ECLI:NL:RBOBR:2014:7730

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
2146057
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.M. Callemeijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een sociaal plan als collectieve arbeidsovereenkomst en de gevolgen van schuldeisersverzuim

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, stond de rechtsgeldigheid van een sociaal plan centraal, dat door de FNV Bondgenoten en De Unie was ingediend tegen Beton Son B.V. De kantonrechter moest beoordelen of het sociaal plan als een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) moest worden aangemerkt en of Beton Son zich terecht op het standpunt stelde dat zij de betaling van de overeengekomen vergoeding mocht opschorten vanwege schuldeisersverzuim. De kantonrechter oordeelde dat het sociaal plan inderdaad als een CAO moest worden beschouwd. Beton Son had aangevoerd dat de bonden artikel 1.4 van het sociaal plan niet hadden nageleefd, maar de rechter verwierp dit verweer. De kantonrechter stelde vast dat de bonden serieus overleg hadden gevoerd en dat Beton Son niet had aangetoond dat de bonden hun verplichtingen niet waren nagekomen. Bovendien werd vastgesteld dat de verslechtering van de financiële situatie van Beton Son tijdens de looptijd van het sociaal plan door het bedrijf zelf was verdisconteerd.

De rechter ging verder in op de artikelen 6:248 lid 2 en 6:258 BW, die betrekking hebben op de redelijkheid en billijkheid in contractuele verplichtingen. Beton Son stelde dat zij niet meer aan de overeengekomen vergoeding kon voldoen vanwege de slechte financiële situatie, maar de kantonrechter oordeelde dat deze omstandigheden niet als een geldige reden konden worden aangemerkt om af te wijken van de gemaakte afspraken. De rechter concludeerde dat Beton Son haar betalingsverplichting ten onrechte had opgeschort en dat de vorderingen van de bonden moesten worden toegewezen. Beton Son werd veroordeeld tot naleving van het sociaal plan en tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,00 aan de bonden, alsook tot betaling van de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 18 december 2014.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Kanton Eindhoven
Zaaknummer : 2146057
Rolnummer : 13-8158
Uitspraak : 18 december 2014
in de zaak van:
1.de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
FNV Bondgenoten,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
2.de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
De Unie,
gevestigd en kantoorhoudende te Culemborg,
eiseressen,
gemachtigde: mr. R.A. Severijn,
t e g e n
de besloten vennootschap
Beton Son B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Son, gemeente Son en Breugel,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.V.R. Grandjean Perrenod Comtesse.
Partijen zullen hierna “De Bonden” en “Betonson” worden genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
a. het tussenvonnis van 15 mei 2014;
b. de aantekeningen van de griffier van de op 7 juli 2014 gehouden
comparitie van partijen.
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Ter beoordeling ligt eerstens voor of Betonson zich terecht op het standpunt stelt dat zij betaling van de overeengekomen vergoeding mocht opschorten, omdat er sprake is van schuldeisersverzuim als bedoeld in artikel 6:58 BW. Betonson heeft ter onderbouwing daarvan aangevoerd dat de Bonden artikel 1.4 van het sociaal plan niet hebben nageleefd.
In artikel 1.4 van het sociaal plan is het volgende overeengekomen: “ (…..)
Tussentijdse wijzigingsvoorstellen kunnen aanhangig worden gemaakt indien zich naar de mening van één der partijen wezenlijke veranderingen voordoen ten aanzien van een in dit Sociaal Plan geregeld onderwerp, of in de financiële positie van de werkgever of haar moedermaatschappij. Indien tussen werkgever, de Ondernemingsraad en/of één der vakverenigingen FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en De Unie verschil van mening ontstaat over toepassing en/of wijziging van het Sociaal Plan, zullen partijen dit geschil in eerste aanleg door overleg trachten te regelen.”
2.2.
Bij het tussenvonnis van 15 mei 2014 heeft de kantonrechter reeds beslist dat het sociaal plan moet worden aangemerkt als een CAO. De kantonrechter heeft daarbij tevens overwogen dat als uitgangspunt voor de uitleg van de bepalingen van een CAO geldt dat in beginsel de bewoordingen daarvan en de eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (HR 10 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR1049).
2.3.
Partijen hebben bij gelegenheid van de op 7 juli 2014 gehouden comparitie van partijen inlichtingen verschaft over de op 7 januari 2013 en 12 februari 2013 gehouden bijeenkomsten ter naleving van de in artikel 1.4 van het sociaal plan opgenomen regeling.
