ECLI:NL:RBOBR:2014:6275

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
C/01/281918 / BP RK 14-786
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlof tot het leggen van beslag onder zichzelf ten laste van Stichting De Thuiskopie op verzoek van een importeur van hardware en software in verband met gesteld ten onrechte betaalde thuiskopievergoeding

In deze zaak verzochten de verzoeksters, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, om verlof tot het leggen van conservatoir beslag onder zichzelf. Dit verzoek was gericht tegen Stichting De Thuiskopie, die verantwoordelijk is voor de inning van de thuiskopievergoeding. De verzoeksters stelden dat zij ten onrechte een te hoge thuiskopievergoeding hadden betaald, en dat de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) die deze vergoeding regelt, onverbindend zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat de AMvB mogelijk in strijd is met het Unierecht, zoals vastgesteld in het ACI Adam-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De verzoeksters hadden sinds de inwerkingtreding van de AMvB op 1 januari 2013 in totaal € 1.516.916,20 aan de stichting betaald, maar stelden dat zij recht hadden op restitutie van een deel van dit bedrag, omdat de AMvB hen verplichtte om ook vergoedingen voor illegale kopieën te betalen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de klachten van de verzoeksters over de AMvB niet ter zake deden, omdat zij contractueel waren verbonden om de thuiskopievergoeding te betalen. Echter, gezien de recente uitspraak van het Hof van Justitie, die de AMvB in twijfel trok, werd het verzoek om beslagverlening toch toegewezen. De voorzieningenrechter verleende verlof voor het leggen van beslag tot een bedrag van € 300.000,--, met de mogelijkheid om dit beslag maximaal drie keer te herhalen in een periode van vier maanden. De termijn voor het instellen van de hoofdzaak werd vastgesteld op vier weken na de eerste beslaglegging. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 oktober 2014.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/281918 / BP RK 14-786
Beschikking van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2014
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster 1],
gevestigd te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster 1],
gevestigd te [woonplaats],
verzoeksters,
advocaten mrs. R. Chalmers Hoynck van Papendrecht, M.H.L. Hemmer en D. van Tilborg te Breda,
tegen
de stichting
[verweerster 1],
gevestigd te [woonplaats],
verweerster,
advocaten mrs. J.D. Holthuis en D. Griffiths te Amsterdam.
Partijen worden [verzoekers] en [verweerster 1] genoemd.

1.De procedure

De procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift strekkende tot verkrijging van verlof tot het leggen van conservatoir beslag onder de schuldeiser zelf d.d. 24 juli 2014, met vijf producties,
  • de brief van 17 september 2014 van mr. Griffiths met twee producties,
  • de mondelinge behandeling op 30 september 2014 te 13.45 uur,
  • de aantekeningen van mr. R. Chalmers Hoynck van Papendrecht en mr. D. van Tilborg,
  • de pleitaantekening van mr. Griffiths.

2.Enkele relevante feiten

2.1.
[verweerster 1] is de collectieve beheersorganisatie, die is aangewezen voor de inning en verdeling van de vergoeding die verschuldigd is aan de maker van een werk of diens rechtverkrijgenden door de fabrikant of importeur van blanco informatiedragers op grond van art. 16c, lid 1 en 2, Auteurswet (de thuiskopievergoeding).
2.2.
[verzoekers] houden zich bezig met het importeren en het leveren van diensten en producten op het gebied van hardware en software. Daarvoor is overeenkomstig art. 16c e.v. Auteurswet (Aw) en art. 10, aanhef en onder e, van de Wet op de naburige rechten een thuiskopievergoeding verschuldigd.
2.3.
Bij Algemene Maatregel van Bestuur van 23 oktober 2012 (de AMvB) is de hoogte van de thuiskopievergoeding vastgesteld die verschuldigd is over de productie en import van de in de AMvB benoemde voorwerpen. De AMvB is per 1 januari 2013 in werking getreden en op 1 januari 2014 met een jaar verlengd.
2.4.
Bij het vaststellen van de hoogte van de thuiskopievergoeding is het Besluit op Hoofdlijnen van de Stichting Onderhandelingen Thuiskopievergoeding d.d. 12 oktober 2012 gevolgd. In het advies van genoemde Stichting (verder: [naam]) is onder het heffingsplichtig gebruik verstaan het gebruik van opslagcapaciteit voor audio, film en video, foto’s en e-boeken of luisterboeken, wanneer gekopieerd vanaf gekochte, gekregen, gehuurde of geleende dragers, gekopieerd van radio of tv, of gratis gedownload uit legale of illegale bron. In de aldus bepaalde thuiskopievergoeding is zodoende mede begrepen een vergoeding voor reproducties voor privégebruik vervaardigd uit een ongeoorloofde bron.
