ECLI:NL:RBOBR:2014:5148

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 augustus 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
01/865002-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een minderjarige. De verdachte werd veroordeeld voor het plegen van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een meisje dat op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte tussen 1 september 2012 en 1 juni 2013 in Eindhoven en/of Helmond meerdere keren deze handelingen heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op het slachtoffer. De verdachte heeft spijt betuigd en is gestart met een behandeling om herhaling te voorkomen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 5.000,-- als immateriële schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, omdat de verdachte zijn baan kan behouden ondanks de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865002-14
Datum uitspraak: 28 augustus 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1972],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 juli 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september
2012 tot en met 01 juni 2013 te Eindhoven en/of Helmond, met [slachtoffer]
(geboren op [2005]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet
had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die (telkens)
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens)
zijn penis tussen de schaamlippen, van die [slachtoffer] geduwd/gedrukt, althans
gehouden, en/of
een vinger in haar anus en/of tussen de schaamlippen gebracht/gedrukt,
althans gehouden, en/of
- met zijn tong tussen haar schaamlippen gelikt;

Art 244 Wetboek van Strafrecht

Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september
2012 tot en met 01 juni 2013 te Eindhoven en/of Helmond, met [slachtoffer]
(geboren op [2005]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
(telkens) bestaande uit het
- met zijn penis en/of een of meerdere vinger(s) drukken tegen en/of wrijven

