ECLI:NL:HR:2004:AR2390

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/245HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake verbod op dakterras en schadevergoeding in kort geding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee buren over de aanleg van een dakterras en de daaruit voortvloeiende schadevergoeding. Verweerder heeft eisers tot cassatie gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank te Maastricht, waarbij hij hen verbood een dakterras aan te leggen dat dichter dan twee meter van de erfgrens met zijn woning ligt. De voorzieningenrechter heeft dit verbod opgelegd en de overige vorderingen van verweerder afgewezen. Verweerder ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat het vonnis van de voorzieningenrechter gedeeltelijk vernietigde en eisers veroordeelde tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van € 26.595,--. Dit bedrag was gebaseerd op de schade die verweerder zou lijden door verminderd woongenot en waardevermindering van zijn woning.

Eisers hebben cassatie ingesteld tegen het eindarrest van het hof. De Hoge Raad oordeelt dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen is getreden door een voorschot op schadevergoeding toe te wijzen, terwijl dit niet door verweerder was gevorderd. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof voor zover het de toewijzing van het voorschot betreft en wijst deze vordering af. De Hoge Raad compenseert de proceskosten in de feitelijke instanties, zodat iedere partij de eigen kosten draagt, en veroordeelt verweerder in de kosten van het geding in cassatie.

Dit arrest benadrukt het belang van de rechtsstrijd tussen partijen en dat een rechter niet buiten de grenzen van deze rechtsstrijd mag treden door vorderingen toe te wijzen die niet zijn ingediend. Het bevestigt ook dat de Hoge Raad zelf de zaak kan afdoen door vorderingen af te wijzen die niet zijn onderbouwd in het partijdebat.

