ECLI:NL:RBOBR:2014:5563

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 oktober 2014
Publicatiedatum
2 oktober 2014
Zaaknummer
14 _ 1091
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van ontslag van gemeentelijke deurwaarder wegens ernstig plichtsverzuim

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 oktober 2014 uitspraak gedaan in een disciplinaire procedure tegen een gemeentelijke deurwaarder, eiser, die was ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. Eiser was sinds 1 juni 1992 in dienst bij de gemeente Eindhoven en had te maken met een wijziging in de declaratieregeling voor deurwaarders. Vanaf 1 december 2012 gold voor hem een nieuwe regeling die hem verplichtte om declaraties voor lunches te onderbouwen met bewijs. Eiser heeft echter bonnen gedeclareerd voor lunches die hij niet had genuttigd en die zich binnen een straal van 1 kilometer van het stadhuis bevonden, wat in strijd was met de nieuwe regeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op de hoogte was van de nieuwe declaratieregeling en dat hij bewust in strijd met deze regeling heeft gehandeld. De rechtbank oordeelde dat het plichtsverzuim van eiser zeer ernstig was, vooral gezien zijn functie als deurwaarder, waarbij integriteit en betrouwbaarheid van groot belang zijn. Eiser had het vertrouwen van zijn werkgever ernstig beschaamd door zijn handelen.

Eiser betwistte de evenredigheid van de opgelegde disciplinaire straf, maar de rechtbank oordeelde dat de straf van ontslag niet onevenredig was. De rechtbank benadrukte dat aan ambtenaren hoge eisen worden gesteld op het gebied van integriteit en dat de werkgever volledig op de functionaris moet kunnen vertrouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven om eiser te ontslaan.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/1091