langs de vagina en/of de anus en/of de billen van die [slachtoffer] en/of

- het zoenen en/of likken van de vagina en/of de anus en/of de billen van die

[slachtoffer] en/of

- het door die [slachtoffer] laten betasten en/of kussen en/of aftrekken van
zijn penis;
art 247 Wetboek van Strafrecht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het deel van de tenlastelegging dat ziet op ‘het met een vinger in de anus van [slachtoffer] brengen/drukken’. Verdachte ontkent dit deel van de tenlastelegging. Voor het overige acht de raadsvrouw het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Verdachte heeft ter terechtzitting en bij de politie ontkend zijn vinger in de anus van het slachtoffer te hebben gebracht en/of gedrukt. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken, nu de verklaring van het slachtoffer ten aanzien van dit deel van de tenlastelegging onvoldoende wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen.
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte [2] , de aangifte van [persoon] [3] , het studioverhoor van [slachtoffer] [4] en de akte van geboorte betreffende [slachtoffer] [5] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op tijdstippen in de periode van
1 september 2012 tot en met 1 juni 2013 te Eindhoven en/of Helmond bij [slachtoffer], geboren op [2005], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer]. Verdachte heeft zijn penis tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gehouden en/of een vinger tussen haar schaamlippen gebracht/gedrukt en/of met zijn tong tussen haar schaamlippen gelikt.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaat de rechtbank met een opgave van bewijsmiddelen, nu verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
op tijdstippen in de periode van 01 september 2012 tot en met 01 juni 2013 te Eindhoven en/of Helmond met [slachtoffer] (geboren op [2005]), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd/gedrukt en/of een vinger tussen de schaamlippen gebracht/gedrukt en/of met zijn tong tussen haar schaamlippen gelikt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
  • een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek voorarrest, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden voortzetting van de groepsbehandeling bij [behandelinstelling], eventueel aansluitend individuele ambulante behandeling en toezicht van de reclassering;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de maatregel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis;
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft heel veel spijt van en verdriet over wat hij het slachtoffer heeft aangedaan. Hij heeft volledig zijn verantwoordelijkheid genomen en de feiten bekend.
Hij is meteen gestart met therapie bij [behandelinstelling] in verband met zijn problematiek. Verdachte volgt deze behandeling goed en consequent. Verdachte heeft een grote bereidheid om er achter te komen waar zijn gedrag vandaan komt. De enige houvast in deze periode is zijn werk geweest.
Een straf heeft een vergeldingselement, maar dient ook ter preventie.
Iedere zaak kenmerkt zich door zijn unieke karakter. Gelet op de opstelling van verdachte, zijn houding en zijn inzet bij de behandeling, waarmee hij herhaling probeert te voorkomen, verzoekt de raadsvrouw de eis van de officier van justitie niet te volgen en het preventieaspect te laten prevaleren.
Zij verzoekt een taakstraf van 240 uren op te leggen met daarnaast een hele forse voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de behandeling en het contact met de reclassering als voorwaarde kunnen worden gesteld. Op deze wijze kan de behandeling worden voortgezet.
Qua vergelding voegt een gevangenisstraf, aldus de raadsvrouw, niet zoveel toe.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met de inhoud van het rapport d.d. 24 april 2014 van de psycholoog drs. S. Labrijn en het reclasseringsrapport betreffende verdachte d.d. 8 januari 2014.
In het nadeel van verdachte weegt mee
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer negen maanden een zesjarige meisje seksueel misbruikt door vijf keer zijn penis tussen de schaamlippen van het meisje te houden en/of zijn vinger tussen haar schaamlippen te doen en/of met zijn tong haar schaamlippen te likken. Hij heeft dit seksueel misbruik gepleegd op de momenten dat het meisje bij verdachte en zijn vrouw logeerde en één keer heeft het misbruik plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer. Het seksueel misbruik is pas gestopt nadat het slachtoffer over het misbruik heeft verteld tegen haar oma.
De ouders van het meisje vertrouwden de zorg voor hun dochter aan verdachte toe. Door zijn handelwijze heeft verdachte ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in hem als oom en oppas van het slachtoffer werd gesteld. Verdachte heeft aldus miskend dat kinderen juist bescherming behoeven tegen seksuele toenaderingen door volwassenen en moeten kunnen rekenen op die bescherming, in het bijzonder van hun familieleden.
Verdachte heeft zich daarvan geen enkele rekenschap gegeven en heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn eigen lustgevoelens.
Gedurende de periode van het seksueel misbruik was het slachtoffer nog erg jong.
Verdachte heeft aldus de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jonge slachtoffer op zeer ernstige wijze geschonden. Het is algemeen bekend dat jonge slachtoffers van dergelijke delicten daarvan later ernstige nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer op dit moment door het hele gebeuren erg is veranderd. Het slachtoffer is erg onzeker geworden en heeft een laag gevoel van eigenwaarde. De ouders van het slachtoffer merken dat ze veel woede in zich heeft. Verdachte heeft het slachtoffer door zijn handelen een normale seksuele ontwikkeling ontnomen.
In het voordeel van verdachte weegt mee
Verdachte heeft meteen nadat hij is geconfronteerd met hetgeen het slachtoffer heeft verteld over het seksueel misbruik de feiten bekend en openheid van zaken gegeven. Verdachte heeft direct onderkend dat hij hulp nodig heeft en hij is vanaf dat moment hulp gaan zoeken en is gestart met een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek [behandelinstelling], gericht op de preventie van seksuele delicten. De behandeling duurt in totaal ongeveer anderhalf tot twee jaar. Verdachte heeft het eerste half jaar van deze behandeling voltooid en werkt daar, zo blijkt uit de rapportages, goed aan mee. Ook heeft verdachte in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis contact met de reclassering gehad.
Verdachte heeft er ter zitting blijk van gegeven te zijn doordrongen van de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer en de familie. Verdachte lijkt oprecht spijt te hebben van zijn handelen.
Verdachte heeft ten gevolge van zijn handelen alles verloren. De relatie met zijn echtgenote is beëindigd en de echtelijke woning is noodgedwongen verkocht. Het contact met zijn ouders en (toenmalige) schoonfamilie is eveneens verbroken. Het werk van verdachte is op dit moment de enige stabiele factor in zijn leven. Behoud van zijn werk acht de rechtbank dan ook van groot belang om afglijding te voorkomen.
De rechtbank acht de feiten op zichzelf zodanig ernstig dat een straf zoals door de officier van justitie is geëist in beginsel gerechtvaardigd is.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden ten voordele van verdachte zal de rechtbank afwijken van de eis en een straf opleggen, zoals na te melden.