Uitspraak

17 december 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/245HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 28 maart 2002 eisers tot cassatie - verder te noemen: [eiser] c.s. - gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank te Maastricht en - kort gezegd - gevorderd:
(1) [eiser] c.s. te verbieden op het platte dak van de achteruitbouw van de [a-straat 1] te [woonplaats], aan de zijde van [a-straat 2], een dakterras op te richten dat, vanaf het huidige balkon, dichter dan twee meter van de erfgrens met [a-straat 2] loopt;
(2) [eiser] c.s. te verbieden een werk op te richten, althans werkzaamheden te verrichten zoals [eiser] c.s. dit in de bouwvergunningsaanvraag hebben omschreven, en
(3) [eiser] c.s. te veroordelen aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 595,-- ter zake van de kosten van taxatie.
[Eiser] c.s. hebben de vordering bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 22 april 2002 [eiser] c.s. verboden na betekening van dit vonnis op het platte dak van de nog te realiseren achteruitbouw van hun woning een dakterras aan te leggen waarvan de afstand tot de erfgrens met het pand [a-straat 2] minder bedraagt dan twee meter, het meer of anders gevorderde afgewezen en de kosten van het geding gecompenseerd.
Tegen dit vonnis heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 17 december 2002 heeft het hof een plaatsopneming met comparitie van partijen gelast. Op 13 februari 2003 heeft het hof de percelen bezichtigd. Ter gelegenheid van deze bezichtiging heeft tevens een comparitie van partijen plaatsgevonden en zijn aan het hof inlichtingen verstrekt.
Bij eindarrest van 22 juli 2003 heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd, voor zover daarin is overwogen dat de hinder die [verweerder] ondervindt niet als een onrechtmatige daad moet worden aangemerkt, en voor zover daarin is afgewezen de betaling door [eiser] c.s. aan [verweerder] van de taxatiekosten, alsmede de proceskosten zijn gecompenseerd. Opnieuw rechtdoende heeft het hof [eiser] c.s. veroordeeld aan [verweerder] te betalen een bedrag van € 26.595,-- ten titel van voorschot schadevergoeding, [eiser] c.s. opgedragen zorg te dragen voor de afwerking van de aanbouw en [eiser] c.s. veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties. Het hof heeft voorts het bestreden vonnis voor het overige bekrachtigd.
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] c.s. toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot:
- vernietiging van het bestreden arrest voor zover [eiser] c.s. zijn veroordeeld tot betaling van een voorschot op schadevergoeding van € 26.595,-- en zijn veroordeeld in de proceskosten van de beide feitelijke instanties;
- afdoening van de zaak ten principale door de Hoge Raad door het in appel gevorderde af te wijzen;
- compensatie van de kosten in feitelijke instanties;
- veroordeling van [verweerder] in de kosten in cassatie.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1) en 2).
3.2 In het onderhavige kort geding heeft [verweerder] gevorderd, samengevat weergegeven, primair [eiser] c.s. te verbieden een dakterras aan te leggen dat dichter dan twee meter van de erfgrens met [a-straat 2] ligt, en een bouwwerk op te richten zoals [eiser] c.s. dit in de bouwvergunning hebben omschreven, alsmede [eiser] c.s. te veroordelen in de kosten van een in zijn opdracht uitgevoerde taxatie, en subsidiair elke andere voorziening te treffen, door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen.
De voorzieningenrechter heeft [eiser] c.s. verboden een dakterras aan te leggen waarvan de afstand tot de erfgrens minder dan twee meter bedraagt en de overige vorderingen afgewezen.
Het hof heeft op het door [verweerder] ingestelde hoger beroep, waarin [verweerder] onder meer vorderde het oprichten van het in de bouwvergunning omschreven bouwwerk alsnog te verbieden, althans [eiser] c.s. te veroordelen tot afbraak van dit bouwwerk, geoordeeld dat deze vorderingen niet kunnen worden toegewezen. Vervolgens heeft het hof overwogen dat [verweerder] meer subsidiair heeft gevorderd een "andere door het hof in goede justitie te nemen beslissing" en dat daaronder ook valt "de beslissing op een gevorderd voorschot op een eventuele in een bodemprocedure aan [verweerder] toe te wijzen schadevergoeding". Daarop heeft het hof met gedeeltelijke vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter, [eiser] c.s. veroordeeld aan [verweerder] € 26.595,-- bij wijze van voorschot op de schadevergoeding te betalen. Dit bedrag bestaat uit schade die [verweerder] lijdt door het ondervonden en nog te ondervinden verminderde woongenot, door het hof voorshands begroot op € 10.000,--, schade bestaande uit de volgens het hof voorshands vaststaande waardedaling van de woning van [verweerder] van € 16.000,-- en vergoeding van door hem gemaakte taxatiekosten ter hoogte van € 595,--.
3.3 Onderdeel 2 klaagt dat het hof, aldus oordelende, de grondslag van de vordering van [verweerder] heeft verlaten. [Verweerder] heeft, aldus het onderdeel, geen voorschot op de schadevergoeding gevorderd en het partijdebat heeft dan ook geen betrekking gehad op het toekennen van een voorschot op de schadevergoeding en op de omvang van de door [verweerder] geleden schade.
Deze klacht slaagt. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat [verweerder] niets heeft aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat en tot welk bedrag hij in het onderhavige kort geding een voorschot op vergoeding van door hem geleden schade vorderde, en dat hij uitsluitend ter onderbouwing van de onrechtmatigheid van het handelen van [eiser] c.s. heeft gewezen op door hem daardoor geleden schade. Het debat van partijen heeft dan ook geen betrekking gehad op een vordering van [verweerder] tot betaling van een voorschot op de vergoeding van door hem geleden schade noch op de vraag of zou zijn voldaan aan de vereisten voor toewijzing in kort geding van een dergelijke vordering. Door een zodanige vordering als een "andere door het hof in goede justitie te nemen beslissing", toe te wijzen is het hof getreden buiten de grenzen van de rechtsstrijd van partijen.
3.4 Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat het arrest van het hof niet in stand kan blijven, voor zover het de toewijzing van een voorschot op de schadevergoeding betreft. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen door deze vordering alsnog af te wijzen. Nu partijen aldus in deze procedure over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld - naast de door de voorzieningenrechter in zijn in zoverre bekrachtigde vonnis uitgesproken verbod een dakterras aan te leggen dichter dan twee meter van de erfgrens, blijft ook in stand de in cassatie niet bestreden veroordeling van [eiser] c.s. ervoor zorg te dragen dat de zijmuur van de aanbouw op een zodanige wijze wordt afgewerkt dat het verminderd woongenot van [verweerder] zo veel mogelijk wordt voorkomen - ziet de Hoge Raad aanleiding de proceskosten in de feitelijke instanties te compenseren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 juli 2003, voor zover het hof [eiser] c.s. heeft veroordeeld aan [verweerder] te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 26.595,-- ten titel van voorschot schadevergoeding en hen heeft veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties;
wijst deze vordering af;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 852,34 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 17 december 2004.