Ter comparitie is komen vast te staan dat de Bonden in die bijeenkomsten hebben vastgehouden aan betaling van de overeengekomen vergoeding, zonder kennis te willen nemen van de door Betonson ingebrachte financiële gegevens en dat Betonson niet is in gegaan op het voorstel van de Bonden om de overeengekomen vergoeding gespreid te betalen. De kantonrechter volgt Betonson niet in haar stelling dat de Bonden artikel 1.4 van het sociaal plan niet hebben nageleefd, omdat zij serieus overleg hebben geweigerd door tijdens het overleg vast te houden aan betaling van de overeengekomen vergoeding zonder kennis te willen nemen van de financiële gegevens. In de bewoordingen van het sociaal plan, meer in het bijzonder artikel 1.4, is geen aanknopingspunt te vinden voor het standpunt van Betonson dat het overleg zou hebben moeten leiden tot vaststelling van een (lagere) vergoeding die bij de bestaande financiële omstandigheden paste. De kantonrechter is met de Bonden van oordeel dat zij op grond van het sociaal plan tot niet meer gehouden waren dan het voeren van overleg met als doel het beproeven van een regeling. De Bonden hebben voor het niet kennis willen nemen van financiële gegevens als redenen opgegeven dat zij er niet van hoefden te worden overtuigd dat het in financiële zin nog steeds slecht ging met de onderneming, alsmede dat zij dit reeds hadden verdisconteerd in de overeenkomst. Afgezien daarvan valt niet goed in te zien dat de Bonden op grond van het feit dat Betonson op
19 december 2012 om overleg ex artikel 1.4 heeft verzocht, omdat er weer ingrijpende maatregelen moesten worden genomen, tijdens de twee bijeenkomsten op voorhand de bereidheid hadden moeten uitspreken desnoods de overeengekomen vergoeding prijs te geven, zoals Betonson feitelijk betoogt. Uit het door de Bonden gedane voorstel tot gespreide betaling van de vergoeding blijkt, naar het oordeel van de kantonrechter, genoegzaam dat zij de verplichting tot het voeren van overleg serieus hebben genomen.
Vast staat dat Betonson dit voorstel van de Bonden meteen heeft afgewezen, niet verder heeft onderhandeld en vervolgens eenzijdig het sociaal plan heeft gewijzigd door lagere vergoedingen aan te bieden aan de betrokken werknemers. Uit het voorgaande volgt dat het verweer dat er sprake is van schuldeisersverzuim dient te worden verworpen.
2.4.
Nu artikel 1.4 van het sociaal plan niet de uitleg en het daaraan verbonden gevolg krijgt, als door Betonson bepleit, ligt vervolgens ter beoordeling voor haar beroep op de artikelen 6:248 lid 2 en 6:258 BW. Voor de in deze artikelen voorkomende begrippen redelijkheid en billijkheid neemt de kantonrechter artikel 3:12 BW tot uitgangspunt. Dit artikel bepaalt dat bij de vaststelling van wat de redelijkheid en billijkheid eisen, rekening moet worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen en met de maatschappelijke en persoonlijke belangen. Er bestaat geen rangorde tussen deze verschillende gezichtspunten. Redelijkheid en billijkheid verlangen op grond van deze beginselen in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord.
Betonson acht zich daartoe niet meer gehouden, omdat financieel herstel is uitgebleven en het slechter is gegaan dan gehoopt en begroot toen het sociaal plan op 11 oktober 2011 werd gesloten. Zij wijst er op dat in 2012 sprake is geweest van grote vraaguitval, de prijzen verder onder druk zijn geraakt en dat zij structureel zulke enorme verliezen leed dat deze niet of nauwelijks meer te financieren waren. Het geconsolideerde bedrijfsresultaat uit de gewone bedrijfsoefening voor belastingen was in 2011 een verlies van 17,7 miljoen euro en in 2012 een soortgelijk verlies van 17,5 miljoen euro. Zij is na het sluiten van het sociaal plan technisch failliet geraakt. Zij probeert door het doorvoeren van verdere reorganisaties faillissement te voorkomen. Het is tegen deze achtergrond bedrijfseconomisch niet langer verantwoord de overeengekomen vergoeding te betalen, aldus Betonson. Als al het betrokken personeel een vergoeding op basis van de correctiefactor 0,7 kan claimen, zal dat het einde van haar betekenen en dat is onaanvaardbaar.
