ECLI:NL:RBOBR:2014:5981

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
SHE 14/775
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing leges voor omgevingsvergunning en de beoordeling van bouwkosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven over de hoogte van de leges voor een omgevingsvergunning. Eiseres had een aanvraag ingediend voor het bouwen van een woning en kreeg een legesbedrag van € 8.200 opgelegd. Eiseres stelde dat de hoogte van de bouwkosten onjuist was berekend en dat er sprake was van onredelijke belastingheffing. De rechtbank oordeelde dat het in ontvangst nemen van de aanvraag als een belastbaar feit moet worden gekwalificeerd, waarbij de gehele dienst van het behandelen van de vergunning fiscaal wordt begrepen. De rechtbank concludeerde dat de bouwkosten, zoals door eiseres opgegeven, tussen de € 100.000 en € 400.000 lagen, en dat verweerder op basis van deze informatie de leges correct had vastgesteld. Eiseres had geen andere bedragen genoemd of onderbouwd, waardoor de rechtbank de berekening van de leges door verweerder als juist beschouwde.

Daarnaast verwierp de rechtbank het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel, omdat in haar geval wel een vergunning was verleend. De rechtbank oordeelde ook dat de kosten voor de toetsing aan het bestemmingsplan niet dubbel in rekening waren gebracht, aangezien er verschillende toetsingen plaatsvonden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de leges van € 8.200. De uitspraak werd gedaan door rechter J.Y. van de Kraats, in aanwezigheid van griffier P.L.M.M. Mulders, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/775

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Hendriks en mr. J. Hijzelaar).