2.5.
Op 11 januari 2013 hebben [verzoekers] met [verweerster 1] een overeenkomst gesloten over het incassoverkeer dat als gevolg van de thuiskopieregeling tussen hen is ontstaan (het contract).
2.6.
Op de wijze als in het contract voorzien hebben [verzoekers] maandelijks aan [verweerster 1] opgave gedaan van haar uitleveringen en vervolgens tot april 2014 de daarmee corresponderende facturen van [verweerster 1] voldaan. In de periode vanaf 1 januari 2013 hebben [verzoekers] in totaal € 1.516.916,20 aan [verweerster 1] betaald.
2.7.
Op 10 april 2014 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie arrest gewezen in de zaak [naam] e.a. tegen [verweerster 1] en [naam] (Hof van Justitie EU 10 april 2014, IEPT20140410). In dat arrest, dat is gewezen ter beantwoording van prejudiciële vragen van de Hoge Raad, is onder meer beslist dat het Unierecht in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling, die geen onderscheid maakt tussen de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is, en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is.
2.8.
Sinds het ACI Adam-arrest arrest laten [verzoekers] de facturen van [verweerster 1] onbetaald, waaronder de factuur van 2 april 2014 inzake thuiskopieheffing ad € 134.790,--.
2.9.
Bij brief van 17 april 2014 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zich uitgelaten over de mogelijke gevolgen van het ACI Adam-arrest. De Staatssecretaris heeft onder meer aangegeven dat [naam] is gevraagd aan te geven welke vergoedingen passend zijn na het arrest van het Hof. Tot die tijd blijft, zo schrijft de Staatssecretaris, de AMVB van kracht. Ten tijde van de mondelinge behandeling van dit verzoekschrift op 30 september 2014 had [naam] nog geen advies uitgebracht.
2.10.
Bij brief van 7 mei 2014 hebben [verzoekers] aan [verweerster 1] meegedeeld dat voor de hoogte van de heffing door [verweerster 1] en voor betaling door [verzoekers] van het geheven bedrag, achteraf bezien nimmer een rechtsgrond aanwezig is geweest. [verzoekers] geven in die brief aan dat hun betalingen als onverschuldigd dienen te worden aangemerkt. Het onverschuldigd betaalde bedrag aan thuiskopievergoeding wordt door [verzoekers] begroot op 50% van hetgeen reeds is betaald, derhalve op, afgerond,
€ 781.000, --. [verzoekers] verwijzen in de brief naar het ACI Adam-arrest, alsmede naar een vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 22 november 2013 (IEPT20131122, ECLI:NL:RBDHA:2013:16526; Stichting [verweerster 1]/ACER). [verweerster 1] heeft van dit vonnis geappelleerd bij het gerechtshof Den Haag. Een vordering tot tussenkomst van de Staat der Nederlanden in dit hoger beroep is inmiddels afgewezen.
2.11.
Bij brief van 16 mei 2014 heeft [verweerster 1] aan [verzoekers] bericht dat zij niet zal overgaan tot restitutie en niet akkoord gaat met de aangekondigde opschorting van betaling. [verweerster 1] heeft er onder meer op gewezen dat in het contract is overeengekomen dat verrekening en opschorting niet zijn toegestaan.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek van [verzoekers] strekt tot het verkrijgen van verlof tot het leggen van beslag onder zichzelf op al hetgeen verzoeksters aan gerekwestreerde schuldig zijn of zullen worden uit hoofde van het contract, met begroting van de vordering – met inbegrip van rente en kosten – op € 967.149,72, met bepaling dat het beslag maximaal zes keer mag worden herhaald in een periode van maximaal zes maanden na de eerste beslaglegging en met bepaling van de termijn voor het instellen van de hoofdzaak op vier weken.
3.2.
[verzoekers] leggen hieraan, kort samengevat, het volgende ten grondslag.
3.2.1.