De rechtbank acht het, ter voorkoming van recidive, van belang dat verdachte de ambulante behandeling bij[behandelinstelling] voortzet en afrondt en zo nodig aanvullend ambulante behandeling zal ondergaan.
De strafmodaliteit
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
De rechtbank zal een deel van deze straf, te weten 11 maanden, voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Aan het voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf zullen de in het dictum nader te noemen (bijzondere) voorwaarden worden gekoppeld, waarbij de rechtbank het met name van belang acht dat verdachte zijn behandeling voortzet evenals de contacten met de reclassering. De rechtbank acht daarbij een proeftijd van 3 jaar passend en geboden.
Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf van maximale duur passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen rekening houdend met alle omstandigheden en de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De voorlopige hechtenis.
De voorlopige hechtenis is op 8 januari 2014 geschorst door de rechter-commissaris.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis geëist.
De rechtbank zal het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis afwijzen. Gelet op de hoogte van het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf gaat de rechtbank ervan uit dat deze onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand na het onherroepelijk worden van het vonnis is in te passen in het dagelijks bestaan van verdachte en dat verdachte zijn baan kan behouden, ondanks dat hem tijdelijk zijn vrijheid zal worden ontnomen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij geheel toewijsbaar.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de immateriële en materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte is bereid de gevorderde schade te betalen.
Beoordeling.
Naast de immateriële schade van € 5.000,-- is in totaal € 541,93 aan materiële schade gevorderd. Deze materiële kosten betreffen reiskosten, parkeerkosten, boek EMDR, rechtsbijstand en opnemen verlofuren.
Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich ter zake van haar vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch van derde belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces.
De rechtbank oordeelt overeenkomstig twee arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 26 april 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8885 en ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8895) dat het voorgaande meebrengt dat de ouders van de minderjarige benadeelde in de onderhavige strafrechtelijke procedure niet kunnen worden ontvangen in het deel van de vordering dat ziet op de kosten die zij ten behoeve van hun kind hebben gemaakt, die als zogeheten verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen. Aangezien het bij een op die bepaling gebaseerde vordering gaat om een vordering van de ouder uit eigen hoofde en niet om een vordering van het kind zelf, staat hier de omstandigheid dat de ouder geen slachtoffer is in de zin van de artikelen 51a en verder van het Wetboek van Strafvordering in de weg aan de ontvankelijkheid van dit gedeelte van de vordering. Dit betekent geenszins dat verdachte niet aansprakelijk zou zijn voor de door de ouder in zoverre gestelde schade, maar dat het aan de burgerlijke rechter is om die aansprakelijkheid vast te stellen. De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de gevorderde materiële kosten van in totaal € 541,93.
Dit laat onverlet dat verdachte deze gemaakte kosten op vrijwillige basis aan de ouders van het slachtoffer kan vergoeden, nu verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven bereid te zijn deze kosten te vergoeden.
De benadeelde is wel ontvankelijk in het gedeelte van de vordering dat ziet op vergoeding van de door de minderjarige [slachtoffer] zelf geleden immateriële schade, welke vordering door de ouder als haar wettelijke vertegenwoordiger is ingediend.
De rechtbank zal een bedrag van € 5.000,- ter zake van immateriële schade van de minderjarige toewijzen, aangezien op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat immateriële schade door de minderjarige
[slachtoffer] tot heden rechtstreeks is geleden als gevolg van het door verdachte gepleegde feit en deze schade niet door de verdediging is weersproken. Deze schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij kan de gevorderde materiële schade van € 541,93, waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 57, 244.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
primair
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregel.
T.a.v. primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 11 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
3
jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar
feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan
het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d,
tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen
die worden gegeven door de reclassering;
- zich gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen dagen en tijdstippen zal melden bij de reclassering (momenteel Polluxstraat 112 te Eindhoven), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de reeds gestarte ambulante behandeling bij [behandelinstelling] in [gemeente] of een
soortgelijke forensische zorginstelling zal voortzetten, zolang de
behandelaar en de reclassering dit nodig achten en een eventuele opvolgende andere
ambulante behandeling, die door de behandelaar en/of de reclassering
noodzakelijk wordt gevonden, zal ondergaan,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6,
5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de
naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te
begeleiden.
Een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
T.a.v. primair:
Maatregel van schadevergoeding van € 5.000,00 subsidiair 60 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 5.000,--
(zegge: vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen
door 60 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit immateriële schadevergoeding.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde
betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van
het delict, 1 juni 2013, tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte
mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer],
van een bedrag van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro), betreffende
immateriële schadevergoeding.
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de
datum van het delict, 1 juni 2013, tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering, de
gevorderde materiële kosten, niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.I.B.M. Buljevic, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. J.M.J. Denie, leden,
in tegenwoordigheid van L. Scholl, griffier,
en is uitgesproken op 28 augustus 2014.
Mr. Denie is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie regiopolitie Brabant Zuid-Oost, gezamenlijke recherche, genummerd PL2233-2013106788, afgesloten d.d. 10 januari 2014, aantal pag. 127.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting, proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, op 14 augustus 2014.
3.Aangifte [persoon], pag. 33-39.
4.Studioverhoor [slachtoffer], pag. 70, 71, 74-80, 83, 87, 94-97.
5.Akte van geboorte [slachtoffer], pag. 60.