In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de bewindvoerder de opheffing van een executoriaal beslag dat door de gedaagde is gelegd op de beheerrekening van de onder bewind gestelde personen. De bewindvoerder stelt dat de gedaagde, die een vordering heeft uit een verstekvonnis, misbruik maakt van haar executierecht door beslag te leggen op de beheerrekening, terwijl zij op de hoogte had moeten zijn van het beschermingsbewind. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde op het moment van betekening van het vonnis niet bekend was met het bewind en dat het bewind, dat dateert van voor de invoering van het Centraal Curatele- en bewindregister, in beginsel niet openbaar is. Hierdoor is de betekening aan de onder bewind gestelde in privé voldoende en is het beslag niet onrechtmatig.
De rechtbank overweegt verder dat de gedaagde geen beslagvrije voet in acht hoeft te nemen bij het leggen van beslag op banktegoeden, aangezien de wet dit niet vereist voor dergelijke gevallen. De bewindvoerder kan niet aantonen dat er bijzondere omstandigheden zijn die het beslag onrechtmatig maken. De rechtbank wijst de vorderingen van de bewindvoerder af en veroordeelt deze in de proceskosten van de gedaagde, die in totaal € 1.405,00 bedragen. Het vonnis is uitgesproken op 11 september 2014 door mr. E. Loesberg.