De AMvB is onverbindend omdat de daarin vastgestelde hoogte van de thuiskopievergoeding om verschillende redenen onjuist is. De belangrijkste, door [verzoekers] in het verzoek en bij pleidooi meest uitgewerkte, reden is dat er in de thuiskopievergoeding mede een vergoeding voor privé-kopiëren uit illegale bron is verwerkt, hetgeen volgens het Hof van Justitie in strijd is met het Unierecht. Daarnaast hebben [verzoekers] aangevoerd dat ten onrechte geen onderscheid wordt gemaakt tussen Rome en niet-Rome visuele opnamen (zoals visuele opnamen van naburig rechthebbenden uit de VS). De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft voorlopig geoordeeld dat dit bezwaar zou kunnen leiden tot onverbindend verklaring van de AMvB.
3.2.2. [verzoekers] hebben tengevolge van de door hen gestelde onverbindendheid van de AMvB gedurende de periode vanaf de inwerkingtreding van de AMvB op 1 januari 2013 ten onrechte (althans een te hoog bedrag aan) thuiskopievergoeding afgedragen aan [verweerster 1]. Zij zullen, als het aan [verweerster 1] ligt, ten onrechte genoopt worden dat te blijven doen tot en met het moment dat de AMvB zal worden gewijzigd, althans de hoogte van de thuiskopievergoeding zal worden bijgesteld.
3.2.3.
[verzoekers] maken aanspraak op restitutie van de teveel aan [verweerster 1] betaalde thuiskopievergoeding. In hun visie is dat al hetgeen sinds 1 januari 2013 is betaald, maar in dit beslagrekest beperken [verzoekers] zich tot 50% daarvan. Daarmee menen [verzoekers] aan te sluiten bij de voorziening die de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in zijn vonnis van 22 november 2013 heeft getroffen.
3.3. [verweerster 1] voert gemotiveerd verweer. Het verzoek van [verzoekers] om eigenbeslag te mogen leggen moet volgens [verweerster 1] worden afgewezen op grond van, kort samengevat, het volgende:
a. [verzoekers] hebben geen vordering op [verweerster 1], omdat:
  • De klachten van [verzoekers] over de AMvB van 23 oktober 2012, waarin de thuiskopievergoedingen per 1 januari 2013 zijn vastgesteld, niet ter zake doen. [verzoekers] hebben zich contractueel verbonden om de door [verweerster 1] gefactureerde thuiskopievergoeding te betalen;
  • Die klachten over de verenigbaarheid van de AMvB met het Unierecht zijn bovendien ongegrond;
  • Ook al zouden die klachten gegrond zijn, dan nog hebben [verzoekers] geen vordering uit onverschuldigde betaling. Totdat de rechter op vordering van [verzoekers] heeft beslist dat uitvoering door [verweerster 1] van de AMvB onrechtmatig is, is die AMvB immers voor beide partijen bindend en levert deze een geldige titel op voor betalingen aan [verweerster 1]. Mocht op enig moment inderdaad worden geoordeeld dat de AMvB onverbindend is, dan heeft dit oordeel geen terugwerkende kracht.
  • [verzoekers] lijden geen schade want zij berekenen de thuiskopievergoeding door aan haar klanten. Wat [verzoekers] aan [verweerster 1] afdragen, hebben zij als onderdeel van de kooprijs al van haar afnemers ontvangen. Als [verzoekers] de door haar afgedragen thuiskopievergoeding van [verweerster 1], of van de Staat, terug zouden krijgen, zouden zij ongerechtvaardigd worden verrijkt ten opzichte van de door [verweerster 1] vertegenwoordigde rechthebbenden;
b. Als [verzoekers] al een restitutievordering zouden hebben op [verweerster 1], dan is de omvang daarvan thans niet te begroten. Deze bedraagt in ieder geval geen 50% van de door [verzoekers] aan [verweerster 1] betaalde thuiskopievergoeding;
c. Als [verzoekers] al een vordering hebben op [verweerster 1], en die vordering zou ook begroot kunnen worden, dan nog hebben zij niet het recht om eigenbeslag te leggen op de vorderingen die [verweerster 1] op [verzoekers] hebben. [verzoekers] hebben immers contractueel afstand gedaan van hun recht op verrekening of opschorting en moeten geacht worden daarmee ook afstand te hebben gedaan van de bevoegdheid tot het leggen van conservatoir eigenbeslag.
d. Als [verzoekers] in beginsel al gerechtigd zouden zijn om eigenbeslag te leggen, dan hebben zij er in dit specifieke geval geen belang bij.
4. De beoordeling
4.1.
