01/995060-11
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieudelicten en overtredingen van omgevingsvergunningen door rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, hier aangeduid als verdachte. De verdachte is beschuldigd van diverse milieudelicten, waaronder het medeplegen van het overtreden van voorschriften van de omgevingsvergunning en het lozen van met zuren verontreinigd afvalwater in de hemelwaterafvoer, wat niet was toegestaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een langere periode handelingen heeft verricht die in strijd zijn met de geldende milieuvoorschriften. Dit omvatte het in werking hebben van een inrichting zonder de vereiste omgevingsvergunning en het indienen van een vergunningaanvraag met valse gegevens. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 30.000,-, wat hoger is dan de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank overweegt dat de verdachte stelselmatig en uit winstbejag heeft gehandeld, en dat er aanzienlijke schade is ontstaan aan het rioolstelsel door het lozen van zuur afvalwater. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en heeft geoordeeld dat de opgelegde straf de ernst van de feiten voldoende tot uitdrukking brengt. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de bewijsvoering en de verweren van de verdediging, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld en dat er sprake was van meerdaadse samenloop van overtredingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/995060-11
Datum uitspraak: 23 december 2014
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[bedrijf 1],

gevestigd te [plaats], [adres 1].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 maart 2014 en 9 december 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 23 december 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 11 mei 2011 tot en
met 18 juli 2011, te Someren, gemeente Someren,
al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging met [bedrijf 2] en/of
(een) ander(en), althans alleen, in strijd met een (of meer) voorschrift(en)
van omgevingsvergunning van het College van Burgemeester en wethouders van de
gemeente Someren dd. 26 maart 2010, heeft gehandeld welk(e) voorschrift(en)
betrekking had(den) op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het in werking
hebben van een inrichting aan de [adres 3], aangezien
- in het - in de inrichting aanwezige - centrale registratiesysteem geen
informatie en/of afschriften was/waren opgenomen met betrekking tot
registratie van het energie- en waterverbruik en/of de vigerende
milieuvergunning(en) met bijbehorende voorschriften en meldingen (voorschrift
1.2.1) en/of
- ( bedrijfs)afvalwater in een openbaar riool werd gebracht, terwijl door de
samenstelling, eigenschappen en/of hoeveelheid daarvan de doelmatige werking
van het openbaar riool of de bij het zodanig openbaar riool behorende
apparatuur werd belemmerd en/of de verwerking werd belemmerd door slib en/of
de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater werd beperkt
(voorschrift 3.1.1) en/of
- stoffen die verstopping en/of beschadiging van een openbaar riool en/of van
de daaraan verbonden installaties konden veroorzaken en/of grove afvalstoffen
en snel bezinkende afvalstoffen zoals voerresten werden geloosd (voorschrift
3.1.3) en/of
- de te lozen afvalwaterstro(o)m(en) niet voldeed/voldeden aan de eis dat
* de zuurgraad in enig steekmonster, uitgedrukt in pH-eenheden, niet lager dan
6,5 en niet hoger dan 10 was en
* het sulfaatgehalte in enige steekmonster niet meer dan 300mg/l bedroeg
(voorschrift 3.1.2) en/of
- de bedrijfsriolering anders werd gebruikt dan waarvoor deze was bestemd
en/of stoffen die de toegepaste materialen aantasten, zoals zuren, hierdoor
werden getransporteerd (voorschrift 4.1.6);
2.
zij op een of meer tijdstippen in de periode 18 januari 2009 tot en met 31
december 2009 te Someren, gemeente Someren, al dan niet opzettelijk, tezamen
en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (met zuren
verontreinigd) afvalwater en/of andere afvalstoffen, in het oppervlaktewater
en/of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater,
niet zijnde een vuilwaterriool, heeft geloosd, terwijl dit lozen niet bij of
krachtens het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer was
toegestaan
en/of
zij op een of meer tijdstippen in de periode 1 januari 2010 tot en 25 mei 2011
te Someren, gemeente Someren, al dan niet opzettelijk, tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (met zuren verontreinigd)
afvalwater en/of andere afvalstoffen, in een voorziening voor de inzameling en
het transport van afvalwater, niet zijnde een vuilwaterriool, heeft geloosd,
terwijl dit lozen niet bij of krachtens het de Besluit algemene regels voor
inrichtingen milieubeheer was toegestaan;
3.