2.5.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op het moment dat het sociaal plan werd gesloten verkeerde Nederland al enkele jaren in een economische recessie en was er sprake van sombere verwachtingen voor wat betreft een spoedig herstel van de economie. De bouwsector is door de recessie zwaar getroffen. Uit de stukken en het onderzoek ter zitting is gebleken dat dit ook voor Betonson heeft gegolden. Haar eigen vermogen is van 5 miljoen euro positief per ultimo 2010, in 2011 naar 2,8 miljoen euro negatief gedaald. In 2011 was de kasstroom uit operationele activiteiten van haar en haar dochterbedrijven 4,1 miljoen euro negatief . Het bedrijfsresultaat van het moederbedrijf was in 2011 12,5 miljoen euro negatief. De Bonden hebben naar aanleiding hiervan opgemerkt dat uit deze gegevens blijkt dat Betonson al ten tijde van de totstandkoming van het sociaal plan technisch failliet was. Volgens Betonson verliezen de Bonden daarbij echter uit het oog dat de jaarstukken van 2011 toen nog niet gereed waren of zelfs maar in de maak waren. Wat hiervan ook zij, de kantonrechter acht niet aannemelijk dat Betonson in oktober 2011 er geen rekening mee heeft gehouden dat haar eigen vermogen en de kasstroom inmiddels in de min terecht waren gekomen. De kantonrechter gaat er daarbij van uit dat een bedrijf dat in financieel zwaar weer verkeert de ontwikkelingen op de voet volgt. De kantonrechter acht, op grond van de financiële positie van Betonson en haar moederbedrijf in 2011 en de sombere verwachtingen als hiervoor genoemd, evenmin aannemelijk dat Betonson er geen rekening mee heeft gehouden dat de financiële situatie in 2012 en 2013 slecht zou blijven of zelfs verder zou verslechteren. Het had tegen deze achtergrond voor de hand gelegen dat Betonson in het sociaal plan zou hebben bedongen dat in dat geval de vergoeding naar beneden zou worden bijgesteld. Zij heeft noch in de stukken noch ter comparitie toegelicht waarom zij dat niet heeft gedaan. De kantonrechter is op grond van het vorenstaande met de Bonden van oordeel dat Betonson geacht moet worden bij het sluiten van de overeenkomst een verdere verslechtering van de financiële situatie in de gesloten overeenkomst te hebben verdisconteerd. Reeds om die reden kunnen de verslechterde financiële omstandigheden in 2012 en 2013 voor Betonson geen in rechte te respecteren grond opleveren om af te wijken van trouw aan het gegeven woord. Het beroep op het bepaalde in de artikelen 6:248 lid 2 en 6:258 BW wordt dan ook verworpen.
2.6.
Nu alle verweren worden verworpen, luidt de conclusie dat Betonson haar betalingsverplichting ten onrechte heeft opgeschort en dat het door de Bonden gevorderde moet worden toegewezen. In aanmerking genomen dat het sociaal plan op 31 december 2013 is geëindigd, zal het sub A gevorderde worden toegewezen als hierna te melden. De kantonrechter is met de Bonden van oordeel dat de door Betonson reeds met individuele werknemers gemaakte afspraken waarbij op haar verzoek door de werknemers genoegen is genomen met een lagere vergoeding op grond van het bepaalde in artikel 12 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst nietig zijn. Dat oordeel luidt niet anders indien, zoals Betonson stelt en de Bonden betwisten, de Bonden zouden hebben aangegeven aan die werknemers dat het hen vrij stond om van het sociaal plan afwijkende afspraken te maken. Het verweer van Betonson dat niet mag worden ingegrepen in reeds gesloten beëindigingsovereenkomsten wordt dan ook verworpen. De gevorderde dwangsommen zullen worden gemaximeerd en worden toegewezen als hierna te melden.
2.7.
Betonson is, nu zij het sociaal plan niet heeft nageleefd, op grond van de artikelen 15 en 16 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst aan de Bonden een
schadevergoeding verschuldigd, welke de kantonrechter ex aquo et bono begroot op € 1.000,00.
2.8.
De Bonden hebben de door Betonson betwiste vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten niet nader onderbouwd, zodat deze vordering zal worden afgewezen. Betonson zal, als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure worden veroordeeld.

3.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Betonson:
A. tot naleving van het Sociaal Plan Betonson 2011-2013, door aan alle werknemers die in het kader van de op 19 december 2012 door Betonson aangekondigde reorganisatie zijn ontslagen, een vergoeding toe te kennen conform hoofdstuk 5 van het sociaal plan, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag tot een maximum van
€ 750.000,00 aan te verbeuren dwangsommen indien Betonson binnen 60 dagen na dagtekening van dit vonnis niet aan haar veroordeling voldoet;
B. tot betaling van de onder hoofdstuk 5 van het sociaal plan genoemde vergoeding aan de
werknemers die in het kader van de op 19 december 2012 door Betonson aangekondigde
reorganisatie zijn ontslagen en hebben ingestemd met de eenzijdig door Betonson voorgestelde lagere vergoeding, onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per dag tot een maximum van € 750.000 aan te verbeuren boetes, indien Betonson binnen 60 dagen na dagtekening van dit vonnis niet aan haar veroordeling voldoet;
C. tot betaling aan FNV Bondgenoten, dan wel De Unie van een bedrag van € 1.000,-, als
schadevergoeding uit hoofde van de artikelen 15 en 16 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst;
D. in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Bonden tot heden begroot op
€ 81,21aan explootkosten, € 896,00 aan griffierecht en € 900,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast);
verklaart dit vonnis tot hiertoe uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.