Op grond van het bepaalde in art. 700 lid 2 Van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt op een verzoek om verlof tot het mogen leggen van conservatoir beslag beslist na summier onderzoek. In het in dit geval onderliggende geschil spelen feitelijke en rechtsvragen, die zich zeker niet alle lenen voor een stellige beantwoording in deze beslagprocedure. Er is tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek al enige aandacht aan besteed, maar de antwoorden moeten in de hoofdzaak worden gegeven. De voorzieningenrechter geeft een voorlopige waardering van de vordering van [verzoekers] Enige onzekerheid daaromtrent staat niet aan verlofverlening in de weg. Bij de beslissing moet immers in aanmerking worden genomen dat een conservatoir beslag dient om de verhaalsmogelijkheid van de vordering voor het geval deze in de hoofdzaak juist mocht blijken te waarborgen. Bij de beslissing omtrent verlofverlening worden ook relevante belangen gewogen. Dat alles geschiedt tegen de achtergrond dat in geval de uitkomst van de hoofdzaak mocht zijn dat [verzoekers] achteraf ten onrechte conservatoir beslag blijken te hebben gelegd, er de correctie is in aansprakelijkheid van [verzoekers] voor de door dat beslag aan de zijde van [verweerster 1] ontstane schade.
4.2.
Op 10 april 2014 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie arrest gewezen in de zaak [naam] e.a. tegen [verweerster 1] en [naam]. Het Hof heeft voor recht verklaard dat het Unierecht en met name art. 5, lid 2, onderdeel b, van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij (verder ook: de richtlijn) jo. art. 5 lid 5 van de richtlijn aldus dient te worden uitgelegd, dat het in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die geen onderscheid maakt tussen de situatie waarin de bron van een voor privégebruik vervaardigde reproductie geoorloofd is en de situatie waarin deze bron ongeoorloofd is.
4.3.
Het moge duidelijk zijn dat de voorzieningenrechter zich conformeert aan deze recente, op prejudiciële vragen van de Hoge Raad gegeven, uitspraak van het Hof van Justitie. Het Hof van Justitie heeft een duidelijk negatief oordeel gegeven over de wijze waarop de billijke compensatie als bedoeld in art. 5, lid 2, sub b, van de richtlijn bij de Nederlandse uitwerking van de richtlijn is bepaald. Dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 17 april 2014 tot de conclusie is gekomen dat de AMvB waarin de thuiskopievergoeding is neergelegd, moet worden aangepast, lag dan ook voor de hand.
4.4.
Het verweer van [verweerster 1], dat [verzoekers] zich in het contract hebben verbonden tot betaling van de thuiskopieheffing, miskent, zoals [verzoekers] terecht hebben aangevoerd, dat het hier niet om een spontaan vrijelijk gesloten overeenkomst gaat, maar dat het contract evident tot stand is gekomen ter uitvoering van de regeling van de thuiskopievergoeding teneinde het incassoverkeer dat als gevolg van die thuiskopieregeling tussen [verweerster 1] en [verzoekers] is ontstaan te regelen. De considerans van het contract is daar ook volstrekt helder over. De woorden “schuldig zijn of zullen worden uit hoofde van het contract” in het petitum van het verzoekschrift moeten natuurlijk worden uitgelegd in overeenstemming met voormelde strekking van het contract. Deze zinsnede kan in redelijkheid niet worden uitgelegd als een impliciete erkenning door [verzoekers] van een contractuele rechtsgrond voor verschuldigdheid van de thuiskopievergoeding buiten de regelgeving, meer in het bijzonder de AMvB, om. Het betreffende verweer van [verweerster 1] als weergegeven in r.o. 3.3. onder a wordt verworpen. De voorzieningenrechter zal de zinsnede ter voorkoming van verwarring in de onderstaande beslissing weglaten.
4.5.
De voorzieningenrechter acht het voorts aannemelijk dat indien de AMvB als basis voor het contract wordt aangetast, dit zijn weerslag zal hebben op de mogelijkheden voor [verweerster 1] om zich te beroepen op het verrekenings- en opschortingsverbod en de bezwaartermijn in art. 6 van het in dat geval op drijfzand berustende contract. Of het beroep van [verweerster 1] op art. 6 dan zal wegzinken in – bijvoorbeeld - nietigheid of vernietiging van het gehele contract, of dat een beroep van [verweerster 1] op specifieke bedingen uit het contract wellicht zal stranden op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid, behoeft in deze verlofprocedure niet te worden bezien. Het verweer van [verweerster 1] als hiervoor weergegeven in 3.3. onder c. staat in ieder geval niet aan een verlof tot het leggen van eigenbeslag in de weg.
