ECLI:NL:RBOBR:2014:6279

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
C/01/279206 / HA ZA 14-404
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging arbitraal vonnis wegens schending hoor- en wederhoor en toewijzing boven gevorderde

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Slachthuis Nijmegen B.V. en UCS Cleaning B.V. over de vernietiging van een arbitraal vonnis. Slachthuis Nijmegen had een overeenkomst gesloten met Uniclean voor schoonmaakwerkzaamheden, maar na het faillissement van Uniclean ontstond er onduidelijkheid over de voortzetting van deze werkzaamheden door UCS. UCS had een arbitrageprocedure aangespannen en het arbitraal vonnis dat op 17 februari 2014 werd gewezen, veroordeelde Slachthuis Nijmegen om uitvoering te geven aan de overeenkomst tot 1 augustus 2015. Slachthuis Nijmegen vorderde vernietiging van dit vonnis, stellende dat de arbiter meer had toegewezen dan gevorderd en het beginsel van hoor- en wederhoor had geschonden.

De rechtbank oordeelde dat de arbiter inderdaad meer had toegewezen dan door UCS was gevorderd en dat dit in strijd was met de opdracht die de arbiter had. Daarnaast werd vastgesteld dat het beginsel van hoor- en wederhoor was geschonden, omdat Slachthuis Nijmegen niet in de gelegenheid was gesteld om zich uit te laten over de verlenging van de einddatum van de overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat het arbitraal vonnis vernietigbaar was op grond van artikel 1065 Rv, en besloot het vonnis gedeeltelijk te vernietigen, waarbij de verlenging van de einddatum werd teruggedraaid. UCS werd veroordeeld in de proceskosten van Slachthuis Nijmegen.

De uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van hoor- en wederhoor in arbitrale procedures en de terughoudendheid van de rechter bij het ingrijpen in arbitrale beslissingen. De rechtbank bevestigde dat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en dat de rechter alleen in sprekende gevallen dient in te grijpen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/279206 / HA ZA 14-404
Vonnis van 22 oktober 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SLACHTHUIS NIJMEGEN B.V.,
gevestigd te Nijmegen,
eiseres,
advocaat mr. J. van de Hel te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
UCS CLEANING B.V.,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. H.A.A. Berendsen te Heerlen.
Partijen zullen hierna Slachthuis Nijmegen en UCS genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 juli 2014;
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 oktober 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Slachthuis Nijmegen had een overeenkomst gesloten met Uniclean Industriële Reiniging B.V. (hierna te noemen: “Uniclean”) voor het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden. Deze overeenkomst was aangegaan voor de periode 1 december 2011 tot 1 december 2014.
2.2.
Op 17 juli 2012 is Uniclean in staat van faillissement verklaard. Kort voor dit faillissement is Slachthuis Nijmegen door de heer [naam] (hierna te noemen: “[naam]”), directeur van Uniclean en tevens directeur van UCS, geïnformeerd over het aankomende faillissement van Uniclean. [naam] heeft Slachthuis Nijmegen voorgesteld dat UCS de overeenkomst met Uniclean zou overnemen en voortaan de schoonmaakwerkzaamheden voor Slachthuis Nijmegen zou verrichten.
2.3.
Na het faillissement van Uniclean zijn de schoonmaakwerkzaamheden die voorheen door Uniclean werden uitgevoerd enige tijd door UCS uitgevoerd. Naar aanleiding van een indexatie van de tarieven door UCS, is echter tussen partijen discussie ontstaan over de vraag of Slachthuis Nijmegen en UCS een mondeling akkoord hebben bereikt over het uitvoeren van de schoonmaakwerkzaamheden tegen de met Uniclean overeengekomen voorwaarden (waarin indexatie van de tarieven was afgesproken) en voor de resterende duur van de met Uniclean gesloten overeenkomst, zoals UCS stelde. Slachthuis Nijmegen betoogde daarentegen dat partijen in onderhandeling waren over een nieuwe overeenkomst en dat gedurende deze onderhandelingen de schoonmaakwerkzaamheden tijdelijk door UCS waren verricht.
2.4.
