ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ8895

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
23-002663-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van Richard van O. voor ontucht en bezit van kinderpornografisch materiaal

In deze zaak is Richard van O. veroordeeld tot 4 jaar en 6 maanden gevangenisstraf voor ontucht met een minderjarige en het bezit van een grote hoeveelheid kinderpornografisch materiaal. De zaak kwam aan het licht na een melding van de moeder van een kind dat door M., de echtgenoot van Van O., seksueel misbruikt zou zijn. De politie vond tijdens een doorzoeking in de woning van de verdachten een aanzienlijke hoeveelheid kinderpornografisch materiaal. Van O. werd vrijgesproken van de meeste beschuldigingen van seksueel misbruik, maar werd wel medeplichtig geacht aan de ontucht gepleegd door M. met een minderjarige. Het hof oordeelde dat de dagvaarding nietig was voor afbeeldingen die niet feitelijk waren omschreven, maar dat de doorzoeking niet ernstig genoeg was om bewijsuitsluiting te rechtvaardigen. De ouders van de slachtoffers werden niet erkend als slachtoffers in de zin van de wet, maar de immateriële schade van de kinderen kwam wel voor vergoeding in aanmerking. Het hof benadrukte de grote impact van de misdrijven op de slachtoffers en hun families, en de noodzaak van adequate behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

parketnummer: 23-002663-12
datum uitspraak: 26 april 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2012 in de strafzaak onder de parketnummers 13/661234-10 (zaak A) en 13/664140-11 (zaak B) tegen
Richard van O.,
geboren in 1973 te Weert,
thans gedetineerd.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 15 november 2012 en 5, 7, 8, 12, 14, 19, 21, 22, 26 en 28 maart 2013 en 19 april 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden naar voren is gebracht. Voorts heeft het hof kennis genomen van hetgeen door en namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
Omvang hoger beroep
Blijkens de appelakten is het hoger beroep van de verdachte en van het openbaar ministerie zonder beperking gericht tegen het eindvonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2012. Het hoger beroep van de verdachte is evenwel, naar de verdediging ter terechtzitting heeft medegedeeld, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep opgenomen vrijspraak van het in zaak A onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde. Het openbaar ministerie heeft te kennen gegeven het hoger beroep op dit onderdeel niet te handhaven. Nu de verdachte en het openbaar ministerie aldus geen grieven tegen het vonnis voor wat betreft deze vrijspraak hebben opgegeven, zal het hof, dat ook overigens geen rechtens te respecteren belang bij behandeling van de zaak op dit onderdeel aanwezig oordeelt, hen in zoverre niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaren.
Tenlastelegging
Gelet op het voorgaande en de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijzigingen is thans nog aan de orde hetgeen aan de verdachte in zaak A, feiten 1 en 2, en in zaak B, feiten 1, 2 en 3, is ten laste gelegd. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit arrest gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof op onderdelen tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft, onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad van 20 december 2011, NJ 2012, 147, betoogd dat de dagvaarding voor wat betreft feit 2 in zaak A, dat ziet op het medeplegen van het bezit van kinderpornografische afbeeldingen, partieel nietig moet worden verklaard, namelijk ten aanzien van de afbeeldingen van seksuele gedragingen die niet feitelijk zijn omschreven.
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging duidelijk en begrijpelijk is en dat aan de term “afbeelding van een seksuele gedraging” door de gedetailleerde omschrijvingen in de representatieve weergaven steeds een feitelijke inhoud is gegeven, zodat het verweer moet worden verworpen.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Aan de term “afbeelding van een seksuele gedraging” in de zin van artikel 240b Wetboek van Strafrecht (Sr) komt op zichzelf onvoldoende feitelijke betekenis toe. Zonder feitelijke omschrijving van de bedoelde afbeelding in de tenlastelegging voldoet de dagvaarding niet aan de eisen van artikel 261 lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv) met betrekking tot de opgave van het feit. Dit geldt ook indien de tenlastelegging betrekking heeft op meer afbeeldingen.
Aan de verdachte is in zaak A onder 2 ten laste gelegd het medeplegen van het in bezit hebben van (gegevensdragers met) afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij minderjarigen waren betrokken, en daarvan een gewoonte maken. In de feitelijke uitwerking van dit verwijt heeft het openbaar ministerie zich gebaseerd op de series van foto’s en filmopnamen van het seksueel misbruik van kinderen door de medeverdachte en op de grote hoeveelheid overige foto’s en filmopnamen die op diverse gegevensdragers in de woning van de verdachten zijn aangetroffen. In de tenlastelegging is per serie en per verzameling overige bestanden aangeduid uit hoeveel foto- en filmbestanden deze bestaan en is vervolgens steeds een beperkt aantal seksuele gedragingen nader omschreven, onder verwijzing naar de bijbehorende specifieke bestanden. Daaraan is telkens toegevoegd dat die nader omschreven “selectie als representatieve weergave” van alle bestanden in de serie of in de specifieke verzameling moet worden beschouwd.
Het is onmiskenbaar de bedoeling van het openbaar ministerie geweest dat bewezenverklaring van de geselecteerde, nader feitelijk omschreven, afbeeldingen automatisch bewezenverklaring van de series en overige verzamelingen in hun geheel zou meebrengen. Maar de omstandigheid dat, zoals door het openbaar ministerie is aangevoerd, alle kinderpornografische afbeeldingen op zorgvuldige wijze door gecertificeerde zedenrechercheurs zijn onderzocht en geselecteerd, neemt niet weg dat het overgrote deel van de afbeeldingen in de tenlastelegging niet feitelijk is omschreven. De enkele verwijzing naar het representatieve karakter van de selecties is onvoldoende.
Het openbaar ministerie heeft er nog op gewezen dat de Hoge Raad in het door de verdediging aangehaalde arrest mede belang hechtte aan de onduidelijkheid over het totaal aantal afbeeldingen, terwijl in de onderhavige zaak het totale aantal afbeeldingen (per serie en verzameling) steeds is genoemd in de tenlastelegging. Maar daaraan kan, mede gelet op de enorme hoeveelheid afbeeldingen in de onderhavige zaak in relatie tot het geringe aantal in de tenlastelegging feitelijk omschreven afbeeldingen, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
Het voorgaande moet tot het oordeel leiden dat de dagvaarding nietig is voor zover in zaak A onder 2 de afbeeldingen van seksuele gedragingen niet nader feitelijk zijn omschreven.
Naar het oordeel van het hof is het openbaar ministerie door deze beslissing overigens niet in zijn belangen geschaad doordat het hof bij bewezenverklaring van de geselecteerde afbeeldingen in de straftoemeting rekening kan houden met het grootschalige karakter van het misdrijf, dat op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep aan de orde is geweest, en aldus het totale aantal afbeeldingen kan meewegen.
Verweer inzake onrechtmatig verkregen bewijsmateriaal
De verdediging heeft aangevoerd dat het bij de doorzoeking in de nacht van 7 op 8 december 2010 vergaarde bewijsmateriaal dient te worden uitgesloten van het bewijs. Zij heeft hiertoe betoogd dat M. en Van O. ieder voor zich aan hun toestemming voor de doorzoeking in hun woning de voorwaarde hebben verbonden dat de ander daarvoor eveneens toestemming gaf, en aan deze voorwaarde werd niet voldaan doordat beiden slechts voorwaardelijke toestemming hadden gegeven. Bovendien had Van O. slechts te kennen gegeven geen bezwaar te maken tegen de doorzoeking, hetgeen niet voldoende is om te kunnen gelden als het geven van toestemming daarvoor.
Het openbaar ministerie heeft primair betoogd dat onder geen bezwaar hebben het geven van toestemming kan worden verstaan en dat door M. en Van O. geen voorwaarde is verbonden aan de verleende toestemming; subsidiair heeft het aangevoerd dat de consequentie van het gestelde vormverzuim niet bewijsuitsluiting zou moeten zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Juridisch kader
Uit de relevante bepalingen in de Grondwet en het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) volgt dat iedereen het recht heeft op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer, waartoe in het bijzonder zijn woning behoort. Op dat recht kan binnen wettelijke grenzen inbreuk worden gemaakt. Reeds uit de gebruikte woorden “eerbiediging” en “respect” in de Grondwet en het EVRM blijkt echter, dat in beginsel aan de bewoner de keus wordt gelaten inmenging in zijn persoonlijke levenssfeer toe te staan of niet. Dit is dan ook uitgangspunt in het Wetboek van Strafvordering, waar het gaat om het betreden en doorzoeken van plaatsen. Zo bepaalt artikel 96c Sv dat de (hulp)officier van justitie ter inbeslagneming elke plaats kan doorzoeken “met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner”. Dat wil zeggen dat de (hulp)officier van justitie een woning wel mag doorzoeken, indien de bewoner toestemming geeft. Alleen voor het geval dat de bewoner geen toestemming geeft, is bij wet geregeld door wie en onder welke omstandigheden in dit opzicht inbreuk op genoemd grondrecht mag worden gemaakt; hierbij is de rechter-commissaris dan de centrale autoriteit.
Hieruit volgt dat de verdediging uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting, voor zover zij heeft aangevoerd dat een recht bestaat op doorzoeking onder leiding van de rechter-commissaris. Het geven van toestemming voor een doorzoeking behelst dus ook niet het doen van afstand van zo’n recht, zodat hetgeen hieromtrent door de verdediging is aangevoerd verder onbesproken kan blijven. Voorts is het hof, anders dan de verdediging, van oordeel dat de omstandigheid dat jegens de verdachte destijds nog geen verdenking bestond, er niet aan in de weg staat dat hem om toestemming voor de doorzoeking werd gevraagd.
Aan de wijze waarop de toestemming wordt gegeven worden in de toepasselijke bepalingen geen voorwaarden gesteld. Met de advocaten-generaal is het hof van oordeel dat de mededeling dat men geen bezwaar heeft een algemeen geaccepteerde manier is om kenbaar te maken dat men ergens toestemming voor geeft.
Feitelijke gang van zaken
In de avond van 7 december 2010 betraden politieambtenaren onder leiding van de hulpofficier van justitie, inspecteur B., de woning van de verdachte en diens echtgenoot. M. werd aangehouden en overgebracht naar het politiebureau; Van O. bleef achter in de woning. Volgens het door B. op 8 december 2010 van de doorzoeking opgemaakte proces-verbaal zei Van O. ten overstaan van haar en brigadier vdB. dat hij geen bezwaar had tegen het doorzoeken van zijn woning. Voorts vermeldt dit proces-verbaal dat inspecteur vdH. op het politiebureau aan M. had gevraagd om toestemming voor het doorzoeken van de woning en dat M. had geantwoord daartegen geen bezwaar te hebben. Vervolgens is onder leiding van B. de woning doorzocht en zijn onder meer computers en andere gegevensdragers in beslag genomen. Hierop bleken later kinderpornografische bestanden te staan.
Op 1 maart 2011 heeft vdH. een proces-verbaal van ‘bevindingen bij toestemming doorzoeking’ opgemaakt. Dit houdt in dat hij op het politiebureau samen met hoofdinspecteur V. met M. had gesproken en dat hij M. had gevraagd of deze toestemming gaf voor doorzoeking van zijn woning. Daarbij had vdH. aan M. uitgelegd dat zijn gehele woning zou worden doorzocht op goederen die in relatie stonden tot de zaak waarvoor hij was aangehouden en voorgeleid en dat deze goederen in beslag konden worden genomen. Het proces-verbaal houdt voorts in:
De verdachte vroeg aan ons of zijn echtgenoot Richard van O. toestemming had gegeven. Het was ons bekend dat Richard van O. toestemming had gegeven tot doorzoeking van genoemde woning en wij hebben dit aan de verdachte medegedeeld. De verdachte antwoordde hierop dat hij eveneens toestemming gaf tot het doorzoeken van zijn woning aan de b-straat 00 te Amsterdam.