4.6.
Het onder 3.3. onder a, tweede gedachtestreepje, door [verweerster 1] gevoerde verweer dat de klachten over de verenigbaarheid van de AMvB met het Unierecht ongegrond zijn, baat [verweerster 1] ook niet. Op zichzelf is het juist dat de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 17 april 2014 heeft medegedeeld dat de AMvB van kracht blijft. [verweerster 1] heeft er voorts op gewezen dat de Staat der Nederlanden in andere procedures heeft bepleit dat de AMvB geldig en rechtmatig is. De voorzieningenrechter behoeft hier niet te beslissen over de verbindendheid van de AMvB. Vanuit een praktisch gezichtspunt is het standpunt van de Staatssecretaris natuurlijk wel te begrijpen, wat nog niet betekent dat het uiteindelijk ook in rechte het juiste zal blijken te zijn. De voorzieningenrechter onthoudt zich van een oordeel over of commentaar op een standpunt van De Staat der Nederlanden dat kennelijk is ingenomen in andere procedures, nu de Staat in deze verzoekschriftprocedure geen partij is.
4.7.
Na het oordeel van het Hof van Justitie in het ACI Adam-arrest en gezien de daaraan gegeven motivering, valt echter niet uit te sluiten dat de AMvB waarin de Nederlandse Thuiskopievergoedingen zijn vastgesteld zal sneuvelen. De voorzieningenrechter merkt op dat de argumentatie van het Hof zich niet beperkt tot puur juridisch technische aspecten van de uitleg van de richtlijn, die zich door scherpzinnige juristen misschien nog zouden laten corrigeren, zonder dat het verder veel praktische gevolgen heeft. De overwegingen van het Hof kunnen moeilijk anders worden begrepen dan dat het oordeelt dat de met ingang van 1 januari 2013 in Nederland in werking getreden regeling op fundamentele punten verkeerd is en dat burgers sindsdien vermoedelijk concreet onrecht is gedaan. Zo acht het Hof een stelsel dat de houders van het auteursrecht de verplichting oplegt om de rechtsschendingen te gedogen waarmee de vervaardiging van privékopieën gepaard kan gaan niet in overeenstemming met een juiste uitleg van de richtlijn, overweegt het Hof dat een wettelijke regeling op grond waarvan reproducties uit privégebruik ook mogen zijn vervaardigd uit een ongeoorloofde bron, duidelijk afbreuk zou doen aan de goede werking van de interne markt en wordt volgens het Hof het vereiste rechtvaardig evenwicht tussen de rechten en belangen van de auteurs enerzijds en van de gebruikers van beschermd materiaal anderzijds niet geëerbiedigd. Het Hof overweegt dat alle gebruikers die installaties, apparaten en dragers verwerven die zijn belast met een thuiskopievergoeding, indirect worden bestraft aangezien zij noodzakelijkerwijze meebetalen aan de compensatie van de schade die wordt veroorzaakt door uit een ongeoorloofde bron vervaardigde reproducties voor privégebruik die niet zijn toegestaan door de richtlijn.
4.8.
Aan [verweerster 1] - die heeft verwezen naar het Padawan-arrest van het Hof van Justitie EU (Hof van Justitie EU 21 oktober 2010, IEPT20101021) - kan worden toegegeven dat het de lidstaten van de EU tot op zekere hoogte vrij staat om de vorm, wijze van financiering, inning en het niveau van de thuiskopievergoeding te bepalen. Daarbij moeten wel de door het Unierecht en de richtlijn gestelde grenzen in acht genomen worden. Het probleem voor [verweerster 1] is nu dat inmiddels in het ACI Adam-arrest is geoordeeld dat de in Nederland - op basis van de uitkomst van het vaststellingstraject in [naam] - in de AMvB neergelegde billijke compensatie is bepaald met schending van de door het Unierecht en in het bijzonder de door de richtlijn gestelde grenzen.
4.9.