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 oktober 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.M.M. Teklenburg),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Kraag).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van ontslag met ingang van 20 september 2013 opgelegd.
Bij besluit van 20 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2014. De rechtbank heeft deze zaak ter zitting gevoegd met zaak SHE 14/1120. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, drs. S. Rooymans en A.H.T.M. Janssen. Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank deze zaak en zaak SHE 14/1120 gesplitst.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is vanaf 1 juni 1992 in dienst bij verweerder als (belasting)deurwaarder. Tot 1 december 2012 gold voor eiser en zijn collega-deurwaarder de declaratieregeling voor deurwaardersvergoeding 1992
.Op grond van deze regeling ontving eiser maandelijks een vast bedrag aan lunchvergoeding zonder dat eiser hiervoor daadwerkelijk declaraties hoefde te overleggen. Met ingang van 1 december 2012 geldt voor eiser en zijn collega-deurwaarder - net als voor de overige medewerkers van verweerder - verweerders Regeling inzake reis- en verblijfkosten bij dienstreizen (Regeling) (artikel 15:1:22:8 CAR/EAR). Dit is eiser mondeling op 6 november 2012 en schriftelijk bij besluit van 19 november 2012 meegedeeld. Op grond van deze Regeling kan dagelijks een maximumbedrag van € 13,60 per lunch worden gedeclareerd die is genoten buiten een straal van 1 kilometer van het stadhuis tegen overlegging van bewijs. Tegen het besluit van 19 november 2012 heeft eiser bezwaar gemaakt. Dit bezwaar is op 19 februari 2014 ongegrond verklaard.
2.
In januari 2013 is bij de leidinggevende van eiser twijfel ontstaan over de door eiser en zijn collega-deurwaarder gedeclareerde bonnen. Deze twijfel heeft geleid tot een melding van een vermoeden van integriteitsschending bij verweerders Meldpunt Integriteit. Bureau Hoffmann Bedrijfsrecherche (Hoffman) heeft daarna opdracht gekregen onderzoek te doen naar het declaratiegedrag van eiser en zijn collega-deurwaarder. Verweerder heeft eiser met ingang van 29 mei 2013 geschorst in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek en om herhaling te voorkomen. Op 6 juni 2013 heeft Hoffmann een rapport uitgebracht over het declaratiegedrag. Eiser heeft in een e-mail van 18 juni 2013 gereageerd op het rapport van Hoffmann.
3.
Bij brief van 24 juli 2013 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen wegens plichtsverzuim. Op 2 augustus 2013 heeft een hoorzitting over dit voornemen plaats gevonden.
4.
In het bestreden besluit handhaaft verweerder de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag. Verweerder verwijt eiser dat hij bonnen heeft gedeclareerd voor lunches die hij niet heeft genoten en die hij niet zelf heeft betaald; dat hij lunches heeft gedeclareerd van lunchgelegenheden die zich binnen een straal van 1 km van het stadhuis bevinden. Volgens verweerder valt eiser van dit ernstige plichtsverzuim een verwijt te maken.
5.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geldt als toetsingsmaatstaf ten aanzien van disciplinaire straffen dat de bestuursrechter dient vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De feiten moeten boven gerede twijfel zijn verheven. Voor de constatering van plichtsverzuim, dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is noodzakelijk dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat betrokkene zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
6.
Eiser erkent dat hij bonnen ter declaratie heeft aangeboden terwijl deze bonnen geen betrekking hadden op een door eiser genuttigde lunch. Eiser stelt op die dagen wel onkosten te hebben gemaakt, maar daarvan waren geen bonnen voorhanden. Eiser erkent tevens dat hij een lunch heeft gedeclareerd binnen een straal van 1 kilometer van het stadhuis. Eiser erkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
7.
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van zeer ernstig plichtsverzuim. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser bij besluit van 19 november 2012 op de hoogte is gesteld van de vanaf december 2012 ook voor hem geldende wijze van declareren van genoten lunches binnen een straal van 1 kilometer van het stadhuis. Vanaf dat moment kon er bij eiser geen twijfel over bestaan op welke wijze hij zijn lunches moest declareren. Mede gelet op de uitlatingen van eiser ter zitting is de rechtbank van oordeel dat eiser bewust in strijd met de Regeling heeft gehandeld omdat hij het niet eens was met de vanaf 1 december 2012 voor hem geldende wijze van declareren. Het zelf bedenken van een alternatieve manier van declareren die in strijd is met de Regeling, druist naar het oordeel van de rechtbank in tegen alle integriteitsnormen. Indien een ambtenaar als eiser het in hem gestelde vertrouwen (ernstig) schendt, heeft dit ook uitstraling naar het vertrouwen dat burgers hebben in de integriteit van de overheid. Gemeten aan deze hoge eisen getuigt het plichtsverzuim van de ambtenaar al snel van ernstig tekortschieten in integer functioneren.
8.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de als ernstig plichtsverzuim aangemerkte gedragingen eiser zijn toe te rekenen. Eiser betwist de toerekenbaarheid niet.
9.
De rechtbank stelt gezien het voorgaande vast dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, hetgeen hem is toe te rekenen. Verweerder was derhalve bevoegd om eiser disciplinair te straffen. Het betreft hier een disciplinaire sanctie, waarvan de bestuursrechter de oplegging vol, en niet terughoudend, op rechtmatigheid toetst. Meer in het bijzonder dient de rechter te beoordelen of het bestuursorgaan bij het bepalen van de sanctie is gebleven binnen de grenzen van het evenredigheidsbeginsel (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 1 november 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AD6321).
10.
Eiser betwist de evenredigheid van de sanctie. Verweerder had kunnen en moeten volstaan met een minder ingrijpende sanctie.
Eiser voert daartoe aan dat verweerder bij de belangenafweging geen rekening heeft
gehouden met de rol die verweerder zelf heeft gespeeld. Verweerder had in januari 2013 al
vraagtekens bij de declaraties uit december 2012, maar heeft steeds de declaraties
geaccordeerd. In januari 2013 zijn eiser en zijn leidinggevende gezamenlijk tot de conclusie
gekomen dat de regeling praktisch onuitvoerbaar bleek. In de tussentijd heeft eiser
gedeclareerd op de door zijn leidinggevende toegestane wijze. Hij ging uit van de
toestemming omdat hem niet was medegedeeld dit gedrag achterwege te laten en zijn
declaraties steeds werden geaccordeerd.
Eiser voert aan dat het veel meer voor de hand had gelegen om hem, nadat
onregelmatigheden waren vastgesteld, over de declaraties van december 2012 te
waarschuwen. Een dergelijk gesprek had ertoe kunnen leiden dat eiser zijn handelwijze had
aangepast. Ook had verweerder ervoor kunnen kiezen de ingediende declaraties te
weigeren. Dat dit niet is gebeurd, is in strijd met goed werkgeverschap en de beginselen van
proportionaliteit en subsidiariteit.
Eiser voert ook aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat hij verweerder geen (publieke) schade heeft berokkend, zijn leeftijd, zijn goede staat van
dienst, de onwaarschijnlijkheid van het vinden van een nieuwe dienstbetrekking en de
financiële gevolgen van het ontslag voor eiser.
11.
De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde straf niet onevenredig is aan het als ernstig gekwalificeerde plichtsverzuim. Daarbij neemt de rechtbank de aard en ernst van het plichtsverzuim in aanmerking, alsmede het feit dat aan een ambtenaar als eiser hoge eisen moeten worden gesteld ten aanzien van integriteit en betrouwbaarheid. Verweerder heeft dan ook meer gewicht mogen toekennen aan de betrouwbaarheid en integriteit van haar medewerkers dan aan het belang van eiser bij een lichtere straf. Juist in een functie als die van eiser, waarin grotendeels buiten het zicht van leidinggevenden wordt geopereerd, dient de werkgever volledig op de functionaris te kunnen vertrouwen. Daarnaast brengt de aard van eisers functie, te weten het invorderen van belastingschulden, met zich dat verweerder wel hoge eisen moet stellen aan eisers integriteit. Eiser heeft het vertrouwen dat zijn werkgever in hem moet kunnen stellen zeer beschaamd. De stelling van eiser dat hij mocht uitgaan van instemming van zijn leidinggevende met zijn van de Regeling afwijkende declaratiegedrag kan de rechtbank niet volgen. Eiser heeft een eigen verantwoordelijkheid om zich jegens zijn werkgever integer te gedragen. Eiser heeft, wetende dat hij in strijd met de Regeling zou handelen, toch bewust gekozen voor de door hem zelf bedachte alternatieve manier van declareren. De rechtbank is ook niet gebleken van enige toestemming van zijn leidinggevende voor het op deze wijze declareren. Ter zitting heeft eisers leidinggevende dit ook stellig ontkend en heeft eiser verklaard zijn leidinggevende niet te hebben ingelicht over zijn eigen wijze van declareren. Eisers stelling dat hij wellicht zijn declaratiegedrag zou hebben gestaakt als hij er tussentijds op was aangesproken en was gewaarschuwd, gaat, zoals verweerder terecht heeft aangevoerd, volledig voorbij aan het feit dat eiser bewust de regels heeft overtreden wegens zijn onvrede met de nieuwe declaratieregeling. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser hiermee zelf een aanzienlijk risico heeft genomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de door verweerder aan eiser opgelegde straf van ontslag niet onevenredig is.
12.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y. van de Kraats, voorzitter, en mr. Y.S. Klerk en mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van mr. P.D.H. Selhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.