ECLI:NL:RBOBR:2014:5285

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
15 september 2014
Zaaknummer
C/01/278778 / KG ZA 14-304
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van executoriaal beslag op beheerrekening in kort geding met betrekking tot beschermingsbewind

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de bewindvoerder de opheffing van een executoriaal beslag dat door de gedaagde is gelegd op de beheerrekening van de onder bewind gestelde personen. De bewindvoerder stelt dat de gedaagde, die een vordering heeft uit een verstekvonnis, misbruik maakt van haar executierecht door beslag te leggen op de beheerrekening, terwijl zij op de hoogte had moeten zijn van het beschermingsbewind. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde op het moment van betekening van het vonnis niet bekend was met het bewind en dat het bewind, dat dateert van voor de invoering van het Centraal Curatele- en bewindregister, in beginsel niet openbaar is. Hierdoor is de betekening aan de onder bewind gestelde in privé voldoende en is het beslag niet onrechtmatig.

De rechtbank overweegt verder dat de gedaagde geen beslagvrije voet in acht hoeft te nemen bij het leggen van beslag op banktegoeden, aangezien de wet dit niet vereist voor dergelijke gevallen. De bewindvoerder kan niet aantonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die het beslag onrechtmatig maken. De rechtbank wijst de vorderingen van de bewindvoerder af en veroordeelt deze in de proceskosten van de gedaagde, die in totaal € 1.405,00 bedragen. Het vonnis is uitgesproken op 11 september 2014 door mr. E. Loesberg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/278778 / KG ZA 14-304
Vonnis in kort geding van 11 september 2014
in de zaak van
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer te Leeuwarden,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats]
gedaagde,
advocaat mr. J.D. van Vlastuin te Veenendaal.
Partijen zullen hierna de bewindvoerder en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 20 mei 2014 met 5 producties
  • de brief van mr. Thiescheffer d.d. 24 juni 2014 met producties 6 tot en met 8
  • de mondelinge behandeling op 25 juni 2014
  • de aanhouding van de mondelinge behandeling
  • de brief van mr. Thiescheffer d.d. 26 juni 2014 met producties 9 tot en met 12
  • de brief van mr. Van Vlastuin d.d. 26 augustus 2014 met 1 productie
  • de mondelinge behandelig op 28 augustus 2014
  • de pleitnotities van mr. Thiescheffer
  • de pleitnota van mr. Van Vlastuin
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van de (toenmalige) rechtbank Leeuwarden van 18 augustus 2011 zijn [mevrouw] en [de heer] onder beschermingsbewind geplaatst, met benoeming van eiseres tot bewindvoerder.
2.2.
Op 2 september 2011 heeft de bewindvoerder in het kader van de bewindvoering op naam van[mevrouw] en [de heer] een tweetal bankrekeningen geopend bij de ABN AMRO Bank: een zogenaamde beheerrekening en een leefgeldrekening.
2.3.
Bij verstekvonnis van 11 maart 2014 is[mevrouw] door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 1.280,80 vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.
2.4.
Het vonnis van 11 maart 2014 is op 4 april 2014 aan[mevrouw] betekend, waarbij tevens bevel tot betaling is gedaan.
2.5.
Op 28 april 2014 heeft [gedaagde] uit kracht van het vonnis van 11 maart 2014 executoriaal beslag gelegd ten laste van[mevrouw] onder de ABN AMRO Bank op de tegoeden van[mevrouw] op de beheerrekening. Op die bankrekening was door het UWV kort daarvoor de WAO-uitkering van [de heer] overgemaakt.
2.6.
De bewindvoerder heeft [gedaagde] vervolgens verzocht het beslag op te heffen althans de beslagvrije voet in acht te nemen. [gedaagde] heeft het verzoek niet ingewilligd.