Het argument van [verweerster 1], dat bij de bepaling van de tarieven in 2012 de kopieën uit illegale bron al buiten het totale incasso-volume waren gelaten, omdat deze in de internationale benchmark al buiten het totale incasso-volume waren gelaten, acht de voorzieningenrechter geen reden om het beslagverlof af te wijzen. Uit het Besluit op Hoofdlijnen van [naam] d.d. 12 oktober 2012 blijkt nu eenmaal dat ook de downloads uit illegale bron onder het heffingsplichtig gebruik vallen. [verweerster 1] stelt thans, mede onder verwijzing naar de brief van de Staatssecretaris van 17 april 2014 dat bij de daadwerkelijke bepaling van de tarieven de schade die rechthebbenden lijden als gevolg van reproducties uit ongeoorloofde bron niet hebben meegewogen bij het vaststellen van de billijke compensatie. Hoe hierover in de hoofdprocedure zal worden geoordeeld moet worden afgewacht, maar het ligt voorlopig voor de hand voor de regelgever, die zich bij de bepaling van de tarieven heeft laten leiden door [naam] en de uitkomst van het Besluit op Hoofdlijnen van [naam] heeft geïncorporeerd in de AMvB, te houden aan de inhoud van dat Besluit op Hoofdlijnen. De burger die onderworpen wordt aan regelgeving mag vertrouwen op de juistheid van de voor hem kenbare onderbouwing van die regelgeving. In de tweede plaats gaat het bestek van een summier onderzoek bij het beoordelen van een beslagrekest te buiten om onderzoek te doen naar de werkelijke totstandkoming van de in de AMvB opgenomen tarieven.
4.10.
Voorshands acht de voorzieningenrechter het standpunt van [verzoekers], dat de AMvB in de hoofdprocedure onverbindend zal worden verklaard, zozeer verdedigbaar, dat dit mede de basis kan vormen voor het verlenen van verlof tot het leggen van conservatoir eigenbeslag.
4.11. Daarnaast is er dan ook nog steeds de met het vonnis van 22 november 2013 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag geslagen bres in de AMvB, waar het gaat om de in de thuiskopietarieven begrepen schade in verband met privékopiëren van audiovisuele opnamen uit niet-Rome landen. Afgewacht moet worden of [verweerster 1] deze bres in het bij het gerechtshof Den Haag aanhangige hoger beroep zal weten te dichten. De voorzieningenrechter constateert dat voorshands het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de Haagse voorzieningenrechter er ligt en dat hij gewicht aan het daarin gegeven oordeel mag toekennen. Overigens lijkt het wel aannemelijk dat het geldelijk belang van de problematiek van de downloads uit illegale bron groter is dan dat van de niet-Rome kwestie.
4.12.
Indien en voorzover de AMvB onverbindend wordt verklaard, valt de grondslag van de door [verweerster 1] aan [verzoekers] in rekening gebrachte en door [verzoekers] vanaf 1 januari 2013 betaalde thuiskopieheffing weg. Dan zijn de thuiskopievergoedingen in zoverre onverschuldigd betaald geweest. Dat levert voor [verzoekers] in beginsel een vordering uit onverschuldigde betaling jegens [verweerster 1] op. [verweerster 1] meent echter dat [verzoekers] zich in dat geval tot de Staat moeten wenden. Uitsluitend de Staat, die de onverbindende AMvB heeft vastgesteld en doen uitvoeren en daardoor onrechtmatig heeft gehandeld, zou volgens [verweerster 1] de gevolgen daarvan dienen te dragen.
4.13.
De voorzieningenrechter overweegt dat het op zichzelf niet onmogelijk is dat er meer partijen, al dan niet op verschillende grondslagen, verplicht kunnen zijn tot, al dan niet gedeeltelijke, (terug)betaling aan [verzoekers] van geldbedragen. Het is aan [verzoekers] en niet aan de rechter om te bepalen wie zij al dan niet aansprakelijk wil stellen en op welke grondslag(en) zij dat wil doen. In het verzoekschrift hebben [verzoekers] aan hun vordering op [verweerster 1] de onverschuldigde betaling ten grondslag gelegd. Het in art. 6:203 BW neergelegde beginsel dat degene die aan een ander zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, gerechtigd is dit van de ontvanger als onverschuldigd betaald terug te vorderen, geldt voor het gehele recht en dus ook voor betalingen waarin een zeker publiekrechtelijk element besloten ligt. In de relatie tussen [verzoekers] en [verweerster 1] kan [verweerster 1] als “de ontvanger” in de zin van artikel 6:203 BW worden aangemerkt.
4.14.
Het verweer onder 3.3. onder a, laatste gedachtestreepje, dat [verzoekers] geen schade heeft geleden is in het geval van een vordering tot nakoming van een verbintenis uit onverschuldigde betaling niet relevant en behoeft dus geen bespreking.
4.15.