UCS is op 19 juli 2013 een arbitrageprocedure gestart bij de Raad van Arbitrage voor de schoonmaak- en bedrijfsdienstenbranche (hierna te noemen: Raad van Arbitrage). UCS heeft gevorderd dat de Raad van Arbitrage Slachthuis Nijmegen, op straffe van een dwangsom, veroordeelt om ‘uitvoering te geven aan de overeenkomst welke tussen partijen mondeling is overeengekomen tot 1 december 2014’, althans ‘een zodanige beslissing te nemen als de Raad van Arbitrage in goede justitie vermeent te behoren’.
2.5.
UCS heeft op 2 en 5 juli een beroep gedaan op de artikel 17 van de OBI-voorwaarden. In dit artikel is bepaald dat de behandeling van een geschil door de Raad van Arbitrage de mogelijkheid om de overeenkomst als ontbonden te beschouwen op grond van feiten welke aanleiding waren tot het gerezen geschil schorst. Gedurende de arbitrageprocedure zijn de schoonmaakwerkzaamheden ook door UCS uitgevoerd. Slachthuis Nijmegen heeft UCS daarvoor echter de niet-geïndexeerde tarieven betaald. Na het arbitraal vonnis heeft Slachthuis Nijmegen UCS de indexatie nabetaald.
2.6.
De Raad van Arbitrage heeft op 17 februari 2014 een arbitraal vonnis gewezen en Slachthuis Nijmegen veroordeeld tot ‘het uitvoering geven aan de overeenkomst die partijen op of omstreeks 17 juli 2012 zijn aangegaan voor de resterende contractstermijn, derhalve met ingang van 1 maart 2014 tot 1 augustus 2015’. De arbiter heeft daartoe – voor zover van belang – het volgende overwogen:
“(…) 3.10 Arbiter komt derhalve tot de conclusie dat partijen op 17 juli 2012 mondeling een overeenkomst gesloten hebben die de strekking had een doorstart te zijn, waarbij UCS de overeenkomst die tevoren door Uniclean met Slachthuis Nijmegen op 1 dec. 2011 gesloten was zou overnemen met dezelfde contractsinhoud wat de overeengekomen werkzaamheden en prijs betreft en met hetzelfde personeel dat in het bedrijf van Slachthuis Nijmegen met die werkzaamheden was belast (…)
3.11 (…)
Daarmee staat ook vast dat een overeenkomst voor bepaalde tijd, namelijk met een contractsduur van drie jaar, door UCS overgenomen werd en dat Slachthuis Nijmegen aan die termijn gebonden is. (…)
3.13
Daarmee kan vastgesteld worden dat Slachthuis Nijmegen toen zij de contractueel overeengekomen tariefswijzigingen op grond van de CAO 2012/2013 weigerde te betalen wanprestatie gepleegd heeft. Het stond haar evenmin vrij om de overeenkomst op die grond op te zeggen tegen 1 aug. 2013, hetgeen eveneens als wanprestatie gekwalificeerd kan worden. UCS heeft zich steeds bereid verklaard om aan de overeenkomst op de overeengekomen wijze uitvoering te geven. Indien UCS als gevolg van de wanprestatie schade ondervonden heeft, is Slachthuis Nijmegen daarvoor aansprakelijk. (…)
3.16
UCS heeft gevorderd om Slachthuis te veroordelen om uitvoering te geven aan de overeenkomst die tussen partijen overeengekomen is tot 1 december 2014, de in het contract genoemde einddatum van de overeenkomst na 3 jaar, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Arbiter stelt vast dat UCS daarbij is uitgegaan van de overeengekomen contractsduur van 3 jaar, die op 1 december 2011 ingegaan is. Aangezien de uitvoering van de overeenkomst met ingang van 1 augustus 2013 door middel van opzegging gestaakt is, derhalve voor een periode van bijna 7 maanden tot op heden, is duidelijk dat de contractuele termijn met dezelfde periode na 1 december 2014 verlengd zou moeten worden om UCS in de positie te brengen dat de overeenkomst zonder wanprestatie door de opdrachtgever, Slachthuis, uitgevoerd werd. (…)”
2.7.