3.Het geschil

3.1.
De bewindvoerder vordert, samengevat:
het executoriale beslag op de beheerrekening op te heffen op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag;
[gedaagde] te veroordelen om aan de bewindvoerder te betalen een bedrag van € 150,00 ter zake van onrechtmatig ingehouden bedragen en € 143,00 ter zake van de eigen bijdrage van gefinancierde rechtshulp;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De bewindvoerder legt daaraan, zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag.
[gedaagde] maakt misbruik van haar executierecht. [gedaagde] tracht de regels omtrent de beslagvrije voet te omzeilen door geen beslag te leggen onder het UWV op de WAO-uitkering van [de heer], maar te wachten tot die uitkering is overgemaakt naar de beheerrekening om er dan vervolgens beslag op te leggen door middel van een derdenbeslag onder de bank. Ook indien [gedaagde] niet doelbewust tracht de beslagvrije voet te omzeilen handelt zij onrechtmatig door het beslag te handhaven nu zij wist dat de WAO-uitkering vrijwel volledig onder het beslag zou vallen,[mevrouw] en [de heer] als gevolg van het beslag niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien en [gedaagde] van het beschermingsbewind wist .
Daar komt bij dat het beslag is gelegd op tegoeden die zich bevinden op de door de bewindvoerder in het kader van de bewindvoering geopende beheerrekening. De bewindvoerder is bij uitsluiting van anderen gevolmachtigd om die rekening te beheren en daarvan betalingen te verrichten. [gedaagde] kan geen beslag leggen op tegoeden op de beheerrekening. Daarmee zou het hele systeem van het beschermingsbewind op losse schroeven komen te staan.
Ten slotte heeft [gedaagde] het verstekvonnis niet op de juiste wijze betekend, zodat zij uit kracht van dat vonnis geen executoriaal beslag kan leggen. [gedaagde] heeft het vonnis aan[mevrouw] in privé betekend, maar had dat moeten betekenen aan de bewindvoerder.
Als gevolg van het onrechtmatige beslag heeft[mevrouw] schade geleden. Die schade bestaat uit € 143,00 ter zake eigen bijdrage aan de kosten van rechtsbijstand en € 150,00 ter zake kosten die ABN AMRO aan[mevrouw] in rekening zal brengen.
3.3.
[gedaagde] voert daartegen, zakelijk weergegeven, het volgende verweer.
Van onrechtmatig beslag is geen sprake. Bij een derdenbeslag onder de bank op tegoeden van een rekeninghouder hoeft volgens de wet geen beslagvrije voet in acht te worden genomen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan het niet in acht nemen van een beslagvrije voet bij een dergelijk beslag als onrechtmatig worden aangemerkt. Dergelijke omstandigheden doen zich in dit geval niet voor.
Voor zover al een beslagvrije voet moet worden gehanteerd, dan kan op basis van de thans beschikbare informatie niet worden vastgesteld hoe hoog deze moet zijn.
Het is ook niet relevant voor welk doel de betrekkende bankrekening is geopend. De rekeningen die onder het beslag vallen, zijn normale bankrekeningen ten name van[mevrouw] en [de heer].
Indien sprake is van een afgescheiden beheerrekening, dan dienen daarvan de lopende kosten te worden betaald. Dat is niet gebeurd als gevolg waarvan de vordering is ontstaan waarvoor het beslag is gelegd. Evenmin is een betalingsrekening getroffen voor deze schuld.
Er bestaat geen grond om het beslag op te heffen. Opheffing heeft ook geen zin omdat de bank de onder het beslag vallende gelden inmiddels al aan [gedaagde] heeft uitbetaald.
De kosten die de bank om rekening heeft gebracht bij[mevrouw] komen voor haar eigen rekening. Zij had die kosten kunnen voorkomen door na betekening van het vonnis de vordering van [gedaagde] te voldoen.
De bank heeft voorts € 105,00 afgeschreven ter zake kosten en niet € 150,00 waarvan thans betaling wordt gevorderd.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van dit kort geding is de vraag of het door [gedaagde] ten laste van[mevrouw] en [de heer] gelegde executoriale beslag onrechtmatig is en moet worden opgeheven. De bewindvoerder voert in dat kader onder meer aan dat [gedaagde] geen executiemaatregelen kan treffen uit kracht van het vonnis van de kantonrechter van 11 maart 2014 omdat dit vonnis niet op de juiste wijze is betekend. [gedaagde] had het vonnis niet aan[mevrouw] in privé, maar aan de bewindvoerder moeten betekenen, zo stelt laatstgenoemde. Vast staat dat [gedaagde] het vonnis alleen aan[mevrouw] in privé heeft betekend en niet (ook) aan de bewindvoerder terwijl[mevrouw] op dat moment (en ook op het moment van dagvaarding voor de kantonrechter) al wel onder bewind was gesteld. Dat [gedaagde] het vonnis niet heeft betekend aan