ECLI:NL:RBOBR:2014:6845

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
SHE 13/5456 en SHE 14/3785
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van EG-certificaten voor beschermde vogelsoorten en de verplichting tot het beschikken over geldige certificaten bij eigendomsoverdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van EG-certificaten (CITES-certificaten) voor de Afrikaanse visarend, Oehoe en Sneeuwuil. Eiser, die over een prepareerontheffing beschikt, stelde dat hij geen certificaten nodig had voor de vogels die hij wilde prepareren en verkopen. De rechtbank oordeelde echter dat er sprake was van een eigendomsoverdracht en dat er ten tijde van deze overdracht geldige certificaten aanwezig hadden moeten zijn. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheid dat eiser over een prepareerontheffing beschikt, niet afdoet aan zijn verplichting om over een geldig EG-certificaat te beschikken voordat hij de eigendom van de vogels overdraagt. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser ongegrond, omdat de benodigde certificaten niet achteraf konden worden verleend en de bescherming van in het wild levende diersoorten door controle op het handelsverkeer essentieel is. De rechtbank bevestigde dat de wetgeving vereist dat de eigendomsoverdracht van beschermde diersoorten alleen kan plaatsvinden met de juiste certificaten, en dat de eerdere eigendomsoverdracht aan eiser in strijd was met de Basisverordening. Eiser had niet aangetoond dat hij in vergelijkbare gevallen anders was behandeld, en zijn beroep op willekeur werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van de Staatssecretaris van Economische Zaken terecht waren en verklaarde de beroepen ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 13/5456 en SHE 14/3785

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: E. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een EG-certificaat, ook wel: CITES-certificaat, ten behoeve van één Haliaeetus vocifer (Afrikaanse visarend) afgewezen. Bij besluit van 4 maart 2013 heeft verweerder de aanvraag van eiser voor EG-certificaten voor één Bubo (Oehoe) en één Nyctea scandiaca (Sneeuwuil) afgewezen, en de aanvraag om een vervangend EG-certificaat voor één Surnia ulula (Sperweruil) toegekend.
Tegen deze besluiten heeft eiser voor wat betreft de afwijzingen bij brief van 17 maart 2013 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluit van 27 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Bij beschikking van 12 november 2013 heeft de kantonrechter het hiertegen ingestelde beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het beroep bij de bestuursrechter dient te worden ingediend.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser vervolgens bij brief van 21 november 2013 beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het besluit van 6 februari 2013 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 13/5456. Het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op het besluit van 4 maart 2013 is geregistreerd onder zaaknummer SHE 14/3785.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2014. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft een ontheffing van het verbod van artikel 62 van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) om dieren te prepareren. De vogels waarop dit beroep ziet behoren alle tot vogelsoorten die zijn opgenomen in Bijlage A van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer (hierna: de Basisverordening).
1.2
De aanvraag voor de Haliaeetus vocifer dateert van 1 november 2012. De aanvragen voor één Bubo bubo (Oehoe) en één Nyctea scandiaca (Sneeuwuil) dateren van 30 januari 2013. Bij deze aanvragen heeft eiser aangegeven dat de vogels beschikken over naadloos gesloten pootringen met markering en dat de vogels door hem persoonlijk bij een Belgische dierenarts werden opgehaald. De aanvraag voor de Surnia ulula betreft een vervangend EG-certificaat, de omzetting van LIV (live) naar BOD (body). Bij het primaire besluit van 4 maart 2013 met betrekking tot deze vogel heeft verweerder het aangevraagde certificaat toegekend en daarbij opgemerkt dat voor die keer alsnog een vervangend EG-certificaat werd verstrekt en dat eiser in het vervolg alleen overleden dieren dient over te nemen waarbij “dead animal” op het certificaat vermeld staat, tenzij het dier na bewerking weer teruggaat naar de houder.
2.1
Volgens eiser heeft verweerder zijn ontheffing op grond van artikel 62 van de Ffw over het hoofd gezien. Deze ontheffing biedt hem het recht om de hierboven genoemde dieren af te nemen van de Belgische dierenarts, te vervoeren naar Nederland en te prepareren. Hij heeft de certificaten aangevraagd ten behoeve van toekomstige overdracht aan een derde en niet ten behoeve van het formaliseren van de voorafgaande overdracht van de dieren door de Belgische dierenarts aan hem.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser slechts dieren die zijn genoemd in bijlagen A,B,C of D van de Basisverordening in bezit mag hebben die aantoonbaar zijn verkregen overeenkomstig de wetgeving van de betreffende lidstaat en met inachtneming van de Basisverordening en de Uitvoeringsverordening. Volgens verweerder diende voorafgaand aan de eigendomsoverdracht een geldig EG-certificaat aanwezig te zijn. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de opmerking in het bestreden besluit dat eiser voorafgaand aan de overdracht geen geldig EG-certificaat heeft aangevraagd, niet moet worden opgevat als een verplichting van eiser om ten behoeve van een dier in eigendom van een ander een EG-certificaat aan te vragen.