Slachthuis Nijmegen heeft de Raad van Arbitrage bij brief van 26 maart 2014 verzocht het arbitrale vonnis te herzien en de einddatum van de overeenkomst tussen Slachthuis Nijmegen en UCS te stellen op 1 december 2014 in plaats van 1 augustus 2015. De Raad van Arbitrage heeft dit herzieningsverzoek bij brief van 10 april 2014 afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
Slachthuis Nijmegen vordert – zakelijk weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het arbitrale vonnis van 17 februari 2014 vernietigt. Subsidiair heeft Slachthuis Nijmegen gevorderd dat de rechtbank het arbitraal vonnis partieel vernietigt voor zover het vonnis veroordeelt tot het uitvoering geven aan de overeenkomst na 1 december 2004. Slachthuis Nijmegen vordert tevens dat UCS wordt veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
UCS voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 1065, lid 1 Rv. bepaalt dat de vernietiging van een arbitraal vonnis slechts kan plaatsvinden op een of meer van de navolgende gronden:
een geldige overeenkomst tot arbitrage ontbreekt;
het scheidsgerecht is in strijd met de daarvoor geldende regelen samengesteld;
het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden;
het vonnis is niet overeenkomstig het in artikel 1057 bepaalde ondertekend of niet met redenen omkleed;
het vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, strijdt met de openbare orde of de goede zeden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of er gronden voor de vernietiging van een arbitraal vonnis bestaan, geldt als uitgangspunt dat de rechter terughoudendheid moet betrachten. Deze regel hangt onder meer hiermee samen dat een vernietigingsprocedure niet mag worden gebruikt als een verkapt hoger beroep en dat het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging meebrengt dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen (vgl. HR 17 januari 2003, NJ 2004, 384 en HR 9 januari 2004, NJ 2005, 190).
4.3.
Slachthuis Nijmegen heeft betoogd dat de Raad van Arbitrage zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden doordat hij meer heeft toegewezen dan door UCS was gevorderd en daardoor tevens het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. De rechtbank oordeelt als volgt:
4.4.
In de arbitrale procedure heeft UCS gevorderd “
gedaagde te veroordelen om uitvoering te geven aan de overeenkomst, welke tussen partijen mondeling is overeengekomen tot 1 december 2014”. Uit de processtukken van UCS in de arbitrale procedure blijkt dat UCS bij haar vordering is uitgegaan van een overeenkomst onder dezelfde voorwaarden als de eerdere overeenkomst tussen Slachthuis Nijmegen en Uniclean. UCS is er daarbij van uitgegaan dat deze overeenkomst is aangegaan voor de resterende duur van de overeenkomst tussen Slachthuis Nijmegen en Uniclean en dat de einddatum derhalve 1 december 2014 was. In haar conclusie van repliek schrijft UCS bijvoorbeeld:
“(…)Concluderend4.1 Tussen partijen is op basis van artikel 3, lid a algemene voorwaarden een overeenkomst tot stand gekomen voor een contract voor bepaalde tijd tot 1 december 2014 (…)”.
Slachthuis Nijmegen heeft weliswaar in haar verweerschrift gesteld dat de overeenkomst is opgezegd per 1 augustus 2013, maar UCS is daar in haar processtukken op geen enkele wijze op ingegaan. De rechtbank is met Slachthuis Nijmegen van oordeel dat noch in de primaire vordering, noch in de subsidiaire vordering een vordering ligt besloten om de einddatum van de overeenkomst voor de duur van de arbitrageperiode te verlengen. UCS gaat namelijk, zoals de arbiter zelf ook in rechtsoverweging 4.16 van het arbitraal vonnis vaststelt, uit van de einddatum van 1 december 2014. UCS heeft niets aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij een verlenging van de einddatum wenste.
UCS heeft subsidiair gevorderd dat de Raad van Arbitrage een zodanige beslissing neemt als zij in goede justitie meent te behoren. Nog los van de vraag of deze vordering niet te onbepaald is en of op grond van deze subsidiaire vordering niet enkel het mindere van het primair gevorderde kan worden toegewezen, geldt dat uit de processtukken blijkt dat UCS ook met deze subsidiaire vordering niet heeft bedoeld een verlenging van de einddatum te vorderen.
4.5.
De arbiter is er op grond van de stelling van Slachthuis Nijmegen uit haar verweerschrift dat de overeenkomst per 1 augustus 2013 is opgezegd en de werkzaamheden per deze datum niet meer door UCS zouden worden uitgevoerd, vanuit gegaan dat UCS vanaf 1 augustus 2013 tot aan de datum van het arbitraal vonnis geen werkzaamheden heeft kunnen uitvoeren. De arbiter heeft in zijn arbitraal vonnis (terecht) vastgesteld dat Slachthuis Nijmegen toerekenbaar tekort is geschoten door de overeenkomst per 1 augustus 2013 op te zeggen en gehouden is de daardoor door UCS geleden schade te vergoeden.