de bewindvoerder maakt de executie echter niet onrechtmatig. Daarbij zij voorop gesteld dat is gesteld noch gebleken dat [gedaagde] op het moment van betekening bekend was met het bewind. Voorts is onvoldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] van het bewind op de hoogte had behoren zijn. Het enkele feit dat sinds 1 januari 2014 een openbaar register - het Centraal Curatele- en bewindregister - bestaat waarin staat vermeld welke personen onder bewind zijn gesteld, is daarvoor onvoldoende. Nog daargelaten dat pas vanaf 1 april 2014 daadwerkelijk in het register kan worden gezocht of sprake is van bewind heeft te gelden dat bewinden die zijn uitgesproken voor 1 januari 2014 in beginsel niet openbaar zijn. Het bewind van[mevrouw] en [de heer] is uitgesproken op 18 augustus 2011 en is dus in beginsel niet openbaar. Nu is gesteld noch gebleken dat het bewind desondanks toch openbaar is en dus eenvoudig kan worden gevonden door raadpleging van het register, kan [gedaagde] niet verweten worden dat zij niet van het bewind op de hoogte was. [gedaagde] kon daarom volstaan met betekening aan[mevrouw] in privé.
4.2.
Dat [gedaagde] geen beslagvrije voet in acht heeft genomen bij het leggen van het beslag, is evenmin grond om het beslag op te heffen. In artikel 475c Rv wordt een limitatieve opsomming gegeven van vorderingen tot periodieke betalingen waaraan een beslagvrije voet is verboden. In dit geval is geen sprake van beslag op een periodieke uitkering maar van een beslag op banktegoeden zodat artikel 475c Rv niet van toepassing is. Dat door het beslag onder de bank ook een periodieke uitkering die door de uitkerende instantie is overgemaakt op de betreffende bankrekening wordt geblokkeerd maakt dat in beginsel niet anders (vgl. HR 21 mei 1999, NJ 2001, 630). Weliswaar is in lagere rechtspraak geoordeeld dat de beslaglegger in dat geval onder omstandigheden toch onrechtmatig kan handelen door geen rekening te houden met de beslagvrije voet bij een bankbeslag (vgl. het door de bewindvoerder aangehaalde vonnis van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam d.d. 16 november 2009), maar voor zover zou moeten worden aangenomen dat het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad die ruimte geeft, dan heeft te gelden dat zich in het onderhavige geen sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden die meebrengen dat het beslag onrechtmatig is. Daarbij is van belang dat [gedaagde] niet tevens beslag heeft gelegd onder het UWV op de periodieke (WAO-)uitkering en dat[mevrouw] ook nog een andere – zij het zeer beperkte - bron van inkomsten heeft als ZZP-er.
4.3.
De bijzondere aard van de bankrekening geeft evenmin aanleiding om het beslag op te heffen. De beheerrekening is weliswaar geopend door de bewindvoerder in het kader van de bewindvoering, maar de rekening staat op naam van[mevrouw] en [de heer] en vormt geen afgescheiden vermogen (vgl. HR 13 juni 2003 NJ 2004, 196). Dat uitsluitend de bewindvoerder het beheer heeft over de rekening en daarvan betalingen kan verrichten laat onverlet dat het tegoed op die rekening behoort tot het vermogen van[mevrouw] en [de heer] en schuldeisers zich daar in beginsel op kunnen verhalen zoals door het leggen van executoriaal beslag. De bewindvoerder stelt terecht dat daarmee het instrument van bewindvoering wordt ondermijnd, maar dat is op zichzelf onvoldoende om het beslag als onrechtmatig aan te merken. In dat kader is voorts van belang dat de beheerrekening ertoe strekt de bewindvoerder in de gelegenheid te stellen de lopende verplichtingen van de onderbewindgestelde te voldoen. Dat is in het onderhavige geval niet gebeurd. De vordering van [gedaagde] betreft een door Essent Retail Energie B.V. aan haar gecedeerde vordering ter zake niet betaalde voorschotten voor geleverde nutsvoorzieningen die (deels) betrekking hebben op de periode nadat het bewind is ingesteld.
4.4.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het door [gedaagde] gelegde beslag niet onrechtmatig is en dat de vordering die strekt tot opheffing van dat beslag zal worden afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering die strekt tot vergoeding van door de bewindvoerder beweerdelijk geleden schade als gevolg van het onrechtmatige beslag.
4.5.
De bewindvoerder zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde]. Die kosten worden begroot op:
Salaris advocaat: € 816,00
Vast recht:
€ 589,00
Totaal € 1.405,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.405,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Loesberg en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2014.