De vraag of en in hoeverre [verzoekers] bij restitutie ongerechtvaardigd verrijkt zouden worden ten nadele van de door [verweerster 1] vertegenwoordigde rechthebbenden, gaat het bestek van de behandeling van dit verzoekschrift te buiten. Wel kan worden opgemerkt dat het denkbaar is dat [verzoekers] een eventueel gerestitueerde onverschuldigde thuiskopievergoeding op de een of andere wijze aan haar afnemers ten goede zal moeten doen toekomen, nu die afnemers in zoverre op hun beurt ook met een onverschuldigde opslag op de aankoopprijs geconfronteerd zijn geweest. Ook kan worden opgemerkt, dat de eventuele verrijking van [verzoekers] vermoedelijk niet ongerechtvaardigd zal zijn ten opzichte van de door [verweerster 1] vertegenwoordigde rechthebbenden. De door [verweerster 1] vertegenwoordigde rechthebbenden hebben bij een al dan niet gedeeltelijke wegvallen van de grondslag van de thuiskopievergoeding in zoverre nimmer recht gehad op betalingen door [verweerster 1]. Hen wordt dan slechts een ten onrechte genoten voordeel ontnomen.
4.16.
Alle onder 3.3. sub a samengevatte verweren van [verweerster 1] zijn daarmee verworpen.
4.17.
Anders dan [verweerster 1] in het onder 3.3. sub b samengevatte verweer heeft aangevoerd, hebben [verzoekers] wel belang bij het gevraagde eigenbeslag. [verweerster 1] heeft opgemerkt dat zij nog geen incassoprocedure inzake de openstaande facturen is gestart. [verweerster 1] heeft aldus ook nog geen executoriale titel tegen [verzoekers] verkregen in verband met de openstaande factuurbedragen. Ook is op zichzelf juist dat in geval [verweerster 1] een incassoprocedure zou beginnen, [verzoekers] hun tegenvorderingen bij wijze van verweer in stelling zouden kunnen brengen en/of een vordering in reconventie zouden kunnen instellen.
4.18.
In het onderhavige geval acht de voorzieningenrechter het gerechtvaardigd dat [verzoekers] bij de rechter een voorlopige legitimatie zoekt om openstaande facturen van [verweerster 1] niet te hoeven betalen in verband met de door haar gepretendeerde tegenvordering. Niet alleen heeft [verweerster 1] ter zitting niet bij voorbaat toegezegd rechtsmaatregelen tegen [verzoekers] achterwege te zullen laten (hetgeen [verweerster 1] uiteraard vrij stond), maar het gaat hier ook om een principieel geschil, waarin het begrijpelijk is dat [verzoekers] niet als ordinaire wanbetalers te boek willen staan, terwijl het ook in dit geval ook begrijpelijk is dat [verzoekers] bij voorbaat een zeker verweer tegen mogelijk door [verweerster 1] tegen [verzoekers] te treffen conservatoire maatregelen wil hebben.
4.19.
Gelden die aan [verweerster 1] worden betaald zijn bestemd om aan de auteurs ten goede te komen. [verweerster 1], zo is ter zitting bevestigd, betaalt deze ook daadwerkelijk door. Daarmee verliezen die gelden dus snel hun belang als verhaalsobject voor de restitutievordering van [verzoekers]
4.20.
Niet onaannemelijk is dat [verzoekers] met het gewenste beslag beweging in de kwestie wil bewerkstelligen, nu de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 17 april 2014 heeft aangegeven voorshands de AMvB te willen blijven toepassen en het advies van [naam] over de na het ACI Adam-arrest in de regelgeving aan te brengen wijzigingen nog steeds niet tot stand is gekomen. Dat betekent dat voorlopig feitelijk op de oude voet lijkt te worden doorgegaan, terwijl duidelijk is dat de AMvB dringend aanpassing behoeft en [verzoekers] er niet in wenst te berusten dat zij de in haar ogen onjuist vastgestelde thuiskopievergoeding moet blijven betalen. Nu het bestaan van enige vordering van [verzoekers] op [verweerster 1] voorshands voldoende hard is, behoeft een medegebruik van conservatoir beslag als pressiemiddel niet onoorbaar te zijn.
4.21. [verzoekers] hebben er belang bij om gelden die zij voor [verweerster 1] onder zich hebben door conservatoir beslag onder zichzelf onder zich te mogen houden.
4.22.