Op 2 maart 2011 heeft ook B. een proces-verbaal van ‘bevindingen bij toestemming doorzoeking’ opgemaakt. Dit houdt in dat de officier van justitie voorafgaand aan de aanhouding van M. had medegedeeld dat de woning kon worden doorzocht als M. en Van O. daarvoor beiden toestemming zouden verlenen. Het proces-verbaal houdt voorts in:
Ik vroeg de betrokkene Van O. in bijzijn van verbalisant vdB., of hij toestemming wilde verlenen om zijn woning te laten doorzoeken. Ik vertelde hem dat wij de woning zouden doorzoeken naar gegevensdragers en andere goederen die te herleiden zijn naar het opsporingsonderzoek naar zijn partner M. De betrokkene Van O. verklaarde dat hij hier geen bezwaar tegen had. (...) Voordat wij gestart zijn met de doorzoeking (...) heb ik, verbalisant, gewacht op de toestemming van de verdachte M. Aangezien de verdachte M. vervoerd werd naar het Hoofdbureau heb ik telefonisch contact gehad met mijn collega vdH.. Hij zou de verdachte M. deze vraag stellen. Mijn collega vdH. belde mij na ongeveer tien minuten terug en verklaarde dat hij M. had gesproken en dat hij geen bezwaar had tegen de doorzoeking. Na deze bevestiging ben ik met politiemedewerkers van de zedenpolitie gestart met de doorzoeking van de woning.
In januari 2013 heeft de raadsheer-commissaris de verbalisanten B., vdB., vdH. en V. als getuigen gehoord. B. heeft toen consequent verklaard zich niet te kunnen herinneren dat Van O. enig voorbehoud bij zijn toestemming had gemaakt. VdB. heeft na doorvragen verklaard dat haar er wel iets van bijstaat dat Van O. zijn toestemming liet afhangen van het antwoord op de vraag of M. toestemming gaf voor de doorzoeking. VdH. heeft verklaard dat hij telefonisch van B. had vernomen dat Van O. toestemming gaf voor de doorzoeking en dat hij dat – al dan niet desgevraagd - had meegedeeld aan M. Na doorvragen heeft vdH. vervolgens eerst verklaard dat hij niet van B. had begrepen dat Van O. voorwaarden aan zijn toestemming had verbonden en vervolgens dat hem dat toch niet onbekend voorkwam en dat dat zo zou kunnen zijn geweest. V. heeft verklaard dat M., toen hem door vdH. om toestemming voor de doorzoeking werd gevraagd, vroeg wat zijn partner daarvan vond, dat vdH. dat telefonisch besprak met B. en vervolgens aan M. doorgaf dat Van O. toestemming had verleend, en dat M. vervolgens toestemming gaf.
Beoordeling
De processen-verbaal van voornoemde politieambtenaren bieden op zichzelf geen aanknopingspunt voor de stelling van Van O. dat hij zijn toestemming afhankelijk maakte van het antwoord op de vraag of M. toestemming verleende. Het hof merkt voorts op dat juist B. - die niet alleen ter plaatse de leiding had maar die ook persoonlijk Van O. om diens toestemming heeft gevraagd, met vdH. heeft getelefoneerd en de processen-verbaal hieromtrent heeft opgemaakt -, ook in haar verklaring tegenover de raadsheer-commissaris consequent heeft volgehouden dat van een voorwaardelijke toestemming door Van O. geen sprake is geweest. Bovendien is gebleken dat de reeds vooraf gemaakte afspraken met de officier van justitie ertoe strekten dat (ook al volstond wettelijk de toestemming van één bewoner) beide bewoners om toestemming zou worden gevraagd. Dat ook aan M. toestemming is gevraagd, biedt dan ook evenmin steun aan de gestelde voorwaardelijke toestemming door Van O. Indien derhalve louter op voormelde feiten en omstandigheden wordt afgegaan, staat geenszins vast dat Van O. die voorwaarde heeft gesteld.
Echter, naar het oordeel van het hof laten de verklaringen van vdB. en vdH. ruimte voor twijfel op dit punt. Daarbij betrekt het hof dat het op zichzelf bepaald niet onwaarschijnlijk moet worden geacht dat Van O. - ervan uitgaande dat hij wist dat M. grote hoeveelheden kinderporno in zijn bezit had -, gesteld voor de keuze al dan niet toestemming te verlenen voor de doorzoeking, eerst zou willen weten of zijn echtgenoot dat goed vond. Dit zou ook in lijn zijn met de bij Van O. gediagnosticeerde afhankelijkheidsstoornis, die een belangrijke rol speelde in zijn relatie met M. Dat Van O. verder niet heeft geprotesteerd toen de doorzoeking plaatsvond, en dat hij pas veel later heeft aangevoerd dat hij een voorwaarde aan zijn toestemming had verbonden, ontkracht de door Van O. gestelde gang van zaken - anders dan door de advocaten-generaal is betoogd - naar het oordeel van het hof niet. Van O. mocht er immers op vertrouwen dat de politie een door hem gestelde voorwaarde zou respecteren. Pas veel later kan hem zijn gebleken dat M. op zijn beurt stelde dat hij pas toestemming had gegeven voor de doorzoeking na te hebben vernomen dat Van O. dat ook had gedaan.
Bij de aldus bestaande twijfel zal het hof hierna in het voordeel van de verdachte uitgaan van de juistheid van de stelling van Van O., dat hij zijn toestemming voor de doorzoeking afhankelijk heeft gemaakt van de toestemming van M..
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of de door Van O. gestelde voorwaarde is vervuld, dat wil zeggen of M.’s toestemming voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Dit is naar het oordeel van het hof niet het geval. Immers, uit het proces-verbaal van vdH. en uit diens verklaring en die van V. tegenover de raadsheer-commissaris blijkt het volgende. Toen aan M. werd gevraagd of hij toestemming gaf voor de doorzoeking van zijn woning, heeft hij laten blijken dat voor zijn antwoord van belang was of Van O. toestemming verleende. Pas nadat hem was meegedeeld dat Van O. die toestemming had gegeven, gaf ook M. toestemming. Dat slechts sprake was van voorwaardelijke toestemming van Van O., was M. echter niet meegedeeld.
Nu de verdachten niet zonder meer toestemming wilden geven voor de doorzoeking, maar dit afhankelijk maakten van de toestemming van de ander, kan niet worden gezegd dat sprake was van een doorzoeking van de woning met toestemming van de bewoner(s). In dat geval had alleen de rechter-commissaris kunnen beslissen tot doorzoeking van de woning. Deze is echter niet bij de doorzoeking betrokken. Dat wil zeggen dat sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Dit kan niet meer worden hersteld door de rechter-commissaris alsnog in te schakelen, aangezien de doorzoeking reeds heeft plaatsgevonden.
Rechtsgevolg van het vormverzuim?
Nu de rechtsgevolgen van dit vormverzuim niet uit de wet blijken, ligt op grond van artikel 359a Sv aan het hof ter beoordeling voor of en, zo ja, welke rechtsgevolgen aan het verzuim moeten worden toegekend. Daarbij houdt het hof rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt.
Het geschonden voorschrift dient ter bescherming van de grondwettelijk en verdragsrechtelijk gewaarborgde persoonlijke levenssfeer en het huisrecht: het belang daarvan is zeer groot. Het verzuim betreft de echtelijke woning van M. en Van O., zodat zij beiden in dit belang zijn getroffen.
Het hof overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat de politieambtenaren hebben beoogd inschakeling van de rechter-commissaris te omzeilen noch dat anderszins bij hen sprake is van een grote mate van verwijtbaarheid ten aanzien van het verzuim. Uitgaande van de door Van O. aan zijn toestemming verbonden voorwaarde lijkt veeleer sprake van betreurenswaardige onvolkomenheden in de communicatie tussen B. en vdH.. Voorts moet bij de waardering van de ernst van het verzuim worden bezien of de rechter-commissaris, indien de officier daartoe een vordering zou hebben gedaan, tot (het afgeven van een machtiging tot) doorzoeking van de woning zou zijn overgegaan. Daartoe zijn de volgende feiten en omstandigheden, die de officier van justitie, naar moet worden aangenomen, aan de vordering ten grondslag zou hebben gelegd, van belang.
Op in de Verenigde Staten van Amerika aangetroffen afbeeldingen en filmpjes was te zien dat een ongeveer tweejarig jongetje door een volwassen man ernstig seksueel werd misbruikt. Onderzoek naar het truitje van het jongetje leverde het sterke vermoeden op dat het om een Nederlands jongetje ging. In de avond van 7 december 2010 werden foto’s van onder meer het gezicht van het jongetje getoond in de tv-uitzending van Opsporing Verzocht. Het jongetje werd herkend en de moeder nam contact op met de politie. Zij verklaarde te vermoeden dat het om seksueel misbruik ging en dacht daarbij aan haar oppas Rob. Deze Rob was ongeveer 25 tot 30 jaar oud, afkomstig uit Riga, werkte destijds bij het Hofnarretje en was getrouwd met een buschauffeur. Na de derde keer oppassen had haar zoontje ineens tegen haar gezegd: “Rob grote piemel, (naam kind) kleine piemel”. Zij verklaarde ook dat Rob de wens had om een kinderdagverblijf te beginnen.
Enkele dagen eerder was een melding binnengekomen van de politie in Zweden over een aldaar aangehouden verdachte van seksueel misbruik. Er waren aanwijzingen dat deze verdachte deel uitmaakte van een internationaal pedofielennetwerk. Uit onderzoek door de Zweedse politie bleek dat deze verdachte in de zomer van 2009 een ontmoeting had gehad met onder meer een Nederlander die in zijn telefoon stond aangeduid als “Robert x”. Het bijbehorende telefoonnummer bleek te behoren bij M., wiens voornaam, leeftijd en afkomst uit Riga overeenstemden met de door de moeder van het jongetje verstrekte gegevens. Bovendien bleek uit onderzoek dat hij getrouwd was met Van O. en dat deze buschauffeur was. Ook bleek uit onderzoek op internet dat M. in 2010 meldde dat hij “X Childcare” was gestart. Ten slotte bleek dat eerder onderzoek had uitgewezen dat in 2006 via de internetaansluiting van Van O. kinderpornografische bestanden waren gedownload.
Gelet op deze feiten en omstandigheden bestond in de avond van 7 december 2010 een zodanige verdenking van ernstige strafbare feiten, gepleegd door M., dat naar het oordeel van het hof de rechter-commissaris zonder enige twijfel desgevorderd tot doorzoeking ter inbeslagneming zou zijn overgegaan of een machtiging daartoe zou hebben verstrekt.
Al met al is het verzuim naar het oordeel van het hof niet ernstig te noemen.
Voor de beoordeling van het nadeel dat door het verzuim is veroorzaakt, is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij moet worden vooropgesteld dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang en hier dus niet ter zake doet. Enig ander nadeel ten opzichte van de situatie dat de doorzoeking zou zijn geleid door de rechter-commissaris is niet gesteld. Evenmin is aangevoerd of aannemelijk geworden dat de verdachte anderszins door het vormverzuim in zijn verdediging is geschaad of dat inbreuk is gemaakt op zijn recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Bewijsuitsluiting, zoals door de verdediging is bepleit, kan als op grond van artikel 359a lid 1 Sv voorzien rechtsgevolg uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen en komt slechts in aanmerking indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot de ernst van het verzuim is overwogen, is van een aanzienlijke mate van schending geen sprake. Het door de doorzoeking verkregen materiaal kan dan ook meewerken tot het bewijs.
