ECLI:NL:RBOBR:2014:5281

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
10 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
SHE 14/3093
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake illegaal kamperen door dak- en thuislozen in Eindhoven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 10 september 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die illegaal kampeerde in een openbaar plantsoen in Eindhoven. De verzoekster had haar tent geplaatst in strijd met artikel 5.8.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), dat het verbiedt om kampeermiddelen buiten aangewezen kampeerterreinen te plaatsen. De gemeente Eindhoven had haar een last onder bestuursdwang opgelegd, waarin werd geëist dat zij haar tent vóór 10 september 2014 om 14.00 uur zou verwijderen. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om het besluit te schorsen totdat er op haar bezwaar was beslist.

Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verzoekster zich bekommerde om de situatie van dak- en thuislozen en dat zij niet de enige was die in het plantsoen verbleef. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden, omdat er geen zicht was op legalisatie van de situatie. De verzoekster had geen argumenten aangedragen die erop wezen dat het handhavend optreden onevenredig was in verhouding tot de belangen die gediend waren met de handhaving.

De voorzieningenrechter erkende dat de termijn die was gegeven om de tent te verwijderen kort was, maar niet onredelijk, gezien het feit dat de verzoekster had verklaard dat zij binnen die termijn haar kampeermiddelen kon verwijderen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de opgelegde last onder bestuursdwang rechtmatig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen de uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/3093
uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 september 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], te [woonplaats], verzoekster
(gemachtigde: mr. P.J.A. van de Laar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. M.J.M.J. Heutink).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder ‘belanghebbenden illegaal recreatief verblijf kampeermiddelen in plantsoen locatie kadastraal bekend gemeente Eindhoven kenmerk [nummer] een last onder bestuursdwang opgelegd inhoudende – kort gezegd – dat zij hun kampeermiddelen geplaatst in het openbaar plantsoen op de hoek [straatnaam] te Eindhoven (openbaar plantsoen) vóór 10 september 2014 om 14.00 uur moeten verwijderen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende het bestreden te besluit te schorsen totdat verweerder op het bezwaar van verzoekster heeft beslist. De gronden van het bezwaar en het verzoek dateren van 9 september 2014.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Aan de zijde van verzoekster zijn tevens verschenen [naam 1] en [naam 2] van de Stichting (Z)onder Dak. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn aan de zijde van verweerder verschenen [naam 3] (inspecteur van de gemeente Eindhoven),
[naam 4] (afdelingshoofd handhaving en toezicht) en[naam 5] (projectleider van de afdeling veiligheid).