zij in of omstreeks de periode 1 oktober 2009 tot en met 24 november 2009 te
Someren, gemeente Someren, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of
vervalst(e) aanvraag WM vergunning, - zijnde een geschrift dat bestemd was om
tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en
onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat deze aanvraag diende ter
verkrijging van een (revisie)vergunning en deze aanvraag bij de gemeente
Someren werd ingediend en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in
de aanvraag valselijk en in strijd met de waarheid werd aangegeven dat er
binnen de inrichting
- geen grondwater werd gebruikt/verbruikt en/of
- dat het leidingwater gebruikt/verbruikt werd voor het wassen van voertuigen,
spoelen leidingen en mengtank na gebruik en dat het spoelwater als grondstof
werd ingezet en niet werd geloosd en/of
- dat de restanten in leidingen en mengtank met water werden gespoeld en in
het product werden verwerkt zonder verlies en/of dat alle grondstoffen daarmee
nuttig werden toegepast;
artikel 225, tweede lid Wetboek van strafrecht
4.
zij in of omstreeks de periode 1 oktober 2010 tot en met 25 mei 2011 te
Someren, gemeente Someren, al dan niet opzettelijk,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat geheel of
gedeeltelijk bestond uit het veranderen en/of veranderen van de werking van
een inrichting aan de [adres 1] te [plaats] voor opslag en transport van
veevoeders en/of mengen, afvullen en/of (her)verpakken van verschillende
(diervoeder)producten, zijnde een inrichting aangewezen in Bijlage I onderdeel
1. en/of 9 en/of 28 van het Besluit omgevingsrecht en/of het - na veranderingen
te hebben aangebracht of de werking te hebben veranderd - in werking hebben
van die inrichting ten aanzien van die veranderingen en/of die veranderde
werking, bestaande die veranderingen en/of die veranderde werking uit het
in werking hebben van een aantal (drie) grondwaterpompen, waarbij een (grote)
hoeveelheid grondwater werd onttrokken en/of (vervolgens) in het
bedrijfsproces werd ingezet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs.

T.a.v. alle tenlastegelegde feiten:
Volgens de raadsman kan niet worden bewezen dat het opzet van verdachte op het plegen van strafbaar handelen gericht is geweest. Volgens het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2014, nr. 12/00624 is meer bewijs nodig dan de enkele vaststelling dat de gedragingen zelf opzettelijk zijn verricht en wordt dus meer verreist dan ‘kleurloos opzet.’ Het opzet dient eveneens gericht te zijn geweest op de wederrechtelijkheid van de gedragingen. Verdachte heeft nooit de intentie gehad om de op haar van toepassing zijnde regels te overtreden.
Er kan ook niet worden bewezen dat verdachte de feiten samen met [bedrijf 2] heeft gepleegd, omdat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte en [bedrijf 2] houden zich bezig met afzonderlijke van elkaar verschillende werkzaamheden.
De rechtbank verwerpt beide verweren van de raadsman en overweegt het volgende.
Opzet.
De verdediging verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2014, nr. 12/00624 en stelt zich op het standpunt dat verdachte nooit de intentie heeft gehad om de op haar van toepassing zijnde vergunningvoorschriften (tezamen en in vereniging met een ander) te overtreden. Volgens de verdediging wist verdachte niet wat de gevolgen waren van haar handelen en wist zij niet, en hoefde zij niet te weten, dat haar handelen ertoe zou (kunnen) leiden dat vergunningvoorschriften overtreden zouden worden. Evenmin heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij deze voorschriften zou overtreden, noch dat haar handelen de in de delictsomschrijving omschreven gevolgen zou hebben. Volgens de verdediging kan het (voorwaardelijk) opzet niet zondermeer uit de bewijsstukken en hetgeen de officier van justitie naar voren heeft gehaald worden afgeleid. Ook de bewijsvoering voor kleurloos opzet schiet volgens de verdediging te kort.