Nu niet aannemelijk is dat de verdachte daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden van het vormverzuim, ziet het hof ook overigens geen aanleiding aan het vormverzuim enig rechtsgevolg te verbinden.
Betrokkenheid bij het misbruik in crèches
Het hof is met de verdediging en het openbaar ministerie van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor medeplegen van of medeplichtigheid aan het seksueel misbruik dat M. pleegde op de crèches waar hij werkzaam was, zodat de verdachte hiervan - het in zaak B onder 3 ten laste gelegde - moet worden vrijgesproken.
Betrokkenheid bij het misbruik op oppasadressen en in de woning van de verdachten
Het openbaar ministerie heeft betoogd dat de betrokkenheid van de verdachte bij het seksueel misbruik van kinderen door M. op de oppasadressen en in de woning van de verdachten zo nauw en volledig is geweest, dat hij als medepleger van dat misbruik kan worden aangemerkt. Daarbij heeft het openbaar ministerie betrokken dat de verdachte op 9 en 10 maart 2011 bij de politie zichzelf belastende, en betrouwbaar te achten, verklaringen heeft afgelegd over zijn wetenschap van dat misbruik en zijn eigen faciliterende rol daarbij, alsmede dat de verdachte door zich niet van dat misbruik te distantiëren en daarin niet in te grijpen zijn rechtsplicht tot het voorkomen of beëindigen van dat misbruik heeft geschonden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet had op het misbruik van M., in aanmerking genomen dat de door de verdachte op 9 en 10 maart 2011 afgelegde verklaringen niet betrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, en dat de gedragingen van de verdachte die volgens het openbaar ministerie duiden op betrokkenheid bij dat misbruik onvoldoende zijn om tot de conclusie te komen dat de verdachte medepleger of medeplichtige is, hetgeen moet leiden tot vrijspraak van de feiten 1 en 2 in zaak B.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft - na aanvankelijk te hebben volhard in zijn ontkenning van elke betrokkenheid bij het seksueel misbruik door M. - op 9 en 10 maart 2011 bij de politie zichzelf belastende verklaringen afgelegd, in het bijzonder over zijn wetenschap van dat misbruik. Anders dan de verdediging heeft bepleit, en met het openbaar ministerie, acht het hof deze verklaringen betrouwbaar om de navolgende redenen. De enkele omstandigheid dat de verdachte vanaf 9 maart 2011 zichzelf in zijn verklaringen is gaan belasten, maakt immers niet dat daaraan minder waarde moet worden gehecht dan aan verklaringen waarin hij dat niet heeft gedaan. Bij de beoordeling aan welke delen van de verklaringen van de verdachte waarde moet worden gehecht, neemt het hof in aanmerking dat - anders dan door de verdediging is gesuggereerd - de verdachte ook na de verhoren van 9 en 10 maart 2011 zichzelf heeft belast in zijn verklaringen (met name in de verhoren door de politie op 13 en 19 april 2011 en ter terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2013). Hierbij is tevens van belang dat de verdachte in latere verhoren, in een gedicht en een telefoongesprek met een vriend spijt heeft betoond over zijn toen afgelegde verklaringen, niet omdat die niet juist zouden zijn maar omdat hij daarmee in zijn ogen M. had verraden of omdat hij zichzelf had belast.
Dit duidt erop dat geen sprake was van een zodanig bijzondere verhoorsituatie op 9 en 10 maart 2011 dat de verdachte daardoor uitspraken werden ontlokt die hij niet alleen bij nader inzien liever niet zou hebben gedaan, maar die ook volgens de verdachte in strijd waren met de waarheid. Het betoog van de verdediging is ook te minder aannemelijk, nu uit de processen-verbaal van verhoor niet blijkt van ongeoorloofde druk. Integendeel, de verdachte heeft zich tegenover zijn verhoorders meermalen positief uitgelaten over de wijze van verhoren. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2013 heeft het hof evenmin de indruk gekregen dat de verdachte niet in staat was naar waarheid te verklaren.
Het door de gedragsdeskundigen van het PBC op 4 november 2011 opgemaakte rapport met betrekking tot verdachtes persoonlijkheid, onder meer over zijn beïnvloedbaarheid en naïviteit, zijn onvoldoende om twijfel te doen rijzen aan de betrouwbaarheid van de bedoelde verklaringen.
Ten slotte is nog van belang dat de verdachte in zijn betwisting van de betrouwbaarheid van zijn eigen verklaringen op geen enkele wijze duidelijk heeft gemaakt in welk opzicht of op welke concrete onderdelen zijn verklaringen voor onjuist moeten worden gehouden.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de verklaringen van de verdachte en die van M. als vaststaand worden aangenomen dat de verdachte op de hoogte was van het door M. gepleegde misbruik op de oppasadressen en in de woning van de verdachten.
Dat is evenwel niet voldoende voor een veroordeling ter zake van medeplegen van, of medeplichtigheid aan, dat misbruik. Daarvoor zal tevens moeten worden worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voor de desbetreffende deelnemingsvorm vereiste handelen en/of nalaten. Voor medeplegen dient vast te staan dat de samenwerking tussen de verdachten voldoende nauw en bewust is geweest. Voor medeplichtigheid is nodig dat door de gedraging(en) van de verdachte het misbruik door M. opzettelijk is bevorderd of gemakkelijk gemaakt. Opmerking verdient dat het bewijs op dit punt per afzonderlijk geval van misbruik moet worden bezien. Elk geval van misbruik is immers een op zichzelf staand misdrijf.
Het openbaar ministerie heeft voor wat betreft de gedragingen van de verdachte vooreerst gewezen op zijn belangrijke rol “in de ontstaansgeschiedenis van het misbruik door M.”: de verdachte heeft M., na diens vrijlating in Duitsland, daar opgehaald en in Nederland onderdak geboden, heeft diens SPW-opleiding (sociaal-pedagogisch werk) betaald, heeft hem geholpen bij het zoeken naar werk met zeer jonge kinderen en later bij het opzetten en promoten van een eigen kinderdagverblijf, en hij heeft foto- en filmcamera’s gekocht.
Het hof is evenwel van oordeel dat deze handelingen in een te ver verwijderd verband staan met het misbruik door M. om de verdachte die handelingen in het kader van medeplegen of medeplichtigheid aan te rekenen. Het bewijs zal op andere, meer direct op het misbruik gerichte gedragingen van de verdachte gestoeld moeten worden.
Ten aanzien van de gedragingen van de verdachte gedurende de periode dat het misbruik plaatsvond, heeft het volgende te gelden.
Met betrekking tot het misbruik in de echtelijke woning (zaak B onder 1)
M. heeft verklaard dat hij kind 27 ongeveer twintig keer heeft meegenomen naar de echtelijke woning aan de b-straat en dat hij haar door de maanden heen heel vaak seksueel heeft misbruikt. In dit verband heeft hij voorts verklaard: “Richard was ook wel eens thuis. Maar dan zei ik dat hij wel eens een boodschap kon gaan doen.” In een later verhoor, toen M. er opnieuw mee werd geconfronteerd dat hij willens en wetens de verdachte wegstuurde als hij met een kind thuis kwam, verklaarde hij: “Ik schaamde me er ook voor. Als hij erbij was zou ik niets kunnen doen.”
De verdachte heeft zelf verklaard dat kind 27 in de echtelijke woning aan de b-straat is geweest en dat dat, naar zijn weten, het enige kind was dat daar kwam. Voorts heeft hij verklaard: “Ik wist dat Robert een kind bevochtigde als ik boodschappen moest doen van hem.” Met bevochtigen doelde de verdachte naar eigen zeggen op “klaarkomen op een kind”. Gevraagd waarom hij dan toch wegging, verklaarde de verdachte dat hij bang was dat M. hem zou verlaten als hij de confrontatie zou aangaan.
Uit dit een en ander blijkt dat de verdachte meermalen bewust de echtelijke woning aan de b-straat heeft verlaten om M. de gelegenheid te geven kind 27 seksueel te misbruiken. Hoewel dit naar het oordeel van het hof niet een zodanig nauwe samenwerking oplevert dat sprake is van medeplegen, is het wel voldoende voor de vaststelling dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft gegeven tot het misbruik door M., zodat hij daaraan medeplichtig is geweest.
Er zijn geen feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte heeft geweten dat M. in de echtelijke woning kind 27 ook met andere mannen heeft misbruikt noch dat dat samenviel met het wegsturen van Van O. om boodschappen te doen. Bovendien bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat Van O. wist dat (de aanmerkelijke kans bestond dat) kind 27 door M. werd verkracht. De medeplichtigheid is dan ook uitsluitend bewezen met betrekking tot de door M. gepleegde ontucht met kind 27.
Ten aanzien van de echtelijke woning in de a-straat blijkt uit de verklaringen van M. dat hij verschillende kinderen naar die woning heeft meegenomen. Volgens die verklaringen zou hij van hen alleen kind 6 ook hebben misbruikt in die woning. Noch uit de verklaringen van M. noch uit die van de verdachte kan worden afgeleid dat de verdachte wist dat kind 6 in hun woning kwam; evenmin kan hieruit worden afgeleid dat dit kind in de woning is misbruikt terwijl de verdachte op verzoek van M. de woning had verlaten. Strafbare betrokkenheid van de verdachte bij het seksueel misbruik van kind 6 in de echtelijke woning kan daardoor niet bewezen worden, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het misbruik op oppasadressen (zaak B onder 2)
De verdachte heeft op geen enkele wijze M. weerhouden van seksueel misbruik of daartoe pogingen in het werk gesteld, hoewel hij wist dat daarvan zeer jonge kinderen het slachtoffer waren. Hij heeft eenmaal voor M. gripzakjes gekocht, eenmaal glijmiddel opgehaald, en bracht M. zo nu en dan op zijn motor naar een oppasadres of haalde hem daar op. Voorts staat vast dat M. glijmiddel gebruikte bij het seksuele misbruik en gripzakjes gebruikte om daarin glijmiddel te vervoeren.
M. greep echter niet élke oppasgelegenheid aan om misbruik te plegen. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat het handelen van de verdachte heeft bijgedragen aan concrete gevallen van seksueel misbruik. Het is immers onopgehelderd gebleven of M. misbruik pleegde op een oppasadres in de specifieke gevallen dat hij door de verdachte naar dat adres was gebracht (of daar was opgehaald). Voorts beschikte M. over verschillende soorten glijmiddel en staat niet vast dat hij bij (een of meer van) de ten laste gelegde gevallen van misbruik het door de verdachte opgehaalde glijmiddel gebruikte noch dat hij glijmiddel vervoerde in de gripzakjes die de verdachte had gekocht op precies die dagen dat hij een kind misbruikte. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het ophalen van het glijmiddel en het kopen van de gripzakjes reeds wist dat (de aanmerkelijke kans bestond dat) M. deze zou gebruiken ten behoeve van (de hier ten laste gelegde gevallen van) seksueel misbruik.
Bij deze stand van zaken moet, zoals ook door de verdediging is betoogd, worden geconcludeerd dat op grond van het voorhanden bewijsmateriaal niet de voor medeplegen of medeplichtigheid vereiste relatie kan worden gelegd tussen het misbruik door M. en de hiervoor genoemde handelingen van de verdachte.