Overwegingen

1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoekster heeft ongeveer acht weken geleden haar tent geplaatst in het openbaar plantsoen. Zij verblijft daar thans met haar vriend. Verzoekster trekt zich het lot aan van dak- en thuislozen. Dak- en thuislozen hebben vervolgens ook tenten geplaatst in het openbaar plantsoen en verblijven daar enige tijd om daarna weer plaats te maken voor andere dak- en thuislozen.
Bij email van 27 augustus 2014 heeft het Máxima Medisch Centrum te Eindhoven bij de wijkagent – kort gezegd – geklaagd over overlast van de bewoners van de tenten.
Op 1 september 2014 is door de toezichthouder/inspecteur van de gemeente Eindhoven geconstateerd dat door de bewoners van de tenten zonder toestemming van verweerder tenten en verblijfsmiddelen in het openbaar plantsoen zijn geplaatst.
2.
In het bestreden besluit staat – kort gezegd – dat het plaatsen van tenten in het openbaar plantsoen verboden is op grond van artikel 5.8.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Eindhoven (APV). Volgens verweerder is legalisatie niet mogelijk en weegt het algemeen belang dat is gediend met handhaving zwaarder dan het belang van de bewoners van de tenten. Verweerder heeft de bewoners van de tenten meegedeeld dat zij hun kampeermiddelen vóór 10 september 2014 om 14.00 uur moeten verwijderen. Verweerder heeft de besluiten op 8 september 2014 aan de aanwezige tenten vastgemaakt.
3.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uitsluitend de naam van verzoekster in het verzoekschrift en het bezwaarschrift als indiener van respectievelijk het verzoekschrift en het bezwaarschrift staat vermeld. Weliswaar staat in het verzoekschrift en het bezwaarschrift – kort gezegd – dat deze ook namens anderen zijn ingediend, maar de namen van die anderen ontbreken, zodat die anderen niet als indiener van het verzoek kunnen worden aangemerkt. Hoewel verzoekster zich heeft opgeworpen als woordvoerder van de bewoners van de tenten, kunnen zij als groep niet worden aangemerkt als belanghebbende en dus ook niet als indiener van het verzoek, omdat geen sprake is van een entiteit die herkenbaar is in het rechtsverkeer. Verweerder heeft het bestreden besluit ook niet gericht aan de groep bewoners als zodanig, maar aan ieder afzonderlijk door de betreffende besluiten aan de aanwezige tenten vast te maken. De conclusie is dat uitsluitend verzoekster als indiener van het verzoek moet worden aangemerkt en dat haar belang bij het treffen van een voorziening in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure dient te worden afgewogen tegen het belang van verweerder.
5.
Ingevolge artikel 5.8.2, eerste lid, van de APV is het verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd. Niet in geschil is dat verzoekster met het plaatsen van haar tent en het kamperen in het openbare plantsoen in strijd handelt met dit verbod. Verweerder was dus bevoegd ter zake handhavend op te treden. Overigens biedt hetgeen verzoekster heeft aangevoerd geen aanknopingspunt voor de conclusie dat sprake is van een manifestatie (betoging), zodat de Wet openbare manifestaties niet van toepassing is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3174).
6.
Verweerder heeft onweersproken uiteengezet dat van een concreet zicht op legalisatie geen sprake is. In hetgeen verzoekster heeft aangevoerd bestaat voorshands geen grond voor de conclusie dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. Blijkens het verhandelde ter zitting onderkent verweerder de situatie waarin verzoekster verkeert en heeft verweerder verzoekster hulp geboden bij het zoeken naar alternatieve woonruimte, terwijl voorts redelijkerwijs niet valt in te zien waarom van verzoekster niet gevergd kan worden te wonen of te overnachten op een plaats waar dat is toegestaan. Voor zover verzoekster dak- en thuislozen hulp wil bieden, zal zij dit moeten doen binnen de geldende regels.
7.
De voorzieningenrechter acht de geboden termijn om aan de opgelegde last gevolg te geven weliswaar kort, maar niet onredelijk, reeds omdat verzoekster ter zitting heeft verklaard dat zij binnen die termijn haar kampeermiddelen uit het plantsoen kan verwijderen. Voorts mag redelijkerwijs van verzoekster worden verwacht dat zij voor de nacht een alternatieve slaapplaats kan vinden, zodat reeds om die reden geen betekenis toekomt aan haar stelling dat zij niet weet waar zij naartoe zou moeten gaan nadat zij aan de opgelegde last heeft voldaan.
8.
Tot slot is de voorzieningenrechter met verzoekster van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat met het nemen van het bestreden besluit zodanige spoed was gemoeid dat het horen van verzoekster voorafgaand aan het bestreden besluit op grond van artikel 4:11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb achterwege gelaten kon worden. Verweerder kan dit gebrek in de bezwaarschriftenprocedure evenwel herstellen, terwijl verzoekster bovendien tijdens de zitting van de voorzieningenrechter al haar bezwaren tegen de opgelegde last onder bestuursdwang naar voren heeft gebracht en de voorzieningenrechter, zoals uit het voorgaande volgt, in die bezwaren geen reden ziet om aan de rechtmatigheid van de opgelegde last onder bestuursdwang te twijfelen.
9.
Aangezien de opgelegde last onder bestuursdwang, gezien de thans beschikbare gegevens en de door partijen over en weer ingenomen standpunten, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter rechtmatig is, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.V.H. Harperink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 september 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.