ECLI:NL:RBOBR:2014:7023

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
3038435
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur en verjaring van de vordering

In deze zaak, die diende voor de Kantonrechter in Eindhoven, heeft eiser, een tandarts, een vordering ingesteld tegen gedaagde, die een prothese heeft ontvangen. De vordering is beperkt tot € 499,99 in verband met de hoogte van het griffierecht. Eiser stelt dat gedaagde een factuur van € 1.290,30 voor de prothese niet heeft betaald, evenals een factuur van € 20,00 voor een niet nagekomen afspraak. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de vordering is verjaard op 27 september 2012, omdat hij de factuur nooit heeft ontvangen en pas in maart 2013 is aangemaand. Eiser betwist dit en stelt dat hij in 2009 en 2012 aanmaningen heeft verzonden, maar kan niet aantonen dat deze brieven door gedaagde zijn ontvangen. De kantonrechter oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat de vordering tijdig is gestuit, waardoor deze is verjaard. De kantonrechter wijst de vordering af en veroordeelt eiser in de kosten van de procedure, die zijn begroot op € 150,00. Het vonnis is uitgesproken op 13 november 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Kanton Eindhoven
Zaaknummer: 3038435 \ CV EXPL 14-5384
Vonnis van 13 november 2014
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Eindhoven,
eiser,
gemachtigde: Johan van Ras, Gerechtsdeurwaarder te Helmond,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Geldrop,
gedaagde,
gemachtigde: mr. I. Gerrand.
Partijen worden hierna genoemd “[eiser]” en “[gedaagde]”.

1.Het verloop van het geding

1.1.
Het verloop van het geding blijkt uit:
a. de dagvaarding;
b. de conclusie van antwoord;
c. de comparitie na antwoord d.d. 1 september 2014 ten behoeve waarvan [eiser] stukken in het geding heeft gebracht die zowel aan de rechtbank als aan [gedaagde] zijn toegezonden;
d. de akte d.d. 18 september 2014 (met producties), tevens akte van depot, van de zijde van [eiser];
e. de antwoordakte d.d. 16 oktober 2014 van de zijde van [gedaagde].
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is tandarts. In 2007 hebben partijen afgesproken dat [eiser] het gebit van [gedaagde] zou vervangen door een prothese. Deze behandeling is eind 2007 uitgevoerd. De kosten voor deze behandeling bedroegen € 1.690,30. Daarvan heeft [gedaagde] € 400,00 als voorschot betaald. De factuur van 25 september 2007 voor het resterende bedrag van € 1.290,30 is niet betaald. Daarnaast heeft [eiser] aan [gedaagde] op 18 maart 2008 een factuur gezonden van € 20,00 voor een niet nagekomen afspraak op 4 februari 2008. Ook deze factuur is niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert betaling van € 499,99, te vermeerderen met rente en kosten als vermeld in de dagvaarding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen zal, voor zover relevant, hieronder nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] beperkt zijn vordering tot € 499,99 in verband met de griffierechten. De kantonrechter gaat ervan uit dat deze vordering ziet op een deel van de hoofdsom, en dan met name op de oudste factuur. De beoordeling zal dan ook daartoe beperkt worden. Over de tweede factuur, de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente zal geen oordeel worden gegeven.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de vordering is verjaard op 27 september 2012. [gedaagde] stelt dat hij de factuur nooit heeft ontvangen en pas op 6 maart 2013 voor het eerst is aangemaand de openstaande factuur te betalen.
4.3.
[eiser] betwist niet dat de verjaringstermijn eindigt op 27 september 2012. [eiser] stelt in 2009 zelf twee aanmaningen te hebben verzonden en in 2012 nog één. Ook Direct Incasso heeft zonder resultaat [gedaagde] gesommeerd te betalen. Tenslotte is de vordering uit handen gegeven aan de deurwaarder, die op 6 maart 2013 [gedaagde] heeft aangeschreven.
4.4.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van vaste jurisprudentie (onder meer ECLI:NL:HR:2004:AO5122) dient de afzender van een brief de verzending naar het juiste adres te bewijzen en bovendien de (tijdige) correcte aanbieding aan de geadresseerde aannemelijk te maken. De door [eiser] gestelde aanmaningen zijn niet aangetekend verzonden. De enige onderbouwing van de verzending van de brieven door [eiser] zelf bestaat uit kopieën van die brieven die ten behoeve van deze procedure opnieuw zijn uitgedraaid. [eiser] heeft ter zitting aangegeven dat hij niet is staat is aannemelijk te maken dat die brieven door [gedaagde] zijn ontvangen. De onderbouwing dat door Direct Incasso brieven zijn verzonden, ontbreekt geheel. Weliswaar is bij de laatste akte een uitdraai van het dossier van Direct Incasso overgelegd, maar [eiser] heeft daar ter onderbouwing van zijn stellingen niet naar verwezen, zodat de kantonrechter daar geen acht op mag slaan. Nu niet is komen vast te staan dat de vordering tijdig is gestuit, is deze verjaard.
4.5.
Ook indien waar zou zijn dat met [gedaagde] een betalingsregeling is getroffen, brengt dat daarin geen verandering. Die regeling zou volgens de eigen stellingen van [eiser] zijn getroffen vóór 12 november 2007 (toen is door [gedaagde] immers de eerste en enige betaling gedaan die volgens [eiser] op grond van die betalingsregeling is gedaan), zodat ook dan de verjaring al voor 6 maart 2013 een feit was.
4.6.
Dat leidt er toe dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen. [eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot heden begroot op € 150,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast).
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2014.