De strafbare betrokkenheid van de verdachte bij het misbruik kan naar het oordeel van het hof evenmin geënt worden op zijn verzuim in te grijpen om het misbruik te voorkomen of beëindigen. Op dit punt valt de verdachte zeker een moreel verwijt te maken, maar daarmee is nog niet gegeven dat voor hem een rechtsplicht tot ingrijpen bestond. De bestaande relatie tussen de verdachte en M. en zijn wetenschap (in algemene zin) van het misbruik zijn onvoldoende basis voor het aannemen van die rechtsplicht, terwijl daarvoor in het voorafgaande handelen van de verdachte evenmin voldoende grond kan worden gevonden.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem in zaak B onder 1 ten aanzien van kind 6 en onder 2 is ten laste gelegd.
Verweer ten aanzien van de ten laste gelegde periode in zaak A onder 1
De verdediging heeft in hoger beroep opnieuw verweer gevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde periode waarin het misbruik van kind 9 zou hebben plaatsgevonden. Zij heeft daartoe het volgende betoogd. De verschillende verklaringen van de verdachte, M., de aangever en diens moeder zijn op dit punt onduidelijk. Ook de bevindingen van het medisch kinderdagverblijf van kind 56a, het broertje van kind 9, geven hierover geen uitsluitsel omdat hieruit blijkt van diverse (val)incidenten die verband zouden kunnen houden met het letsel aan de wang van kind 56a, dat volgens de aangifte van de moeder is ontstaan toen de verdachte en M. gezamenlijk oppasten.
Het hof overweegt, met de rechtbank en in aanvulling daarop, als volgt.
Uit de stukken kan het volgende worden afgeleid.
Kind 9 is geboren in juni 1989. Kind 9 heeft in zijn aangifte gezegd dat hij een jaar of 12 of 13 was op de avond dat hij misbruikt werd door de verdachte en dat de eerste keer dat hij de verdachte en M. ontmoette, zij net getrouwd waren. De moeder van kind 9 heeft verklaard dat M. enkele malen bij haar thuis heeft opgepast en dat de laatste keer M. en de verdachte samen de zorg voor de kinderen hadden en dat kind 9 toen ook aanwezig was, die 15 jaar oud was. Toen zij de desbetreffende avond thuis kwam, stond kind 56a samen met M. en de verdachte in de keuken en was zijn wang blauw, paars, geel en groen.
M. heeft verklaard dat kind 56a was gevallen toen hij en de verdachte bij dat kind thuis oppasten, dat kind 9 toen 15 jaar oud was en dat de verdachte één keer mee is geweest om op te passen.
Volgens de verdachte zelf was M. op het moment dat de verweten gedragingen tussen hem en kind 9 plaatsvonden, samen met de twee andere kinderen in hun slaapkamer. Kind 9 was volgens de verdachte op dat moment een jaar of 12.
M. is in juni 2003 vanuit Duitsland naar Nederland gekomen. De verdachte en M. zijn op 13 september 2004 getrouwd.
Het medisch kinderdagverblijf waar kind 56a in die tijd naar toe ging, heeft geconstateerd dat kind 56a op 1 november 2004 met een dikke, blauwe wang, een hangende mond en een kapotte lip bij de instelling kwam.
Het hof stelt vast dat kind 9 op het moment dat M. vanuit Duitsland naar Nederland kwam, 14 jaar oud was. De stelling van de verdachte dat kind 9 ten tijde van het gebeuren gedurende de gezamenlijke oppasavond 12 jaar oud was, kan dan ook niet juist zijn omdat M. toen nog niet in Nederland verbleef. De verklaring van kind 9 dat hij op dat moment 12 of 13 jaar oud was, kan om dezelfde reden niet als juist worden aangenomen. Deze verklaring is bovendien in strijd met zijn eigen bewering dat de verdachte en M. net getrouwd waren. Op dat moment was kind 9 immers 15 jaar oud.
Anders dan de verdediging heeft gesteld, heeft M. herhaaldelijk verklaard dat kind 9 ten tijde van het gezamenlijke oppassen 15 jaar oud was. Dat M. ook eenmaal 2002/2003 heeft genoemd in verband met het gezin van kind 9, zoals de verdediging aanvoert, weegt daartegen niet op. Immers, niet is gebleken van een concrete omstandigheid die aannemelijk maakt dat M. hierbij het juiste jaartal voor ogen heeft gehad, zodat moet worden aangenomen dat de herinnering van M. aan de door hem geschatte leeftijd van kind 9 een accuratere indicatie geeft van de desbetreffende periode.
Ten aanzien van de blauwe wang van kind 56a in relatie tot de bevindingen van het medisch kinderdagverblijf overweegt het hof nog het volgende. Op de vraag van de politie of iemand anders deze blauwe wang had gezien, vertelde de moeder dat kind 56a toen op het nader aangeduide medisch kinderdagverblijf zat en dat daar het letsel was waargenomen. Het proces-verbaal houdt ter zake voorts in: “Aangeefster kon vertellen dat ze zelfs aangesproken is, ze dachten dat zij [naam kind 56a] mishandeld had. Ze kreeg op haar kop dat ze niet iedereen op haar kinderen moest laten passen. Aangeefster heeft gezegd dat een getrouwd stelletje opgepast heeft, ze wilde niet zeggen dat dit 2 mannen waren.”
Hierop heeft de politie telefonisch contact gezocht met het medisch kinderdagverblijf met het verzoek na te gaan of melding was gedaan van de blauwe wang van kind 56a. Door het kinderdagverblijf werd hierop geantwoord dat over het voorval veel informatie was te vinden en dat het ging over de op maandag 1 november 2004 geconstateerde dikke blauwe wang. De gezinsbegeleidster heeft destijds onder meer gerapporteerd dat zij hierover een stevig gesprek had gehad met de moeder: “Volgens moeder was hij bij [naam kind 9] en een paar kennissen gebleven, had op het bed gesprongen en was er van afgesprongen/gevallen. Mijn zorg vond moeder onzin, mijn idee dat dit kinderen zijn waar je 'bovenop moet zitten voor hun eigen veiligheid' werd ontvangen alsof ik dacht dat zij hem zelf een klap voor zijn kop gegeven had.” Naar het oordeel van het hof sluiten deze waarnemingen van enerzijds de moeder en anderzijds het kinderdagverblijf naadloos op elkaar aan. Bovendien wordt weliswaar in de rapportage van het kinderdagverblijf in algemene termen melding gemaakt van diverse (val)incidenten van kind 56a, maar worden die in die rapportage - anders dan de bevindingen van 1 november 2004 - niet gekoppeld aan de door de moeder gemelde blauwe wang.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat het strafbare feit heeft plaatsgevonden toen kind 9 de leeftijd van 15 jaar had. Op grond van de verklaring van M. dat kind 56a de bewuste avond was gevallen, de verklaring van de moeder over de verwondingen aan het gezicht van kind 56a en de bevindingen van het medisch kinderdagverblijf dat kind 56a op 1 november 2004 met een blauwe wang naar de instelling kwam, moet het feit kort voor deze datum, en aldus binnen de ten laste gelegde periode, hebben plaatsgevonden.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en het in zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals in de bewezenverklaring opgenomen. De bewezenverklaring is als bijlage II aan dit arrest gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Hetgeen in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en in zaak B onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 subsidiair en in zaak A onder 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezene levert op:
Ten aanzien van zaak A feit 1 subsidiair:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
Ten aanzien van zaak A feit 2:
Medeplegen van een gegevensdrager, bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben, en van het plegen van dit misdrijf een gewoonte maken,
Ten aanzien van zaak B feit 1 subsidiair:
Medeplichtigheid aan met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, en het feit begaan tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ter zake van het in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en het in zaak B onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest, met onttrekking aan het verkeer en verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen en met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als in de bijlagen bij het vonnis vermeld.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek van voorarrest, met onttrekking aan het verkeer en verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen zoals door de rechtbank beslist en met beslissingen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen zoals neergelegd in de bij het schriftelijk requisitoir gevoegde bijlage 4.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een jongen die nog geen zestien jaar oud was, tijdens het oppassen op die jongen. Hij heeft daardoor het vertrouwen dat door die jongen en zijn moeder in hem was gesteld beschaamd en heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de jongen.
De verdachte heeft eveneens M. gelegenheid verschaft tot het plegen van seksueel misbruik van een zeer jong kind in de echtelijke woning. De verdachte was op de hoogte van de seksuele voorkeur van M. voor zeer jonge kinderen en heeft de echtelijke woning op verzoek van M. meermalen verlaten, terwijl hij wist dat hij daardoor M. de gelegenheid gaf ongestoord seksuele handelingen te plegen met het kind dat M. mee naar huis had genomen. Hiermee heeft de verdachte een zeer laakbare rol gespeeld bij de grove schending van de lichamelijke integriteit van dit kind door M..
De verdachte was voorts in bezit van een grote hoeveelheid kinderpornografisch materiaal, hetgeen eveneens zeer laakbaar wordt geacht. Kinderen behoren ongestoord te groeien naar volwassenheid, ook in seksueel opzicht. Het is niet aan volwassenen dit proces uit eigen genotzucht te verstoren en het kind daardoor een deel van de jeugd te ontnemen. Door zijn handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de kinderen, wier afbeeldingen het betreft. Naar de ervaring leert ondervinden slachtoffers van dit soort delicten veelal nog lange tijd de nadelige psychische gevol¬gen daarvan. Daar komt bij dat de kinderporno niet “slechts” beeldmateriaal van anonieme kinderen betrof van wie de herkomst onduidelijk was, maar dat een belangrijk deel ervan door zijn echtgenoot M. was vervaardigd. De verdachte wist dat M. deze afbeeldingen maakte en daartoe gedurende een lange periode ernstig seksueel misbruik maakte van verscheidene zeer jonge kinderen, die aan diens zorg als betaalde oppas waren toevertrouwd. Sommige van die kinderen kende de verdachte van gezicht; van verschillende kinderen heeft hij de ouders ontmoet. De verdachte wist bovendien dat M. regelmatig kinderpornografische afbeeldingen maakte en dat diens verzameling van afbeeldingen almaar groter werd. Naar het oordeel van het hof maken deze omstandigheden het bezit van de betreffende kinderporno door de verdachte extra laakbaar en moeten zij aldus tot een aanzienlijke strafverzwaring leiden.
De verdachte is van 13 juli tot 1 september 2011 opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum (PBC) ten behoeve van een onderzoek naar zijn geestvermogens, hetgeen heeft geresulteerd in een rapport van 4 november 2011, opgemaakt door H.A. van Kempen, klinisch psycholoog, en M. Drost, psychiater. De onderzoekers zijn onder meer gekomen tot de volgende, in hun rapport neergelegde, bevindingen:
Diagnostisch is bij betrokkene sprake van een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en, deels daarmee samenhangend, van een pedoseksuele gerichtheid, alsmede van een autismespectrumstoornis (PDD-NOS). Het libido lijkt echter gering. De persoonlijkheid vertoont kenmerken van een diffuse, onrijpe identiteit, waardoor betrokkene zich sterk laat leiden door voor hem belangrijke anderen. Hij zet geen eigen koers uit, maar ontleent identiteit aan zijn rol ten opzichte van anderen. In de relatie met M. was betrokkene erg verliefd. Daarbij speelde betrokkenes afhankelijke persoonlijkheidsstoornis een grote rol. De gedachte dat hij zijn partner kwijt zou kunnen raken door hem met diens interesse voor zeer jonge kinderen te confronteren of hem daarin te belemmeren was voor hem onverdraaglijk. Hij probeerde de ogen te sluiten voor bepaald gedrag van zijn echtgenoot. Hij loochende voor zichzelf wat er gaande was, waarmee hij zijn beeld van zichzelf en zijn huwelijk in stand kon houden.