Anderzijds zal de beslaglegging meebrengen dat er voorlopig geen gelden van [verzoekers] naar [verweerster 1] vloeien, zodat [verweerster 1] minder middelen zal hebben om te doen toekomen aan degenen ter bescherming van wier rechten de thuiskopieregeling in het leven is geroepen. Hoe de juridische beslissing omtrent de onverbindend verklaring van de AMvB uiteindelijk zal uitvallen en hoe groot het effect van het ACI Adam-arrest uiteindelijk zal blijken te zijn, moet worden afgewacht. De feitelijke werkelijkheid blijft dat zeker een belangrijk deel van de door [verweerster 1] gefactureerde en aan [verweerster 1] betaalde gelden steeds bestemd waren en zijn als billijke vergoeding voor thuiskopiëren uit legale bron en voor kopiëren dat geen verband heeft met de niet-Rome problematiek. Dat zijn materieel vergoedingen die niet strijdig zijn met de richtlijn en waarbij het unierecht ook niet in het geding is. Naarmate de voorzieningenrechter het bedrag van de vordering waarvoor hij het verlof verleent op een hoger bedrag begroot, wordt de kans groter dat auteurs worden geschaad in hun, weliswaar in de AMvB op onvolkomen wijze gediende doch legitieme, belangen. Dat maakt dat de voorzieningenrechter bij het begroten van het bedrag waarvoor het verlof gegeven wordt een zekere voorzichtigheid moet betrachten.
4.23.
Het onder 3.3. sub b vermelde verweer, dat de gepretendeerde vordering niet valt te begroten is op zichzelf juist. Wat dat betreft bevindt de voorzieningenrechter zich nu in het gezelschap van [naam]. Als deze kwestie namelijk iets duidelijk heeft gemaakt - men hoeft er het Besluit op Hoofdlijnen van 12 oktober 2012 maar op na te lezen - dan is het dat de tarieven voor de vergoeding voor thuiskopiëren zich zeer moeilijk laten vaststellen en dat [naam] met de materie heeft geworsteld. Iets soortgelijks geldt dan natuurlijk ook voor [verzoekers] als zij in haar verzoekschrift de geldswaarde moet aangeven van elementen uit het vastgestelde bedrag die van de thuiskopievergoeding moeten worden afgezonderd. Aan [verzoekers] kan in dit geval bezwaarlijk worden tegengeworpen dat zij geen exacte becijfering van haar vordering heeft kunnen geven. Zij heeft echter wel een poging gedaan en daarbij een toelichting gegeven. Dat is in de gegeven omstandigheden van dit geval voldoende om bij de voorzieningenrechter gehoor te kunnen vinden met haar wens haar vordering te begroten.
4.24.
Art. 700 lid 2 Rv draagt de voorzieningenrechter op het bedrag vast te stellen waarvoor het verlof wordt verleend, met inbegrip van de kosten waarin de schuldenaar zal kunnen worden veroordeeld. Van een rechter wordt vaker verlangd het onmogelijke te doen en de begroting zal hij hier naar beste weten, doch schattenderwijs, doen.
4.25.
Het vorderingsrecht van [verzoekers] is summierlijk aangetoond en, mede in aanmerking genomen de betrokken belangen, kan verlof tot beslag onder [verzoekers] zelf worden verleend. Alles afwegende wordt de vordering van [verzoekers] op [verweerster 1], inclusief rente en kosten, voorlopig begroot op € 300.000,--.
4.26.
Het beslag mag maximaal drie keer worden herhaald in een periode van maximaal vier maanden na de eerste beslaglegging. De termijn voor het instellen van de hoofdzaak ex art. 700 lid 3 Rv zal, zoals verzocht, op vier weken na de eerste beslaglegging worden bepaald. Ter zitting is verklaard dat in oktober en op 5 november 2014 mogelijk relevante vergaderingen van de Tweede Kamer en [naam] zullen plaatsvinden. Het ligt in de rede dat de resultaten van belang kunnen zijn voor de dagvaarding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
staat [verzoekers] toe ter verzekering van het verhaal van hun vordering ten laste van [verweerster 1] conservatoir beslag te doen leggen onder zichzelf, op alle gelden en/of geldswaarden welke zij verschuldigd zijn en/of zullen worden aan [verweerster 1];
5.2.
verleent [verzoekers] verlof voornoemd beslag maximaal drie keer te mogen herhalen in een periode van vier maanden na de eerste beslaglegging;
5.3.
begroot deze vordering inclusief rente en kosten voorlopig op € 300.000,--;
5.4.
bepaalt dat de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld binnen vier weken na het leggen van het beslag;
5.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.H.L. Roosmale Nepveu en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2014.