Procesverloop

Bij besluit van onbekende datum, verzonden op 4 januari 2013, (het primaire besluit) heeft verweerder van eiseres een bedrag van € 8.200 aan leges geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen van een woning op het perceel [adres].
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 23 januari 2014 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het bedrag aan leges gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een (aanvullend) verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2014. Eiseres en haar gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de hoogte van de bouwkosten juist heeft berekend en, daaruit voortvloeiend, of verweerder het juiste bedrag aan legeskosten in rekening heeft gebracht. De rechtbank zal deze vraag beantwoorden aan de hand van de door eiseres aangevoerde gronden.
2.
Voordat de rechtbank overgaat tot beoordeling van de (inhoudelijke) gronden van eiseres bespreekt zij eerst het primaire verzoek van eiseres om het verweerschrift van verweerder als tardief ingebracht aan te merken en het subsidiaire verzoek om eiseres gelegenheid te bieden om schriftelijk op het aanvullend verweerschrift te reageren met een nadere conclusie.
3.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat het verweerschrift niet tardief is ingebracht. Het verweerschrift is immers meer dan tien dagen vóór de zitting ontvangen. De zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2014 en het verweerschrift is op 21 juli 2014 door de rechtbank ontvangen. De rechtbank wijst het primaire verzoek van eiseres daarom af.
Ook wijst de rechtbank het subsidiaire verzoek van eiseres af. De rechtbank is van oordeel dat het verweerschrift niet dient te worden aangemerkt als een conclusie van dupliek. De rechtbank heeft immers geen toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 8:43 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had ter zitting mondeling kunnen reageren op het gestelde in het aanvullend verweerschrift. Hierbij overweegt de rechtbank, zoals door verweerder ook ter zitting is betoogd, dat het verweerschrift een reactie op het laatste standpunt van eiseres betreft. Dat eiseres er voor heeft gekozen om niet ter zitting te verschijnen, dient in dit kader voor rekening en risico van eiseres te blijven.
4.
Ingevolge artikel 229, lid 1, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
Ingevolge artikel 2 van de Verordening tot wijziging van de Legesverordening 2012 (tweede wijziging) (hierna: Verordening) worden onder de naam leges rechten geheven voor het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze Verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Ingevolge artikel 2 van de Legesverordening is belastingplichtig de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
Ingevolge artikel 3 van de Legesverordening worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij de Legesverordening behorende Tarieventabel
Ingevolge de bijbehorende tarieventabel 2012 onder Titel 2, Hoofdstuk 3, onder 2.3.1 bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), indien de bouwkosten € 100.000 tot € 400.000 bedragen, € 7.000.
Ingevolge de bijbehorende tarieventabel 2012 onder Titel 2, Hoofdstuk 3, onder 2.3.3.1. bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo, indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo wordt toegepast (binnenplanse afwijking) € 1.500.
Ingevolge de bijbehorende tarieventabel 2012 onder Titel 2, Hoofdstuk 3, onder 2.2.1. heeft verweerder een aftrek van € 300 voor vooroverleg gerekend.
5.
Ten aanzien van de grond van eiseres dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar overweegt de rechtbank als volgt. eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank haar standpunt duidelijk en uitvoerig weergegeven in bezwaar. De rechtbank heeft daarnaast geconstateerd dat in de beroepsgronden wordt voortgegaan op de bezwaargronden. Eiseres had ter zitting datgene naar voren kunnen brengen wat nog onderbelicht was gebleven. Bovendien had ter zitting besproken kunnen worden of eiseres in haar belangen was geschaad en wat die belangen dan zouden zijn. Dat eiseres die gelegenheid niet heeft benut door niet ter zitting te verschijnen, dient voor haar rekening en risico te blijven. De rechtbank is van oordeel dat eiseres door het niet horen in bezwaar niet in haar belangen is geschaad. Gelet daarop zal de rechtbank het gebrek, met toepassing van artikel 6:22 van de Awb zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2013, passeren. Dat betekent dat zij daaraan geen rechtsgevolgen zal verbinden.
6.
Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (opbrengstlimiet).
7.
Eiseres voert, zo begrijpt de rechtbank, als meest verstrekkende beroepsgrond aan dat de Verordening onverbindend is, met als gevolg dat de legesnota vernietigd dient te worden, omdat verweerder geen gegevens heeft verstrekt waarmee controleerbaar en toetsbaar kan worden vastgesteld dat de opbrengstlimiet als hiervoor bedoeld niet wordt overschreden.
8.
Bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden en de stelplicht en bewijslast daaromtrent, verwijst de rechtbank naar de relevante overwegingen in de arresten van de Hoge Raad van 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777 en 18 april 2014, ECLI:NL:HR: 2014:938. Daaruit volgt dat indien een belanghebbende aan de orde stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden de heffingsambtenaar inzicht dient te verschaffen in de kostendekkendheid van de Verordening. Eerst als vervolgens belanghebbende gemotiveerd een of meerdere posten in twijfel trekt, dient verweerder naar vermogen de geuite twijfel weg te nemen.
9.
Het door verweerder te geven inzicht kan worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder gegevens die niet zijn bekendgemaakt ten tijde van de vaststelling van de verordening (HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1236).
10.
Verweerder heeft in beroep stukken ingebracht waaruit blijkt dat de baten niet uitstijgen boven de lasten. Het betreft een overzicht van de geraamde baten en lasten die betrekking hebben op titel 2 van de Verordening en de meerjarenramingen van de baten en lasten van alle collegeproducten (dit betreft de overige titels van de Verordening). Van overschrijding van de opbrengstlimiet is de rechtbank niet gebleken. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd gesteld dat ten aanzien van bepaalde posten redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’.
11.
De rechtbank is van oordeel dat het in ontvangst nemen van een aanvraag dient te worden gekwalificeerd als een belastbaar feit waarin de gehele dienst (het behandelen van de vergunning) fiscaal wordt begrepen. Het in ontvangst nemen van een aanvraag impliceert het in behandeling nemen van de aanvraag. De rechtbank verwijst naar hetgeen is opgenomen in artikel 2, hoofdstuk 3, onder 2.3. van de bij de Verordening behorende Tarieventabel. De beroepsgrond van eiseres in dit kader faalt.
12.
Anders dan eiseres is de rechtbank van oordeel dat van een onredelijke of willekeurige belastingheffing geen sprake is. De bouwkosten liggen volgens de eigen opgave van eiseres, zoals volgt uit het aanvraagformulier, tussen € 100.000 en € 400.000. Eiseres heeft tot op heden geen ander bedrag genoemd, laat staan onderbouwd. Verweerder heeft van dit bedrag mogen uitgaan bij het bepalen van de hoogte van de verschuldigde leges. Te meer, nu in de bij de Verordening horende Tarieventabel onder Titel 2, Hoofdstuk 1, onder 2.1.1.2. de bouwkosten worden bepaald op basis van de aanneemsom, een raming volgens de toepasselijke NEN-normering of, indien de bouw door zelfwerkzaamheid wordt gerealiseerd, conform de marktprijs. Eiseres stelt geen aanneemsom te hebben en dat de NEN-normeringen voor zover bekend niet betrokken zijn bij de bouwkosten. Aldus is de marktprijs bepalend voor de berekening.
13.
Het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van belastingplichtigen die worden begunstigd indien de aanvraag niet leidt tot een vergunning faalt reeds omdat in het geval van eiseres wel een vergunning is verleend en die vergunning niet is ingetrokken binnen de in de Legesverordening en Tarieventabel genoemde termijn. Van gelijke gevallen is dan ook geen sprake.
14.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat de kosten verbonden aan toetsing aan het bestemmingsplan dubbel in rekening zijn gebracht. Niet weersproken is het standpunt van verweerder dat in het geval van eiseres sprake is van een bestemmingsplan met binnenplanse ontheffing. Dit betekent dat eerst getoetst wordt of de gevraagde vergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Indien dat niet het geval is, wordt vervolgens bekeken of voldaan is aan de voorwaarden voor ontheffing zoals genoemd in het bestemmingsplan. Dat betekent dat twee verschillende toetsingen plaatsvinden waaraan verschillend onderzoek voorafgaat, waarvoor een vergoeding is verschuldigd. Dat de gemeente in beginsel ontheffing verleent als aan de voorwaarden daarvoor zoals opgenomen in het bestemmingsplan is voldaan, maakt dat niet anders. Immers, steeds dient onderzoek te worden gedaan of aan de voorwaarden voor ontheffing is voldaan.
15.
Uit het voorgaande volgt dat geen van de beroepsgronden van eiseres slagen. Verweerder heeft de legeskosten met € 8.200 op een juist bedrag vastgesteld.
16.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en acht evenmin termen aanwezig om te bepalen dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y. van de Kraats, rechter, in aanwezigheid van
P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.