Ten aanzien van de ontucht met de 15-jarige jongen en de feiten met betrekking tot kinderporno adviseren de deskundigen betrokkene als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Niet gesteld kan worden dat er een dwingend en direct verband bestaat tussen zijn stoornis en deze feiten. Betrokkene weet dat het verzamelen en bekijken van afbeeldingen van kinderen met een seksuele inhoud strafbaar is. Het is zeker mogelijk dat betrokkene dit gedrag niet zal staken. Zijn seksuele stoornis is niet zodanig dat dit zijn keuzevrijheid in aanzienlijke mate belemmert. De kans op herhaling van een zedendelict wordt beoordeeld als laag tot matig. Daarbij wordt met name de kans op “hands-on”-delicten als laag ingeschat.
Het is van belang dat betrokkene leert minder afhankelijk en vermijdend te zijn, waardoor hij minder geneigd wordt zich aan anderen, in het bijzonder een potentieel delictgevaarlijke partner, over te leveren en minder de ogen zal sluiten voor risicovol gedrag van hemzelf of de eventuele partner. Hij dient meer inzicht te krijgen in de factoren die aan zijn delictgedrag ten grondslag liggen. Daartoe is een individuele cognitieve behandeling voor daders van pedoseksuele delicten aangewezen. In de daderbehandeling kan betrokkene leren herkennen welke situaties het recidiverisico doen toenemen en kan hij zijn mogelijkheden vergroten om weerbaarder te worden en minder vermijdend en aanpassend met zijn omgeving om te gaan. Behandelinhoudelijk zien de deskundigen geen noodzaak voor een klinische opname. De ambulante daderbehandeling bij een daartoe geschikte instelling in combinatie met langdurige reclasseringsbegeleiding zou kunnen plaatsvinden in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, indien de strafmaat dit zou toelaten. Indien het door ons voorgestelde kader vanwege de strafmaat geen mogelijkheid vormt, wordt geadviseerd betrokkene tijdens zijn detentie c.q. aan het eind van zijn detentie een soortgelijke behandeling aan te bieden, bijvoorbeeld in het kader van een penitentiair programma of door het stellen van voorwaarden bij een voorwaardelijke invrijheidstelling.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de verdachte de bewezen verklaarde feiten slechts in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend. Voorts is het hof op zichzelf van oordeel dat de verdachte gebaat is bij hulpverlening zoals in het PBC-rapport is omschreven. De ernst en omvang van de door de verdachte gepleegde feiten rechtvaardigen echter de oplegging van een zodanig lange gevangenisstraf dat geen ruimte bestaat een gedeelte in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Op grond van het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar en zes maanden passend en geboden is.
Onttrekking aan het verkeer
Onder de verdachte zijn onder meer een computer, camera’s, dvd’s, USB-sticks, een cd en een router in beslag genomen. De verdachte heeft afbeeldingen van seksueel misbruik door M., die door deze met telefoons en camera’s waren gemaakt en op gegevensdragers waren opgeslagen, in bezit gehad. Daarnaast heeft hij zelf kinderpornografische afbeeldingen gedownload. Op grond hiervan beschouwt het hof voormelde voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwerpen met betrekking tot welke het onder 2 in zaak A bewezen verklaarde feit is begaan, welke gezamenlijkheid van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Deze voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
De vorderingen van de ouders
Hoewel de verdachte grotendeels van betrokkenheid bij het seksueel misbruik door M. wordt vrijgesproken, acht het hof het dienstig de overwegingen over de vorderingen tot schadevergoeding van de ouders in de zaak M. ook in de zaak van de verdachte integraal op te nemen.
Inleidende opmerkingen
Het is onmiskenbaar dat de handelingen van de verdachte een enorme impact hebben gehad - en nog steeds hebben - op de gezinnen waartoe de misbruikte kinderen behoren. De lichamelijke en seksuele integriteit van de kinderen is ernstig geschonden en vele kinderen zijn psychisch mogelijk voor het leven getekend. Voor de ouders is de wetenschap van het misbruik van hun kind een traumatische aangelegenheid, ook in de gevallen dat bij de desbetreffende kinderen destijds en momenteel geen fysieke afwijkingen of gedragsveranderingen waarneembaar zijn. Hun schuldgevoel is groot, hoe onterecht dat gevoel ook is. Velen van hen hebben posttraumatische stressklachten ontwikkeld, tal van ouders hebben zich onder behandeling moeten stellen. De zware emotionele belasting heeft voor veel ouders (soms blijvend) negatieve gevolgen gehad op het gebied van werk en opleiding, de onderlinge relatie tussen de ouders en de relaties met familie en vrienden zijn onder druk komen te staan, hun vertrouwen in de medemens is sterk afgenomen en de opvoeding van de kinderen heeft een beladen dimensie gekregen. Vele ouders hebben aan het leed dat zij hebben ondervonden en nog steeds ondervinden, op indrukwekkende wijze uiting gegeven ter terechtzitting in hoger beroep bij gelegenheid van de uitoefening van hun spreekrecht.
Door kinderarts Landsmeer-Beker, kinderpsycholoog Lamers-Winkelman en kinderpsychiater Vogtländer is vanuit hun expertise verslag gedaan van de mogelijke gevolgen van seksueel misbruik van zeer jonge kinderen, waarbij onder meer is ingegaan op de symbiotische verhouding tussen ouders en kinderen beneden de twee/drie jaar, op de invloed die seksueel misbruik op zeer jeugdige leeftijd kan hebben op de ontwikkeling van de hersenen van het kind, en op de noodzaak van adequate psychosociale behandeling en begeleiding van de ouders om hen in staat te stellen te zorgen voor het welzijn van hun misbruikte kind.
In de ruime zin van het woord zijn de ouders dan ook zonder meer als slachtoffer te beschouwen en het hof wenst te beklemtonen dat de ouders daarin alle erkenning en respect verdienen. Dat geldt ook voor de ouders die zich niet hebben willen mengen in de strafprocedure en zich daarom niet hebben laten vertegenwoordigen door een advocaat of door slachtofferhulp, geen gebruik hebben gemaakt van het spreekrecht en geen vordering tot schadevergoeding hebben ingediend.
Vanwege de bijzondere positie van de ouders wier kinderen de ten laste gelegde feiten betreffen, heeft het hof een aanzienlijk deel van de behandeling besteed aan de bespreking van de gevolgen van het seksueel misbruik van kinderen voor de ouders en andere gezinsleden. Gedurende drie dagen heeft het hof de ouders gelegenheid gegeven hun spreekrecht uit te oefenen. Ook zijn de drie hiervoor genoemde deskundigen uitvoerig gehoord ter terechtzitting in hoger beroep, nadat zij reeds in eerste aanleg deskundigenrapporten hadden uitgebracht en op de terechtzitting van de rechtbank zijn bevraagd. Aan de toelichting van de vorderingen tot schadevergoeding door de advocaten is eveneens een zittingsdag besteed. Ter vergelijking: de bespreking van de feiten met beide verdachten en de behandeling van hun persoonlijke omstandigheden, inclusief het horen van twee deskundigen, heeft drie dagen in beslag genomen.
Het moge derhalve duidelijk zijn dat het hof recht heeft willen doen aan de grote impact die deze zaak niet alleen op de kinderen maar ook op de ouders heeft gehad. De bereidheid daartoe is overigens van de kant van het openbaar ministerie niet minder geweest.
De door vele ouders ingediende vorderingen tot schadevergoeding zien op geleden materiële en immateriële schade die aan de ouders en hun kinderen is toegebracht door de verdachte. Daaraan is in het bijzonder ten grondslag gelegd dat de verdachte door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op in het EVRM gegarandeerde grondrechten. Dergelijke vorderingen tot schadevergoeding zijn bij uitstek civielrechtelijk van aard. Het is het civiele ofwel burgerlijk (proces)recht dat voorziet in de regels voor de vaststelling van de rechtsverhouding tussen burgers onderling en de eventueel daaruit voortvloeiende verplichting tot schadevergoeding. Het strafrecht ziet niet op de verhouding tussen burgers onderling. In de strafrechtelijke procedure is weliswaar voorzien in een rechtsingang voor de beoordeling van civielrechtelijke vorderingen, maar deze rechtsingang heeft slechts een beperkt bereik: zij staat alleen open voor slachtoffers van strafbare feiten. Voordat het hof in deze strafzaak kan toekomen aan de vraag of aan de ouders of de kinderen naar burgerlijk recht een aanspraak op schadevergoeding toekomt, moet dus eerst worden beoordeeld of zij voldoen aan de specifieke criteria voor slachtofferschap als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering. Dat dit voor de kinderen het geval is, staat buiten kijf en behoeft dan ook geen nadere bespreking. De vraag of ook de ouders slachtoffer zijn, zal het hof hierna bespreken.
De civielrechtelijke positie van de ouders
Inzake het vorderen van schadevergoeding ter zake van de door M. gepleegde feiten zijn voor wat betreft de ouders drie civielrechtelijke posities te onderscheiden:
a. namens hun kind(eren) ter zake van de door het kind zelf geleden immateriële schade en vermogensschade; de ouders treden hier op als de wettelijke vertegenwoordigers van het kind;
b. voor zichzelf, op de grond dat de verdachte (ook) jegens de ouders onrechtmatig heeft gehandeld;
c. voor zichzelf, op de grond dat de ouders als gevolg van de feiten kosten hebben gemaakt ten behoeve van hun kind(eren), waarbij het gaat om kosten die het kind, als het ze zelf zou hebben gemaakt, van de verdachte had kunnen vorderen (de zogenaamde verplaatste schade).
Niet in geschil is dat de ouders in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger schadevergoeding kunnen vorderen (positie a).
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de ouders geen slachtoffer zijn in de zin van het Wetboek van Strafvordering en dat zij daarom geen aanspraak kunnen doen gelden op vergoeding van eigen schade (positie b). Wel zouden naar het oordeel van de advocaten-generaal veel door de ouders gemaakte kosten binnen het strafproces vergoed kunnen worden als verplaatste schade (positie c). Zij hebben daartoe verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 2 juli 2002, LJN AE2642. Naar het oordeel van het hof miskennen zij daarmee echter dat - ook blijkens genoemd arrest - moet worden onderscheiden tussen enerzijds de civielrechtelijke mogelijkheden tot schadevergoeding (voor de verplaatste schade betreft dit artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek) en anderzijds de beperkte mogelijkheden om die civielrechtelijke aanspraken binnen een strafrechtelijke procedure geldend te maken (de criteria voor slachtofferschap van de artikelen 51a e.v. Sv). In het genoemde arrest valt niet te lezen dat volgens de Hoge Raad vergoeding van verplaatste schade zonder meer binnen een strafrechtelijke procedure kan worden gevorderd.
Dit brengt mee dat de vorderingen van de ouders die zien op zowel positie b als positie c bezien moeten worden in het licht van het antwoord op de vraag of de ouders voldoen aan de strafvorderlijke criteria voor slachtofferschap.
Zijn de ouders slachtoffer in de zin van het Wetboek van Strafvordering?
Namens een groot deel van de ouders is door mr. Korver betoogd dat de ouders als slachtoffer moeten worden beschouwd in de zin van de artikelen 51a e.v. Sv. Blijkens zijn betoog gaat het hem er in het bijzonder om dat de ouders in de hoedanigheid van slachtoffer recht hebben op vergoeding van geleden materiële en immateriële schade en derhalve als benadeelde partij kunnen optreden en dat de erkenning van de ouders als slachtoffer bijdraagt aan de verwerking van hun leed.