De rechtbank overweegt dat verdachte samengevat ten laste is gelegd dat zij, al dan niet opzettelijk, tezamen en in vereniging, althans alleen, in strijd met voorschriften van de omgevingsvergunning heeft gehandeld welke voorschriften betrekking hadden op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Op grond van artikel 2, derde lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen van omgevingsrecht (Wabo) is het verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van die wet. Op grond van artikel 2, derde lid, onder b geldt dit ook voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, d, f, g, h of i.
Op grond van artikel 1a, aanhef en onder 1e, van de Wet op de economische delicten (WED) zijn overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, en artikel 2.3, aanhef en onder a, Wabo economische delicten. Op grond van artikel 1a, aanhef en onder 2e , WED geldt dit ook ten aanzien van overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, en artikel 2.3, aanhef en onder b, Wabo.
Op grond van artikel 2, lid 1, WED zijn dit misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Voor zover zij niet opzettelijk zijn begaan zijn zij overtredingen.
Niet is in geschil dat het in dit voorliggende geval gaat om activiteiten die vallen onder voornoemde artikelen van de Wabo.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt stelt dat verdachte niet wist en niet hoefde te weten dat haar handelingen zouden (kunnen) leiden tot overtreding van de voorschriften is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat sprake is van een verontschuldigbare onwetendheid te dien aanzien, waardoor iedere mate van verwijtbaarheid zou ontbreken. Van een professionele organisatie als verdachte mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van de bedrijfsvoering en de gevolgen daarvan, afgezet tegen de vigerende vergunningen, nu deze de kern raken van haar bedrijfsactiviteiten. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer.
De uit artikel 2 van de WED voortvloeiende vraag is vervolgens of de gedragingen al dan niet opzettelijk zijn verricht. In de gesteld aan de orde zijnde overtredingen van de Wabo zijn opzet en/of wetenschap niet als bestanddeel opgenomen. Derhalve worden de delictsbestanddelen niet geregeerd door (een vorm van) opzet. De in de tenlastelegging opgenomen verfeitelijking van de gedragingen ziet op de overtreding van betrekkelijke vergunningvoorschriften, niet zijnde wetsvoorschriften.
Het ontbreken van wetenschap van het verboden karakter van de gedragingen is naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet aan de orde bij de vraag van het bewijs van opzet.
Volgens vaste jurisprudentie volstaat dan kleurloos opzet, derhalve opzet op de gedragingen zelf.
De rechtbank volgt niet het standpunt van de verdediging dat de bewijsvoering voor kleurloos opzet tekort schiet, nu dit verder niet is onderbouwd en de rechtbank in de voorhanden stukken en het verhandelde ter zitting geen handvat ziet om tot deze conclusie te komen. Uit de hierna opgenomen bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake is van opzet.
Medeplegen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de bewezenverklaarde feiten tezamen en in vereniging met [bedrijf 2]heeft gepleegd en overweegt hiertoe het volgende. [bedrijf 1] en [bedrijf 2]zijn gevestigd op hetzelfde adres. [bedrijf 1] heeft als enig aandeelhouder [bedrijf 3]. [bedrijf 3] is tevens mede-aandeelhouder en bestuurder in [bedrijf 2]. De enige aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] is [verdachte]. Hij heeft als vertegenwoordiger van verdachte en medeverdachte ter terechtzitting verklaard dat de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 1] en [bedrijf 2]niet zonder elkaar kunnen en dat alles wordt overlegd met de andere bestuurders van [bedrijf 2].
T.a.v. feit 1:
De raadsman heeft ter terechtzitting gepleit voor vrijspraak van dit feit. Er is geen bewijs dat verdachte opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, in strijd met de voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning van 26 maart 2010 heeft gehandeld. Er bestond geen opzet gericht op de gedraging. Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte de genoemde vergunningvoorschriften niet heeft overtreden. Het Waterschap Aa en Maas en de Belastingsamenwerking Oost-Brabant (hierna: BSOB) hebben erkend dat er twijfels zijn gerezen over de gemeten debieten en analyses. De meetgevens en analyses kunnen daarom niet voor het bewijs worden gebruikt en dienen daarvan uitgesloten te worden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt nog het volgende.