2.3
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder u, van de Basisverordening wordt voor de toepassing van deze verordening verstaan onder "handel": het binnenbrengen in de Gemeenschap met inbegrip van de aanvoer vanuit zee, de uitvoer en wederuitvoer uit de Gemeenschap en het gebruik, het vervoer en de overdracht van eigendom, in de Gemeenschap of in een Lid-Staat, van specimens waarop de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Basisverordening is de aankoop, het te koop vragen, de verwerving voor commerciële doeleinden, het tentoonstellen voor commerciële doeleinden, het gebruik met winstoogmerk en het verkopen, het in bezit hebben met het oog op verkoop, het ten verkoop aanbieden of het vervoeren met het oog op verkoop van specimens van de in bijlage A genoemde soorten, verboden. Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kan in overeenstemming met de voorschriften van andere Gemeenschapswetgeving betreffende de instandhouding van wilde fauna en flora per geval ontheffing van de in het eerste lid genoemde verbodsbepalingen worden verleend door afgifte van een daartoe strekkend certificaat door een administratieve instantie van de Lid-Staat waarin de specimens zich bevinden.
2.4
Artikel 62, eerste lid, van de Ffw bevat een verbod om dode dieren, behorende tot soorten waarop deze wet van toepassing is, te prepareren. Ingevolge artikel 63, eerste lid van de Ffw, kan bij algemene maatregel van bestuur, in afwijking van de verboden, bedoeld in artikel 13, eerste lid van de Ffw, het onder zich hebben, het vervoeren, het afleveren of het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van te prepareren of geprepareerde producten van dieren worden toegestaan overeenkomstig bij die maatregel gestelde regels.
2.5
Vast staat dat eiser de vogels niet onder zich had met het oog deze terug te geven aan de Belgische dierenarts maar dat hij deze zelf wilde behouden. Eiser heeft op 12 november 2012 verklaard dat de vogels niet retour gaan. Daarmee is sprake van een eigendomsoverdracht.
2.6
Uit de redactie van artikel 8, eerste lid, van de Basisverordening, gelezen in combinatie met het derde lid van dat artikel, volgt dat reeds ten tijde van de overdracht aan eiser voor de vogels geldige certificaten voorhanden hadden moeten zijn en met de vogels meegeleverd. Naar het oordeel van de rechtbank is de overdracht van de vier vogels door de Belgische dierenarts aan eiser een verboden handeling als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Basisverordening. Immers, eiser heeft de vogels verworven voor commerciële doeleinden, en in bezit met het oog op verkoop. Nu deze certificaten niet aanwezig zijn is niet voldaan aan het vereiste van artikel 8, derde lid, van de Basisverordening. Dat eiser, slechts een bedrag ter grootte van een prepareervergoeding als hij de dieren overdraagt aan een derde, leidt niet tot een ander oordeel.
2.7
De omstandigheid dat eiser de dode vogels voorafgaand aan zijn verkoop eerst prepareert, en dat hij daarvoor een ontheffing op grond van artikel 62, eerste lid, van de Ffw heeft, doet niet af aan zijn verplichting om over een geldig EG-certificaat te beschikken alvorens de eigendom van het dier over te dragen. Naar het oordeel van de rechtbank roept de Basisverordening deze verplichting in het leven naast de verbodsbepalingen en de daaraan verbonden ontheffingen op grond van de Ffw. Dit volgt expliciet uit de tekst van artikel 8, derde lid, van de Basisverordening. De in artikel 63, eerste lid van de Ffw genoemde uitzonderingssituatie is niet van toepassing, reeds nu hierin niet wordt verwezen naar de verbodsbepaling in artikel 8 van de Ffw.
2.8
Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat eiser ten tijde van de overdracht aan hem diende te beschikken over geldige EG-certificaten. Verweerder heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat deze niet achteraf kunnen worden verstrekt. Bij de verlening van een dergelijk certificaat aan eiser achteraf, blijft de herkomst van het dier in het ongewisse. Dit zou afbreuk doen aan het doel van de Basisverordening, te weten het verzekeren van een vollediger bescherming van in het wild levende diersoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer. De rechtbank ziet zich in dit oordeel bevestigd door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 mei 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM4172). De rechtbank laat in het midden of verlening van een dergelijk certificaat achteraf aan de Belgische dierenarts mogelijk is. Evenmin is relevant dat eiser de certificaten heeft aangevraagd ten behoeve van een toekomstige eigendomsoverdracht. Eisers bedoeling leidt er niet toe dat de eerdere eigendomsoverdracht aan eiser achteraf in strijd met de Basisverordening kan worden gelegaliseerd door middel van het verlenen van een EG-certificaat in strijd met het doel van de Basisverordening. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser ten tijde van de aanvraag reeds eigenaar was van het dier en het ervoor moet worden gehouden dat hij in die hoedanigheid de aanvragen heeft ingediend. Deze situatie verschilt van de situatie waarin eiser als preparateur een dier onder zich heeft dat na het prepareren naar de houder dan wel eigenaar terug gaat. Deze beroepsgrond faalt.