Het openbaar ministerie en de verdediging hebben betoogd dat de ouders geen slachtoffer in de zin van artikel 51a e.v. Sv zijn, hetgeen ertoe leidt dat zij in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard voor zover deze niet de zogeheten verplaatste schade betreffen. De raadslieden hebben voorts de niet-ontvankelijkheid bepleit op de grond dat de beoordeling van de vorderingen vanwege de gecompliceerde civielrechtelijke problematiek een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Voor de beoordeling van deze kwestie is het van belang te bezien wat de achtergrond is van de huidige wettelijke regeling en hoe de begrippen slachtoffer en benadeelde partij zich tot elkaar verhouden.
Wettelijk kader
In artikel 51a lid 1 Sv is, met de inwerkingtreding op 1 april 1993 van de zogeheten Wet Terwee , de benadeelde partij als procesdeelnemer geïntroduceerd. Voordien heette deze “beledigde partij”.
Artikel 51a lid 1 Sv kwam als volgt te luiden:
“Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces”.
In de Memorie van Toelichting is over deze bepaling opgemerkt:
“Volgens dit artikel kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich terzake van zijn vordering voegen in het strafproces (…). Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. In het algemeen beschermen strafbepalingen niet het belang van rechtsopvolgers noch dat van derde belanghebbenden, zodat doorgaans alleen het slachtoffer zelf zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces”.
Daaraan is toegevoegd dat het wetsvoorstel op dit punt geen wijziging bracht ten opzichte van de positie van de beledigde partij.
Op aandringen van de vaste kamercommissie van Justitie is, voor het geval het slachtoffer door het strafbare feit was overleden, de kring van voegingsgerechtigden uitgebreid tot de directe nabestaanden en degenen die met het slachtoffer in gezinsverband samenwoonden mits het slachtoffer geheel of grotendeels in hun levensonderhoud voorzag. De minister van Justitie overwoog daarbij:
“Hoewel de overtreden strafbepaling wellicht niet primair hun belangen beoogt te beschermen, maakt het delict daar wel inbreuk op. Het leven van de echtgeno(o)t(e) en de minderjarige kinderen van het overleden slachtoffer kan drastisch worden gewijzigd door het delict”.
In 2005 is het spreekrecht ingevoerd voor slachtoffers van bepaalde ernstige strafbare feiten. Daarmee werd het slachtoffer wettelijk toegelaten als procesdeelnemer in de strafrechtelijke procedure. Over de kring van spreekgerechtigden houdt de Memorie van Toelichting het volgende in:
“Het slachtoffer is de eerst aangewezene om van het spreekrecht gebruik te maken.
Volgens het Kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie is een slachtoffer:
‘De natuurlijke persoon die als direct gevolg van het handelen of nalaten dat in strijd is met de strafwetgeving van een lidstaat schade, met inbegrip van lichamelijk of geestelijk letsel, geestelijke pijn en economische schade, heeft geleden’. Is het slachtoffer overleden, dan komt aan de nabestaanden dat recht toe (…)”.
In zijn reactie op het advies van de Raad van State heeft de indiener van het wetsvoorstel dat leidde tot de invoering van het spreekrecht - toenmalig Tweede Kamerlid Dittrich - zich als volgt uitgelaten over het slachtoffer (aan wie het spreekrecht zou toekomen):
“In de tekst van de toelichting is verwerkt dat voor wat betreft de reikwijdte van het begrip slachtoffer wordt aangeknoopt bij degene, die ingevolge de notitie van de minister van justitie van 26 juni 2000 (…) als slachtoffer wordt beschouwd. In beginsel is dit degene, jegens wie de verdachte het misdrijf heeft gepleegd. Bij geweldsdelicten is dit degene, die de verwondingen heeft opgelopen. Bij zedenzaken is het degene, tegen wiens lichaam het seksueel misbruik zich heeft gericht. Bij levensdelicten is het slachtoffer degene die vermoord is of gedood. Bij een misdrijf ex art. 6 Wegenverkeerswet is het slachtoffer degene, die als gevolg van de gedraging in het verkeer de dood heeft gevonden”.
Het spreekrecht kreeg zijn beslag in artikel 302 Sv. In artikel 336 Sv is de groep van nabestaanden omschreven en één van hen was bevoegd het spreekrecht uit te oefenen als het slachtoffer was overleden. De tekst van artikel 51a Sv bleef ongewijzigd.
De (beperkte) groep spreekgerechtigde nabestaanden, uit wier midden één persoon het woord mocht voeren, kwam niet geheel overeen met de (beperkte) groep nabestaanden die zich als benadeelde partij met een vordering tot schadevergoeding in het strafproces kon voegen. Daardoor was het mogelijk dat de spreekgerechtigde nabestaande niet dezelfde was als de nabestaande(n) die zich met een vordering tot schadevergoeding in het strafproces voegde(n).
Op 1 januari 2011 werden het slachtoffer en de benadeelde partij ondergebracht in één Titel in het Wetboek van Strafvordering. De desbetreffende bepalingen kwamen, voor zover hier van belang, als volgt te luiden:
- artikel 51a lid 1 Sv:
“Als slachtoffer wordt aangemerkt degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Met het slachtoffer wordt gelijkgesteld de rechtspersoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden.”
- artikel 51e lid 1 Sv:
“Het slachtoffer of een nabestaande kan op de terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten genoemd in het vierde lid bij hem teweeg hebben gebracht.”
- artikel 51f lid 1 Sv:
“Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.”
De wetswijziging in 2011 was gestoeld op de gedachte dat de positie van het slachtoffer diende te worden versterkt, hetgeen ertoe leidde dat een aantal rechten die eerder uitsluitend toekwamen aan de benadeelde partij als rechten van slachtoffers in het algemeen zijn gaan gelden: recht op informatie over de procedure, recht op inzage in het dossier, recht op rechtsbijstand en bijstand van een tolk. Daaraan werd toegevoegd het recht op toevoeging van stukken aan het dossier, zoals schriftelijke slachtofferverklaringen.
Voor wat betreft het begrip slachtoffer is in de Memorie van Toelichting gewezen op het hiervoor al genoemde EU-Kaderbesluit en de daarin opgenomen definitie. Het gaat dan, zoals ook naar oud recht het geval was, om degene die rechtstreeks door het strafbare feit is getroffen. En van rechtstreekse schade is sprake als iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden bepaling wordt beschermd, hetgeen in het algemeen niet het geval is bij rechtsopvolgers of derdebelanghebbenden.
Die omschrijving van het begrip slachtoffer is nadien niet gewijzigd. Wel is op 1 september 2012 de kring van spreekgerechtigden uitgebreid, waardoor thans de ouders van jeugdige slachtoffers ter terechtzitting een eigen spreekrecht kunnen uitoefenen , maar daarmee is de groep slachtoffers niet verruimd. In de Memorie van Toelichting is ten aanzien hiervan opgemerkt:
“Met dit spreekrecht worden de ouders niet erkend als (indirect) slachtoffer, maar krijgen zij (…) een gelijkwaardig recht als het slachtoffer”.
Beoordeling
De voorgaande weergave van de wetsgeschiedenis kan, voor zover hier van belang, als volgt worden samengevat.
Slachtoffers van delicten zijn sinds 2011 als afzonderlijke procesdeelnemers in het Wetboek van Strafvordering opgenomen. De hun toegekende rechten kunnen in beginsel alleen door henzelf worden uitgeoefend, al dan niet via een advocaat die hen bijstaat of iemand die hen vertegenwoordigt. Daarop bestaan twee uitzonderingen: 1) ook anderen dan de slachtoffers kunnen het spreekrecht uitoefenen, en 2) indien het slachtoffer is overleden, komen bepaalde rechten aan de nabestaanden toe. Het is alleen het slachtoffer dat een vordering tot schadevergoeding kan indienen.
Zoals uit de wetgeschiedenis naar voren komt, heeft de wetgever aan het begrip slachtoffer een beperkte betekenis toegekend door alleen degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit schade heeft geleden, dat wil zeggen degene die getroffen is in het belang dat de overtreden bepaling beoogt te beschermen, als slachtoffer te beschouwen. Deze (beperkte) uitleg heeft tijdens de parlementaire behandeling van de onderscheiden wetsvoorstellen nimmer ter discussie gestaan.
Uit het voorgaande volgt dat het bij de slachtoffers van misdrijven als de onderhavige slechts kan gaan om de minderjarigen die fysiek misbruikt zijn (de misdrijven van de artikelen 244 en 247 Sr) en de kinderen van wier misbruik beeldopnamen bestaan (het misdrijf van artikel 240b Sr). Uit tekst noch wetsgeschiedenis van deze strafbepalingen kan volgen dat met deze strafbaarstellingen tevens is beoogd de belangen van de ouders, zoals het recht op respect voor hun familieleven, waarop in deze zaak een beroep wordt gedaan, te beschermen.
De door mr. Korver voorgestane grammaticale interpretatie van de artikelen 51a e.v. Sv kan alleen dan het door hem gewenste effect bewerkstelligen indien een extensieve opvatting van het begrip “rechtstreeks” in de artikelen 51a lid 1 en 51f lid 1 Sv wordt gehanteerd met volledig voorbijgaan aan de totstandkoming van die bepalingen en de bedoeling van de wetgever. Dat is een wijze van interpretatie waaraan geen legitieme betekenis kan worden gehecht. Ook in de door Korver gevolgde redenering dat de ouders als rechtstreeks gevolg van de misdrijven schade hebben geleden en om dié reden slachtoffer zijn als bedoeld in de artikelen 51a e.v. Sv - voor welke redenering hij steun vindt in de opinies van vele deskundigen - worden de wetgeschiedenis en bedoeling van de wetgever opzij gezet.
De omstandigheid dat het in de visie van de wetgever nodig was de positie van de nabestaanden afzonderlijk te regelen, duidt erop dat de nabestaanden zonder een dergelijke regeling niet als slachtoffer c.q. benadeelde partij zouden kunnen worden beschouwd. Daaruit volgt dat het ontbreken van een soortgelijke wettelijke voorziening voor ouders niet mag worden omzeild door uitbreiding van de groep slachtoffers naar analogie. Dit wordt niet anders indien, zoals door mr. Korver naar voren is gebracht, moet of kan worden aangenomen dat de schade van het kind ook de schade van de ouders is, gezien de onlosmakelijke verbondenheid tussen ouders en kinderen.
Mr. Korver heeft in zijn betoog gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad over de benadeelde partij in het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (SvNA). Artikel 206 lid 1 van dat Wetboek houdt in dat “ieder, die door het strafbare feit van een ander schade heeft geleden”, zich kan opgeven als benadeelde partij. Daarin ontbreekt dus de beperkende voorwaarde dat sprake is van schade die het rechtstreekse gevolg is van het strafbare feit. De Hoge Raad overwoog hieromtrent:
“Aan de geschiedenis van de totstandkoming van de regeling in het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen vallen geen aanknopingspunten te ontlenen dat, niettegenstaande de tekst, de wetgever heeft beoogd eenzelfde beperking aan te brengen als voorzien in (de voorlopers van) het Nederlandse art. 51f Sv. Ook het systeem van de wettelijke regeling noopt niet ertoe aan te nemen dat zodanige beperking is bedoeld. Het voorgaande brengt mee dat ook een nabestaande/erfgenaam van het slachtoffer van een strafbaar feit van een ander zich kan opgeven als benadeelde partij indien deze nabestaande/erfgenaam door dat strafbare feit schade heeft geleden als bedoeld in art. 206 SvNA.”