De informatie van het Waterschap Aa en Maas en de BSOB die de raadsman heeft overgelegd zijn stukken uit een bestuursrechtelijk traject, hetgeen een andersoortige procedure is, met een andere toetsing dan in de onderhavige strafrechtelijke procedure. Niet valt in te zien dat voor de beoordeling van de vraag of het ten laste gelegde zich heeft voorgedaan de in het dossier opgenomen meetgegevens en analyses niet kunnen worden gebezigd. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat deze wel voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Op grond van met name de processen-verbaal van bevinding van het Waterschap Aa en Maas en de politie in het dossier acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [bedrijf 2] de in de tenlastelegging genoemde vergunningsvoorschriften heeft overtreden.
Uit het relaasproces-verbaal (p. 21) en het proces-verbaal van bevindingen (p. 178 e.v.) blijkt dat er geen centraal registratiesysteem was met betrekking tot het waterverbruik en dat ook de vigerende milieuvergunning met de daarbij behorende voorschriften niet aanwezig was in de inrichting waardoor voorschrift 1.2.1 werd overtreden.
Uit de processen-verbaal van bevindingen (p. 65 e.v., p. 101 e.v., p. 419 e.v.) en de steekmonsters (p. 70 e.v., p. 106 e.v.) blijkt dat bedrijfsafvalwater in een openbaar riool werd geloosd terwijl door de zuurgraad de doelmatige werking van het openbaar riool werd aangetast en dat de verwerking werd belemmerd door slib. De olie- en benzineafscheider zat vol met een slibsubstantie bestaande uit dierlijke (brijvoer)voerproducten (p. 170 e.v.). Uit het dossier blijkt dat dit afkomstig kan zijn uit de vrachtwagens die (brij)voer of maïs (verklaring getuige [naam getuige], p. 249 e.v.) hebben vervoerd en die op het terrein worden gespoeld. Aldus zijn de voorschriften 3.1.1 en 3.1.3 overtreden.
Uit de processen-verbaal van bevindingen (p. 65 e.v., p. 101 e.v., p. 419 e.v.) en de steekmonsters (p. 70 e.v., p. 106 e.v.) blijkt dat de zuurgraad in de steekmonsters van het geloosde afvalwater lager dan 6,5 was en dat het sulfaatgehalte in het steekmonster hoger was dan 300 mg/l en daarmee in strijd met voorschriften 3.1.2 en 4.1.6. Het is een feit van algemene bekendheid dat zuren een bijtende werking hebben en materialen kunnen aantasten.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. In 2006 en 2009 zijn er gesprekken geweest tussen verdachte en de gemeente over de (te) lage zuurgraad in het afvalwater dat door verdachte werd geloosd. Verdachte heeft naar aanleiding daarvan geen nader onderzoek gedaan naar wat de oorzaak daarvan kon zijn, noch de riolering laten onderzoeken. Na de gesprekken met de gemeente in 2009 zou verdachte de zuurgraad beter in de gaten houden. De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte een paar keer per jaar een mobiele meting uitvoerde en dat hij nooit naar de pH-meters keek. Verder heeft hij verklaard dat zo’n incidentele meting in wezen niets zegt omdat de uitkomst daarvan van het ene op het andere moment in aanzienlijke mate kan veranderen. Verdachte heeft aldus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geloosde afvalwater een (veel) lagere zuurgraad had dan was toegestaan door na de gesprekken met de gemeente geen nader onderzoek naar de riolering te doen of anderszins (adequate) actie te ondernemen. Verdachte heeft pas de nodige maatregelen getroffen na de politie-inval op 25 mei 2011.
T.a.v. feit 2:
De raadsman heeft ter terechtzitting gepleit voor vrijspraak en heef daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent niet dat afvalwater van de door haar gedreven inrichting via het verbeterd gescheiden rioolstelsel is geloosd, maar dat is niet opzettelijk gebeurd. Bij het aanleggen van de bedrijfsriolering door de aannemer is een fout gemaakt die pas na de politie-inval op 25 mei 2011 aan het licht is gekomen. De aannemer had namelijk een gedeelte van de bedrijfsriolering op het verbeterd gescheiden rioolstelsel aangesloten in plaats van op het vuilwaterriool.