3.1
Eiser voert aan dat sprake is van willekeur bij het verlenen van EG-certificaten. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift gewezen op een aantal vogels waarvoor een omzetting van LIV naar BOD is gevraagd en verkregen. Het gaat om aanvragen uit 2012.
3.2
Verweerder stelt hierover dat de stellingen van eiser niet nader zijn gespecificeerd. De verplichting om te beschikken over een EG-certificaat voorafgaand aan een overdracht geldt voor een ieder en gelijksoortige aanvragen worden door verweerder op dezelfde wijze behandeld.
3.3
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank niet tot het oordeel kunnen komen dat door verweerder inhoudelijk gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
Eiser heeft slechts gewezen op de afwikkeling van zijn eigen aanvragen, niet op die van andere personen. Verweerder heeft aangegeven soms in overleg te treden met een aanvrager teneinde te zien of een oplossing kan worden bereikt. Zo in het verleden uit coulance certificaten in strijd met de Basisverordening achteraf zijn toegekend, betekent dit nog niet dat verweerder is gehouden om in onderhavige gevallen dan wel in de toekomst ook certificaten af te geven. De rechtbank merkt wel op dat op basis van de algemene door verweerder verschafte informatie aan preparateurs wordt vermeld in gevallen waarin de preparateur de houder is en bij het dier een EG-certificaat voor levende dieren zit, het aan de preparateur is om dit certificaat te vervangen door een EG-certificaat voor opgezette dieren. Deze informatie strookt niet met het primaire besluit ten aanzien van de Surnia ulula. Hierin is aangegeven dat EG-certificaten voor opgezette dieren alleen worden verstrekt na het overleggen van een certificaat voor dode dieren en dus niet een certificaat voor levende dieren. Naar het oordeel van de rechtbank is het primaire besluit wel in overeenstemming met het doel van de Basisverordening. Verweerder is niet gehouden om op basis van verstrekte onjuiste informatie EG-certificaten te verlenen in strijd met de Basisverordening. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder eiser bij de toekenning van het certificaat voor de Surnia ulula er op gewezen dat in de toekomst in soortgelijke gevallen geen certificaten worden verstrekt. Aan de door eiser gestelde omstandigheid dat hij door een ambtenaar van verweerder zou zijn gevraagd om certificaten aan te vragen, wat hier verder ook van zij, heeft eiser niet de gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen ontlenen dat de betreffende aanvragen ook zouden worden ingewilligd. Deze beroepsgrond faalt.
4.1
Eiser voert aan dat het bezwaar op andere gronden ongegrond is verklaard dan die welke ten grondslag liggen aan de afwijzing van de aanvragen.
4.2
Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vindt een volledige heroverweging plaats op de grondslag van de ingediende bezwaren.
4.3
Eiser heeft deze beroepsgrond niet onderbouwd. Daargelaten dat in de primaire besluiten reeds is aangegeven dat voorafgaand aan de overdracht van de dieren aan eiser een EG-certificaat had moeten worden aangevraagd, staat het verweerder vrij om in het bestreden besluit de motivering aan te vullen. Deze beroepsgrond faalt.
5.1
Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat een medewerker in dienst van verweerder hem heeft verzocht een aanvraag in te dienen en dat deze medewerker de aanvraag vervolgens heeft afgewezen en dat aldus een bestuurlijke valkuil is opgezet. In het beroepschrift wordt aangevoerd dat sprake is van onbehoorlijk bestuur en het dwingend willen opleggen van het plegen van strafbare handelingen.
5.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit de betreffende bezwaargrond aangemerkt als een klacht in de zin van artikel 9:1, eerste lid, van de Awb.
5.3
De rechtbank verstaat de beroepsgrond, voor zover deze niet als een herhaling van de klacht moet worden aangemerkt, aldus dat eiser stelt dat verweerder zijn taak niet zonder vooringenomenheid heeft vervuld. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan geen sprake. De enkele omstandigheid dat een ambtenaar betrokken bij een onderzoek naar het handelen van eiser, tevens betrokken is geweest bij de totstandkoming van de primaire besluiten is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder partijdig is geweest of anderszins heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Deze beroepsgrond faalt.
6. Gelet op het bovenstaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. M.T. van Vliet, leden, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.