Het is derhalve het ontbreken van voornoemde beperking die het mogelijk maakt het begrip slachtoffer in artikel 206 lid 1 SvNA ruimer op te vatten dan dat begrip in de artikelen 51a e.v. Sv. De omstandigheid dat het recht van de voormalige Nederlandse Antillen ook op dit punt anders luidt dan het Nederlandse recht is inherent aan de staatsrechtelijke inrichting van het Koninkrijk. Steun voor het standpunt van mr. Korver valt dus aan dit arrest van de Hoge Raad niet te ontlenen.
De conclusie uit het voorgaande moet zijn dat het aan de wetgever is te bepalen of de ouders als slachtoffer hebben te gelden. Het hof zou zijn (rechtsprekende) bevoegdheid te buiten gaan als het op eigen houtje de ouders als zodanig zou beschouwen.
Door mr. Korver is nog een beroep gedaan op internationale regelgeving, een internationaal advies en een aangekondigde wijziging van het Wetboek van Strafvordering. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 15 november 2012 is de EU-Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten van slachtoffers van strafbare feiten van 25 oktober 2012 (2012/29/EU) in werking getreden. Deze Richtlijn dient uiterlijk 16 november 2015 te zijn geïmplementeerd in het Nederlandse recht. Die Richtlijn kan derhalve thans niet worden geacht rechtstreekse werking te hebben, maar het hof hecht eraan de Richtlijn toch inhoudelijk te bezien.
In artikel 2 lid 1 sub a van de Richtlijn wordt het begrip slachtoffer als volgt gedefinieerd:
i) een natuurlijke persoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit schade, met inbegrip van lichamelijke, geestelijke of emotionele schade of economische nadeel, heeft geleden;
ii) familieleden van een persoon wiens overlijden rechtstreeks veroorzaakt is door een strafbaar feit en die schade hebben geleden als gevolg van het overlijden van die personen.
Geconstateerd kan worden dat de definitie van het begrip slachtoffer onder i) zeer nauw aansluit bij de omschrijving in artikel 51a Sv en dat daarnaast alleen nabestaanden als slachtoffer worden erkend. Het hof ziet dan ook niet in hoe de Richtlijn er desalniettemin toe zou nopen de ouders als slachtoffer te beschouwen. Een niet-bindend advies van een internationale organisatie als het Europees Economisch en Sociaal Comité, dat ervoor pleit het begrip slachtoffer ruimer te definiëren , kan niet meebrengen dat op voorhand wordt afgeweken van hetgeen de Richtlijn bepaalt of van hetgeen rechtens is in Nederland. Het vóór de EU-Richtlijn geldende Kaderbesluit noopt naar het oordeel van het hof evenmin tot de door de mr. Korver bepleite uitleg.
Bij brief van 22 februari 2013 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zijn visie op het slachtofferbeleid van de overheid op hoofdlijnen uiteengezet. In dat verband heeft hij de Tweede Kamer aangekondigd in 2013 een wetsvoorstel te zullen indienen waarin de ouders van minderjarige slachtoffers de mogelijkheid krijgen zich te voegen in het strafproces. Door mr. Korver is betoogd dat op deze voorgenomen wetswijziging kan worden geanticipeerd, zodat op basis daarvan de ouders ook naar huidig recht als slachtoffer kunnen gelden.
Het hof stelt voorop dat het hier niet meer betreft dan de aankondiging van een wetsvoorstel door de Staatssecretaris. Dat wetsvoorstel is er nog niet, laat staan dat de Eerste en Tweede Kamer daarmee hebben ingestemd, terwijl de parlementaire besluitvorming ook tot een geheel ander eindresultaat kan leiden dan de Staatssecretaris voor ogen stond. De bepleite anticiperende interpretatie vindt dan dus plaats in het luchtledige en komt neer op ontoelaatbare bemoeienis van het hof met het wetgevingsproces.
De stelling dat de wetgever niet had kunnen bevroeden dat een zaak van de aard en omvang als de onderhavige zich ooit in Nederland zou voordoen en de bewering dat thans “sprake is van een omslag” in de samenleving, kunnen juist zijn, maar dat zijn juist argumenten die door de wetgever moeten worden gewogen, het zijn geen argumenten om de rechter op de stoel van de wetgever te doen plaatsnemen. Het hof brengt in herinnering dat bij de uitbreiding van het spreekrecht in 2012 bewust niet is gekozen voor uitbreiding van de kring van slachtoffers tot de ouders. En terzijde zij opgemerkt dat de aankondiging van de Staatssecretaris impliceert dat a) in zijn ogen de ouders niet als slachtoffer een vordering tot schadevergoeding kunnen indienen, en b) het aan de wetgever is daar verandering in te brengen.
Slotsom
Het voorgaande brengt mee dat ouders in de onderhavige strafrechtelijke procedure niet kunnen worden ontvangen in hun eigen vorderingen. Dit betekent geenszins dat de verdachte niet aansprakelijk zou zijn voor de door de ouders in zoverre gestelde schade, maar dat het aan de burgerlijke rechter is om die aansprakelijkheid vast te stellen. Dit geldt zowel voor de schade die de ouders zelf hebben geleden als voor de kosten die zij ten behoeve van de kinderen hebben gemaakt en die als zogeheten verplaatste schade als bedoeld in artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Aangezien het ook bij een op die bepaling gebaseerde vordering gaat om een vordering van de ouders uit eigen hoofde en niet om een vordering van de kinderen zelf, staat ook hier de omstandigheid dat de ouders geen slachtoffer zijn in de zin van de artikelen 51a e.v. Sv in de weg aan de ontvankelijkheid van hun vorderingen in zoverre.
Op grond van het hiervoor overwogene moet geconcludeerd worden dat het hof slechts bevoegd is de vorderingen tot vergoeding van de door de kinderen geleden immateriële schade - welke vorderingen door de ouders als hun wettelijke vertegenwoordigers zijn ingediend - inhoudelijk te beoordelen. De toe te kennen schadevergoeding moet daardoor noodzakelijkerwijs aanzienlijk lager uitvallen dan de gevorderde bedragen. Bovendien zal daardoor slechts in beperkte mate gebruik kunnen worden gemaakt van de in artikel 36f lid 6 Sr voorziene voorschotregeling. Het hof kan zich voorstellen dat dit als teleurstellend en frustrerend zal worden ervaren door de ouders en anderen, temeer nu ook het hof van oordeel is dat de ouders in de ruime zin van het woord als slachtoffers van de bewezen verklaarde feiten moeten worden beschouwd. Dat neemt echter niet weg dat het hof gehouden is tot toepassing van de thans geldende, beperkte opvatting van slachtofferschap in het Wetboek van Strafvordering.
Het hof hecht eraan in dit verband nog op te merken dat weliswaar het recht op een door de Staat te verstrekken voorschot aan slachtoffers op grond van artikel 36f lid 6 Sr aan beperkingen onderhevig is, maar dat het de Staat vanzelfsprekend vrijstaat buiten die bepaling om te voorzien in een (voorschot op een) tegemoetkoming in de schade van de ouders.
De vorderingen tot schadevergoeding van de kinderen
Ten aanzien van kind 9
Uit de bewezenverklaring volgt naar het oordeel van het hof rechtstreeks dat het daarin genoemde kind 9 is aan te merken als slachtoffer in de zin van artikel 51f Sv. Dat betekent dat deze benadeelde partij in beginsel kan worden ontvangen in zijn vordering. Op grond van de stukken van het dossier en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is geweest, staat naar het oordeel van het hof vast dat kind 9 in zijn persoon is aangetast aangezien Van O. door zijn handelen de lichamelijke integriteit van dit kind heeft geschonden en dat kind als gevolg daarvan leed heeft ondervonden. Er bestaat causaal verband tussen het handelen van Van O. en de door kind 9 geleden immateriële schade.
Gezien de aard en ernst van het door Van O. gepleegde seksuele misbruik zal de gevorderde immateriële schade worden begroot op € 4.000,-. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Het hof wijst voorts af het deel van de vordering van kind 9 ter hoogte van € 8.000,- dat betrekking heeft op artikel 8 lid 1 van het EVRM. Naar het oordeel van het hof is niet onderbouwd en ook overigens niet gebleken dat in dezen sprake is geweest van een inbreuk op het privéleven van het kind.
Ten aanzien van kind 27 voor wat betreft het seksuele misbruik
Uit de bewezenverklaring volgt naar het oordeel van het hof rechtstreeks dat het daarin genoemde kind 27 is aan te merken als slachtoffer in de zin van artikel 51f Sv. Dat betekent dat deze benadeelde partij in beginsel kan worden ontvangen in haar vordering.
Het hof is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier en (de beschrijving van) de beelden van het seksueel misbruik kan worden aangenomen dat het zeer jeugdige kind 27 door het veelvuldige seksuele misbruik door M. in haar persoon is aangetast en als gevolg daarvan leed heeft ondervonden. Het is immers evident dat M. de lichamelijke integriteit van dit kind op zeer grove wijze heeft geschonden, waaraan de verdachte medeplichtig is geweest.
Nu onder meer sprake is geweest van seksueel binnendringen als bedoeld in artikel 244 Sr, zal de vordering ter hoogte van € 8.000,- op dit onderdeel integraal worden toegewezen in de zaak M..
Ten aanzien van Van O. is bewezen verklaard dat hij medeplichtig is geweest aan door M. gepleegde ontuchtige handelingen met kind 27. Op grond daarvan zal te zijnen aanzien de vordering tot schadevergoeding worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,-. Tot betaling van dit bedrag zullen beide verdachten hoofdelijk worden veroordeeld, met dien verstande dat indien en voor zover een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.
Ten aanzien van de kinderen van wie kinderpornografische afbeeldingen bestaan
Door het maken, bezitten en verspreiden van afbeeldingen van seksuele gedragingen met een kind is inbreuk gemaakt op het recht op het privéleven van het kind dat wordt beschermd in artikel 8 lid 1 van het EVRM. Het op deze grond gevorderde bedrag (per kind veelal
€ 8.000,-) komt geheel voor toewijzing in aanmerking in de zaak M., met name omdat de afbeeldingen zijn gedeeld met derden en niet valt uit te sluiten dat die beelden langdurig zullen blijven bestaan op het internet.
In de gevallen waarin bij Van O. wettig en overtuigend bewezen wordt geacht dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van het misdrijf van artikel 240b Sr, zal hij worden veroordeeld tot betaling van € 500,- per kind, nu het bij hem uitsluitend het bezit van het kinderpornografisch materiaal betreft en niet ook het maken of verspreiden ervan. Tot betaling van dit bedrag van € 500,- zullen beide verdachten hoofdelijk worden veroordeeld, met dien verstande dat indien en voor zover een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.
Vorderingen voor het overige
De vorderingen die zien op het misbruik van de kinderen 9 en 27, alsmede die betrekking hebben op de immateriële schade van kinderen als gevolg van het bestaan van kinderpornografische afbeeldingen, worden voor het overige afgewezen.
De ouders en kinderen zullen in hun vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, nu het hof de verdachte vrijspreekt van hetgeen hem in zaak B, feit 1 primair, in zaak B, feit 1 subsidiair ten aanzien van kind 6, in zaak B, feit 2 primair en subsidiair en in zaak B, feit 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd.
Kosten van rechtsbijstand
De gevorderde bedragen voor rechtsbijstand kunnen in de zaak Van O. alleen nog zien op het bezit van kinderpornografisch materiaal. Gelet op het veel grotere aandeel van M. in dat feit en de omstandigheid dat de kosten voor rechtsbijstand voornamelijk zijn opgevoerd ter zake van het seksueel misbruik door M., acht het hof het billijk dat die kosten geheel worden gedragen door M..