Er kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat afvalwater met een verkeerde zuurgraad via het verbeterd gescheiden rioolstelsel is geloosd. Bij alle uitgevoerde controles/metingen zijn één of meer aspecten niet goed gegaan. De controles/metingen en analyserapporten zijn onbetrouwbaar en dienen uitgesloten te worden van het bewijs.
Na de inval bleek ook dat de twee pH-meters uit de put sterk vervuild waren en niet goed geijkt en niet gekalibreerd waren, zodat de meetresultaten geen bewijswaarde hebben.
Gelet op de conclusie van TNO leveren de meetgegevens in het strafdossier statistisch en meet-technisch gezien geen representatief beeld op van de hoeveelheid geloosd afvalwater en de mate van verontreiniging daarvan. Te meer niet, nu ook afvalwater afkomstig van de drukkerij [adres 4] de bedrijfswoningen [adres 1] en [adres 2] in de controles/metingen en daarmee ook in de monsternames is meegenomen, alsmede dat hemelwater bevattende straatvuil en andere stoffen van de openbare weg via de straatkolken hierin is meegenomen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsman en verwijst voor wat betreft het gestelde ten aanzien van het (voorwaardelijk) opzet van verdachte bij het lozen van met zuren verontreinigd afvalwater in het verbeterd gescheiden rioolstelsel naar hetgeen zij hiervoor over ‘opzet’ heeft overwogen, en ten aanzien van de informatie uit het bestuursrechtelijke traject naar het onder feit 1 hieromtrent overwogene.
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Uit met name de processen-verbaal van bevindingen van het Waterschap Aa en Maas (p. 6-8, p. 65 e.v., p. 101 e.v., p. 163, p. 179/180, p. 419 e.v.) en de meetresultaten (p. 70 e.v., p. 106 e.v.) blijkt dat verdachte met zuren verontreinigd afvalwater heeft geloosd op het hemelwaterriool in plaats van in het vuilwaterriool. De vertegenwoordiger van verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat afvalwater van de door haar gedreven inrichting via het verbeterd gescheiden rioolstelsel is geloosd.
T.a.v. feit 3:
De raadsman heeft aangevoerd dat de vergunningaanvraag niet door verdachte is opgesteld en ingediend maar door haar adviseur. Dat bepaalde gegevens niet in de vergunningaanvraag zijn opgenomen is een omissie en duidt op onachtzaamheid maar niet op opzet. Tevens is volgens de raadsman geen sprake van een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt het volgende.
De aanvraag voor een (milieu)vergunning is naar haar aard een geschrift bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen.
Uit het relaas proces-verbaal (p. 23-24), de vergunningaanvraag (p. 295 e.v.) en de genoemde bewijsmiddelen bij feit 1 en 2 blijkt dat inzake de in de tenlastelegging genoemde onderwerpen antwoorden werden gegeven in de vergunningaanvraag, die onjuist waren en in strijd met de waarheid. De rechtbank acht dit feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op de aard van de vragen en de daarop gegeven antwoorden kan de vergunningaanvraag niet anders dan opzettelijk vals zijn ingevuld. Verdachte is daar (mede) verantwoordelijk voor, ook al heeft haar adviseur de aanvraag ingevuld. De aanvraag is in opdracht en namens verdachte ingevuld en ingediend op basis van door verdachte verstrekte gegevens.
T.a.v. feit 4:
De raadsman pleit voor vrijspraak van dit feit. Verdachte heeft niet in strijd met artikel 2.1 lid 1, onder e, van de Wabo gehandeld, omdat verdachte geen vergunning nodig heeft voor het in werking hebben van haar grondwaterpompen. Verdachte heeft bovendien de inrichting en de werking daarvan niet veranderd in de tenlastegelegde periode.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt het volgende.
