In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, stond de rechtsgeldigheid van een sociaal plan centraal, dat door de FNV Bondgenoten en De Unie was ingediend tegen Beton Son B.V. De kantonrechter moest beoordelen of het sociaal plan als een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) moest worden aangemerkt en of Beton Son zich terecht op het standpunt stelde dat zij de betaling van de overeengekomen vergoeding mocht opschorten vanwege schuldeisersverzuim. De kantonrechter oordeelde dat het sociaal plan inderdaad als een CAO moest worden beschouwd. Beton Son had aangevoerd dat de bonden artikel 1.4 van het sociaal plan niet hadden nageleefd, maar de rechter verwierp dit verweer. De kantonrechter stelde vast dat de bonden serieus overleg hadden gevoerd en dat Beton Son niet had aangetoond dat de bonden hun verplichtingen niet waren nagekomen. Bovendien werd vastgesteld dat de verslechtering van de financiële situatie van Beton Son tijdens de looptijd van het sociaal plan door het bedrijf zelf was verdisconteerd.
De rechter ging verder in op de artikelen 6:248 lid 2 en 6:258 BW, die betrekking hebben op de redelijkheid en billijkheid in contractuele verplichtingen. Beton Son stelde dat zij niet meer aan de overeengekomen vergoeding kon voldoen vanwege de slechte financiële situatie, maar de kantonrechter oordeelde dat deze omstandigheden niet als een geldige reden konden worden aangemerkt om af te wijken van de gemaakte afspraken. De rechter concludeerde dat Beton Son haar betalingsverplichting ten onrechte had opgeschort en dat de vorderingen van de bonden moesten worden toegewezen. Beton Son werd veroordeeld tot naleving van het sociaal plan en tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,00 aan de bonden, alsook tot betaling van de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 18 december 2014.