De rechtbank acht het waarschijnlijk dat de arbiter heeft willen voorkomen dat partijen een nieuwe juridische procedure zouden moeten voeren over deze schadevergoeding en daarom de eindtermijn van de overeenkomst heeft verlengd met de duur van de arbitrageperiode om op deze wijze de door de arbiter veronderstelde schade van UCS te verdisconteren. Hiermee heeft de arbiter, nu UCS geen verlenging van de eindtermijn heeft gevorderd, zich echter buiten de grenzen van de rechtsstrijd begeven en heeft hij in die zin een zgn. verrassingsbeslissing genomen (vgl. HR 17 december 2004, LJN: ECLI:NL:HR:2004:AR2390). Daarmee heeft de arbiter, hoewel hij naar de rechtbank aanneemt heeft gehandeld vanuit de pragmatische en proceseconomische gedachte om een tweede juridische procedure tussen partijen te vermijden, ook gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor. Doordat UCS niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij een verlenging van (de einddatum van) de overeenkomst wenste, is een eventuele verlenging van (de einddatum van) de overeenkomst immers geen onderwerp geweest van het partijdebat. Slachthuis Nijmegen heeft zich daardoor niet kunnen uitlaten over een zodanige verlenging. Slachthuis Nijmegen is daardoor ook de mogelijkheid onthouden om te wijzen op het beroep van UCS op de schorsende werking van artikel 17 van de OBI-voorwaarden, haar uitleg van dit beroep op artikel 17 van de OBI-voorwaarden en het feit dat UCS gedurende de arbitrale procedure (en dus ook na 1 augustus 2013) de schoonmaakwerkzaamheden heeft uitgevoerd.
Doordat de arbiter heeft gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor is het arbitraal vonnis in strijd met de openbare orde.
4.6.
Resumerend is de rechtbank van oordeel dat het arbitraal vonnis vernietigbaar is nu (i) de arbiter meer heeft toegewezen dan gevorderd en zich daardoor niet aan zijn opdracht heeft gehouden (vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 onder c Rv.) en (ii) de arbiter het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden en het arbitraal vonnis daardoor in strijd is met de openbare orde (vernietigingsgrond van artikel 1065 lid 1 onder e Rv.).
4.7.
Vervolgens rijst de vraag of het arbitraal vonnis geheel of gedeeltelijk moet worden vernietigd. Artikel 1065 lid 5 Rv. bepaalt dat indien de arbiter meer of anders heeft toegewezen dan gevorderd het arbitraal vonnis gedeeltelijk wordt vernietigd voor zover het meer of anders toegewezene kan worden gescheiden van het overige gedeelte van het vonnis. De rechtbank is van oordeel dat partiële vernietiging ook buiten dit in de wet genoemde geval mogelijk is.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat de beslissing terzake de verlenging van de einddatum van de overeenkomst niet in onverbrekelijk verband staat met de beslissing dat partijen op 17 juli 2012 een overeenkomst zijn aangegaan onder dezelfde voorwaarden en voor de resterende contractsduur van de overeenkomst tussen Slachthuis Nijmegen en Uniclean. De rechtbank zal het arbitraal vonnis dan ook partieel vernietigen.
De rechtbank merkt terzake dit punt op dat de raadsman van Slachthuis Nijmegen ter comparitie heeft verklaard dat Slachthuis Nijmegen zich, mede gelet op het feit dat de looptijd van het contract al bijna is verstreken, neerlegt bij de beslissing van de arbiter dat partijen een overeenkomst hebben gesloten tegen dezelfde contractsvoorwaarden en tegen de resterende duur van de overeenkomst tussen Slachthuis Nijmegen en Uniclean. .
4.9.
UCS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Slachthuis Nijmegen worden begroot op:
- dagvaarding € 83,52
- overige explootkosten 0,00
- griffierecht 608,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.595,52

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het arbitrale vonnis van 17 februari 2014 doch slechts voor zover daarin is geoordeeld dat de einddatum van de tussen partijen gesloten overeenkomst met zeven maanden wordt verlengd en bepaalt dat voornoemd arbitraal vonnis voor het overige in stand blijft,
5.2.
veroordeelt UCS in de proceskosten, aan de zijde van Slachthuis Nijmegen tot op heden begroot op € 1.595,52,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is bij vervroeging gewezen door mr. J.J.A. Donkersloot en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2014.