Verdachte heeft de inrichting veranderd door sinds 2004 drie grondwaterpompen in werking te hebben zonder vergunning. Voor het veranderen van een inrichting of van de werking, en voor het in werking hebben daarvan is op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder e Wabo wel degelijk een vergunning nodig. Het feit dat in verband met de onttrokken hoeveelheden grondwater mogelijk geen (aparte) vergunning krachtens de Grondwaterwet is vereist, doet hieraan niet af. Verder heeft weliswaar het veranderen van de inrichting plaats gevonden vóór de ten laste gelegde periode, maar de rechtbank acht op grond van het relaasproces-verbaal (p. 22) en het proces-verbaal van bevindingen (p. 170 e.v.) en de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode de veranderde inrichting in werking had zonder vergunning voor die verandering.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 11 mei 2011 tot en met 18 juli 2011, te Someren, gemeente Someren,
opzettelijk, tezamen en in vereniging met [bedrijf 2] in strijd met voorschriften
van de omgevingsvergunning van het College van Burgemeester en wethouders van de gemeente Someren d.d. 26 maart 2010, heeft gehandeld welke voorschriften betrekking hadden op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, te weten het in werking hebben van een inrichting aan de [adres 5], aangezien
- in het - in de inrichting aanwezige - centrale registratiesysteem geen informatie en/of afschriften was/waren opgenomen met betrekking tot registratie van het waterverbruik en de vigerende milieuvergunning(en) met bijbehorende voorschriften en meldingen (voorschrift
1.2.1) en
- bedrijfsafvalwater in een openbaar riool werd gebracht, terwijl door de samenstelling, eigenschappen en/of hoeveelheid daarvan de doelmatige werking van het openbaar riool of de bij het zodanig openbaar riool behorende apparatuur werd belemmerd en de verwerking werd belemmerd door slib (voorschrift 3.1.1) en
- stoffen die verstopping en/of beschadiging van een openbaar riool en/of van de daaraan verbonden installaties konden veroorzaken en grove afvalstoffen en snel bezinkende afvalstoffen zoals voerresten werden geloosd (voorschrift 3.1.3) en
- de te lozen afvalwaterstroom niet voldeed aan de eis dat
* de zuurgraad in enig steekmonster, uitgedrukt in pH-eenheden, niet lager dan 6,5 en niet hoger dan 10 was en
* het sulfaatgehalte in enige steekmonster niet meer dan 300mg/l bedroeg (voorschrift 3.1.2) en
- de bedrijfsriolering anders werd gebruikt dan waarvoor deze was bestemd en stoffen die de toegepaste materialen aantasten, zoals zuren, hierdoor werden getransporteerd (voorschrift 4.1.6);
2.
in de periode 18 januari 2009 tot en met 21 december 2009 te Someren, gemeente Someren, opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander met zuren verontreinigd afvalwater en andere afvalstoffen, in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, niet zijnde een vuilwaterriool, heeft geloosd, terwijl dit lozen niet bij of krachtens het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer was toegestaan
en
in de periode 1 januari 2010 tot en 25 mei 2011 te Someren, gemeente Someren, opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander met zuren verontreinigd afvalwater en andere afvalstoffen, in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, niet zijnde een vuilwaterriool, heeft geloosd, terwijl dit lozen niet bij of krachtens het de Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer was toegestaan;
3.
in de periode 1 oktober 2009 tot en met 24 november 2009 te Someren, gemeente Someren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse aanvraag WM vergunning, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat deze aanvraag diende ter verkrijging van een (revisie)vergunning en deze aanvraag bij de gemeente Someren werd ingediend en bestaande die valsheid hierin dat in de aanvraag valselijk en in strijd met de waarheid werd aangegeven dat er binnen de inrichting
- geen grondwater werd gebruikt/verbruikt en
- dat het leidingwater gebruikt/verbruikt werd voor het wassen van voertuigen, spoelen leidingen en mengtank na gebruik en dat het spoelwater als grondstof werd ingezet en niet werd geloosd en
- dat de restanten in leidingen en mengtank met water werden gespoeld en in het product werden verwerkt zonder verlies en dat alle grondstoffen daarmee nuttig werden toegepast;
4.
in de periode 1 oktober 2010 tot en met 25 mei 2011 te Someren, gemeente Someren, opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander zonder omgevingsvergunning een project heeft uitgevoerd, dat geheel of gedeeltelijk bestond uit het - na veranderingen
te hebben aangebracht of de werking te hebben veranderd - in werking hebben van een inrichting aan de [adres 1] te [plaats] voor opslag en transport van veevoeders en/of mengen, afvullen en/of (her)verpakken van verschillende (diervoeder)producten, zijnde een inrichting aangewezen in Bijlage I, onderdeel C, categorie 1 en 9 en 28 van het Besluit omgevingsrecht en bestaande die veranderingen of die veranderde werking uit het in werking hebben van drie grondwaterpompen, waarbij een (grote) hoeveelheid grondwater werd onttrokken en (vervolgens) in het bedrijfsproces werd ingezet.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie eist een geldboete van € 15.000,--.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de rechtspersoon en de bedrijfseconomische omstandigheden van verdachte, waaronder de draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan diverse milieudelicten, waaronder het medeplegen van het overtreden van een aantal voorschriften van de omgevingsvergunning en het lozen van met zuren verontreinigd afvalwater in de hemelwaterafvoer, terwijl dat niet was toegestaan. Verdachte heeft een veranderde inrichting in werking gehad zonder omgevingsvergunning door drie grondwaterpompen in werking te hebben die bij het bedrijfsproces werden ingezet.
Door het handelen van verdachte, waaronder met name het lozen van zuur afvalwater, is schade ontstaan aan het rioolstelsel. De gemeente Someren heeft in 2010 geconstateerd dat het betonnen verbeterd gescheiden rioolstelsel in de directe nabijheid van verdachte over een lengte van ca. 600 meter was aangetast/beschadigd. Eerder had de gemeente Someren voor de derde keer een pomp in het verbeterd gescheiden stelstel moeten vervangen omdat deze door contact met zuren sterk was aangetast. Verdachte heeft daarover diverse gesprekken gehad met de gemeente Someren maar heeft daarna geen maatregelen genomen om het lozen van zuur afvalwater op de hemelwaterafvoer te stoppen. Pas na de inval van de politie in mei 2011 heeft verdachte de nodige maatregelen genomen.
Daarnaast heeft verdachte bij het indienen van de aanvraag voor een nieuwe milieuvergunning gebruik gemaakt van een aanvraag waarop valse gegevens waren ingevuld. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten stelselmatig en uit winstbejag gehandeld.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat sinds het tijdstip waarop de door haar gepleegde strafbare feiten hebben plaatsgehad geruime tijd is verstreken. Verdachte is gestopt met het lozen van zuur afvalwater en het overtreden van de overige (vergunning)voorschriften en heeft, voor zover nu bekend, geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Verdachte heeft een schaderegeling getroffen met de gemeente Someren over de vervanging van een pomp van het gemaal en heeft een naheffing en een boete gekregen van de BSOB.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop van de overtredingen onder feit 1 en van feit 1 en feit 2, maar van meerdaadse samenloop omdat meerdere verschillende voorschriften zijn overtreden en deze niet allemaal betrekking hebben op één en dezelfde gedraging.
De feiten 3 en 4 staan naar het oordeel van de rechtbank niet in zodanig verband dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling. Er is sprake van overtreding van verschillende wetsbepalingen die verschillende belangen beogen te beschermen en er is geen sprake van één ongeoorloofd wilsbesluit.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt, met name gelet op de duur van de lozingen van met zuren verontreinigd afvalwater op het verbeterd gescheiden stelsel en de kostenbesparingen die verdachte heeft gehad door de langdurige illegale inzet van grondwaterpompen, waarbij verdachte deze inzet tegenover het bevoegd gezag heeft verzwegen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
23, 24, 47, 51, 57, 91 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten;
1.1, 2.1, 2.3 en 8.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.1, 8.40 en 22.2 van de Wet milieubeheer;
1.1, 1.2, 1.4, 2.2 en 6.45 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.3 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 8.40, eerste lid van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
(artikel 2.2 lid 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer)
T.a.v. feit 3:
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van het valse geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, begaan door een rechtspersoon.
T.a.v. feit 4:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4:
Geldboete van EUR 30.000,--
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.Th. van Vliet, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. S.J.W. Hermans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 23 december 2014.