Wettelijke rente
Het hof acht de vordering ten aanzien van de wettelijke rente toewijsbaar. Als ingangsdatum zal worden uitgegaan van de laatste dag van de bewezen verklaarde periode waarin het misbruik heeft plaatsgevonden.
De schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal de maatregel van artikel 36f Sr aan Van O. opleggen met betrekking tot de toe te wijzen onderdelen van de vorderingen van de benadeelde partijen, als extra waarborg dat aan hen daadwerkelijk zal worden betaald. Voor elke toegewezen vordering tot een bedrag van € 500,- per kind zal het hof de vervangende hechtenis op tien dagen bepalen, voor het toegewezen bedrag van € 1.500,- bij kind 27 zal het hof de vervangende hechtenis op 30 dagen bepalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36b (oud), 36c, 36f (oud), 47, 48, 49, 57, 240b, 240b (oud), 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep ten aanzien van het in zaak A, feit 3 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet opnieuw recht:
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig voor zover in zaak A onder 2 de afbeeldingen van seksuele gedragingen niet nader feitelijk zijn omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak B onder 1 primair en subsidiair ten aanzien van kind 6, in zaak B primair ten aanzien van kind 27, in zaak B onder 2 primair en subsidiair en in zaak B onder 3 primair en subsidiair is ten laste gelegd, en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair en 2 en het in zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3966568 Dell Power Edge computer
3966581 fotocamera Casio Ex-z80
3966588 filmcamera Sanyo Xacti
3966597 dvd, type Nashua, ‘back up’
3966601 usb-stick SMC
3966605 router merk Zyxel
3966608 usb-stick Sandisk
3966614 cd platinum
3966616 dvd, type Nashua
3967407 dvd, groen, opschrift UDK
Gelast de teruggave aan verdachte:
3713719 Motor Kawasaki 1000 GTR
3966592 simkaart Tele2
3966593 Dongel Vodafone
3966596 Vodafone simpakket
3966602 adaptor Fujitsu
3966604 adaptor Asus
3966610 diverse papieren
3980453 8 oranje kaarsen in kartonnen verpakking
3980455 2 vierkante kaarsen in plastic verpakt
3980457 kunst, beeldje Chinese man in doosje
3980459 5 x lens, 2 x flesje Saline, 2 x doosje co-optic, 1 contactlenzendoosje
3980460 50 x gele balpen in kartonnen doos
3980462 2 x schroevendraaier grote platkop, kleine kruiskop
3980464 papiersnijder, fotosnijapparaat in verpakking
3980466 2 snelbinders, rood
3976814 agenda incl. losse papiertje / 4 NS-kaartjes
3976815 handgeschreven vel papier (filmregie)
3992720 Fust, SIN-nummer RAAN2206NL.
Wijst toe de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen tot de bedragen als genoemd in de aan dit arrest gehechte bijlage III. Tot betaling van de in die bijlage III met betrekking tot “Bij Van O. toegewezen immateriële schade” genoemde bedragen van € 500,-, alsmede € 1.500,- bij kind 27, worden de verdachte en zijn mededader hoofdelijk veroordeeld, met dien verstande dat indien en voor zover een van hen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.
De toegewezen vorderingen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum zoals in die bijlage vermeld tot aan de dag van de algehele voldoening, te vermeerderen met de door de benadeelde partijen gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, zoals vermeld in de als bijlage III aan dit arrest gehechte lijst.
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van de verschuldigde bedragen volgt, dat hechtenis zal worden toegepast van 10 dagen per toegewezen vordering van € 500,- en 30 dagen voor de toegewezen vordering van € 1.500,-, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde verplichtingen tot betaling, daarmee de andere is vervallen.
Wijst voor het overige af de vorderingen die zien op het misbruik van de kinderen 9 en 27, alsmede die betrekking hebben op de immateriële schade van kinderen als gevolg van het bestaan van kinderpornografische afbeeldingen.
Verklaart de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.M. van Woensel en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van R.A.M. Truijens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 april 2013.
BIJLAGE II - bewezenverklaring
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 subsidiair ten laste gelegde (kinddossier 9)
hij op een tijdstip in de periode van 1 oktober 2004 tot en met 31 oktober 2004 te Amsterdam, in de woning van kind 9, terwijl hij verdachte daar oppaste, met kind 9, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig betasten van het kruis en de penis van kind 9 en het aftrekken van de penis van kind 9.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 december 2010 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, gegevensdragers, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, waarbij telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, in bezit heeft gehad, van welk misdrijf hij, verdachte en zijn mededader, een gewoonte hebben gemaakt,
welke gegevensdragers bestonden uit
- een computer, A, en
- een harddisk, B, en
- een computer, C, en
- een harddisk, D, en
- 166 CD-roms en
- een computer, laptop, E,
en welke afbeeldingen op de virtuele machine van computer C bestonden uit
voor wat betreft kinddossier 1
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/A, waarop is te zien is dat M. kind 1, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn stijve penis en zijn stijve penis tegen de mond van kind 1 houdt en de penis van kind 1 betast en aan de penis van kind 1 trekt en ejaculeert op de penis van kind 1;
voor wat betreft kinddossier 2
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/B, waarop is te zien dat M. kind 2, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn stijve penis en zijn vinger en een buttplug en een vibrator, en een buttplug in de mond van kind 2 houdt en zijn stijve penis naast het gezicht en de balzak en in de mond van kind 2 houdt en de penis en de billen en de anus van kind 2 betast en ejaculeert in de mond en op het gezicht van kind 2;
voor wat betreft kinddossier 3
fotobestanden, aangetroffen in de map A/C, waarop is te zien dat M. de billen van kind 3, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, betast;
voor wat betreft kinddossier 4
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/D, waarop is te zien is dat M. kind 4, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn stijve penis en zijn vinger en de penis van kind 4 betast en in de mond neemt en aan de penis van kind 4 trekt en zijn stijve penis tegen het gezicht en de hand en de anus en de billen van kind 4 houdt en de billen en de anus van kind 4 likt en betast en ejaculeert op de penis van kind 4;
voor wat betreft kinddossier 5
fotobestanden en een filmbestand, aangetroffen in de map A/E, waarop is te zien dat M. zijn stijve penis tegen de vagina en tussen de schaamlippen van kind 5, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, drukt en met zijn hand de schaamlippen van kind 5 uit elkaar duwt;
voor wat betreft kinddossier 6
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/F, waarop is te zien dat M. kind 6, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn stijve penis en zijn stijve penis tussen de billen en tegen de anus van kind 6 drukt en de penis en de billen van kind 6 betast en ejaculeert op de penis van kind 6;
voor wat betreft kinddossier 7
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/G, waarop is te zien dat M. zijn stijve penis in en tegen de mond en tegen de billen en de anus van kind 7, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, houdt en ejaculeert in de mond en op het gezicht van kind 7 en de billen van kind 7 betast;
voor wat betreft kinddossier 10
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/H, waarop is te zien dat M. zijn stijve penis in de mond van kind 10, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, houdt en kind 10 anaal penetreert met zijn stijve penis en ejaculeert in het gezicht van kind 10 en zijn penis tegen de balzak van kind 10 houdt en waarbij op de buik van kind 10 een witte emulsie zichtbaar is, lijkend op sperma;
voor wat betreft kinddossier 13
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/I, waarop is te zien dat M. kind 13, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn vinger en de penis van kind 13 betast en ejaculeert in het gezicht en tussen de billen van kind 13;
voor wat betreft kinddossier 14
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/J, waarop is te zien is dat M. kind 14, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn vinger en zijn stijve penis en de billen en de penis van kind 14 betast;
voor wat betreft kinddossier 15
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/K, waarop is te zien dat M. kind 15, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn vinger en zijn stijve penis en zijn stijve penis tegen en tussen de billen en tegen de anus en in de mond van kind 15 houdt en de penis van kind 15 betast en in het gezicht van kind 15 ejaculeert;
voor wat betreft kinddossier 16
filmbestanden, aangetroffen in de map A/L, waarop is te zien dat M. kind 16, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn stijve penis en zijn vinger en zijn stijve penis naast de hand en in de mond van kind 16 houdt en ejaculeert in het gezicht en in de mond van kind 16 en zijn stijve penis tegen de billen en de anus van kind 16 drukt en de penis en de billen van kind 16 betast;
voor wat betreft kinddossier 17
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/M, waarop is te zien dat M. kind 17, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn stijve penis en zijn vinger en ejaculeert op de penis en de balzak van kind 17 en zijn stijve penis tegen de billen en de anus en de balzak en de penis van kind 17 duwt en zijn stijve penis naast en in de mond van kind 17 houdt;
voor wat betreft kinddossier 18
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/N, waarop is te zien dat M. kind 18, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn vinger en zijn stijve penis en een vibrator en zijn stijve penis voor de billen en tegen de hand en tegen de mond van kind 18 houdt en aan de penis van kind 18 trekt en ejaculeert op de buik en de penis van kind 18 en een andere volwassen man, C, de penis van kind 18 betast, terwijl de verdachte tegelijkertijd kind 18 anaal penetreert met zijn penis, en die andere man zijn stijve penis tegen de billen en de anus van kind 18 houdt;
voor wat betreft kinddossier 19
fotobestanden, aangetroffen in de map A/O, waarop is te zien dat M. zijn stijve penis bij en tegen en in de mond van kind 19, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, houdt;
voor wat betreft kinddossier 20
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/P, waarop is te zien dat M. zijn stijve penis tegen de billen en de balzak van kind 20, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, houdt en kind 20 met zijn vinger anaal penetreert en de penis en de billen en de anus van kind 20 betast en ejaculeert tegen de anus van kind 20;
voor wat betreft kinddossier 21
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/Q, waarop is te zien dat M. zijn stijve penis in de richting van en tegen de hand en onder de balzak en tegen de billen van kind 21, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, houdt en de luier van kind 21 opzij houdt, waardoor de penis van kind 21 duidelijk zichtbaar in beeld wordt gebracht en de penis van kind 21 betast;
voor wat betreft kinddossier 23
fotobestanden, aangetroffen in de map A/R, waarop is te zien dat M. zijn stijve penis tegen de schaamlippen van kind 23, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, houdt en zijn stijve penis bij het gezicht van kind 23 houdt en de schaamlippen van kind 23 betast;
voor wat betreft kinddossier 26
een filmbestand, aangetroffen in de map A/S, waarop is te zien dat M. kind 26, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud , anaal penetreert met zijn stijve penis en zijn vinger;
voor wat betreft kinddossier 27
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/T, waarop is te zien dat M. kind 27, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, vaginaal penetreert met een vibrator en zijn vinger en zijn stijve penis tussen de schaamlippen en bij en in de mond en tegen de vagina van kind 27 houdt en een vibrator tussen de schaamlippen van kind 27 houdt en de vagina van kind 27 betast en ejaculeert op het gezicht en bij de mond van kind 27;
voor wat betreft kinddossier 29
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/U, waarop is te zien dat M. kind 29, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn stijve penis en zijn vinger;
voor wat betreft kinddossier 30
fotobestanden, aangetroffen in de map A/V, waarop is te zien dat M. kind 30, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn vinger en de billen van kind 30 betast en spreidt;
voor wat betreft kinddossier 31
fotobestanden en een filmbestand, aangetroffen in de map A/W, waarop is te zien dat M. de penis van kind 31, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, betast en de onderbroek van kind 31 opzij houdt, waardoor de penis van kind 31 zichtbaar wordt;
voor wat betreft kinddossier 33
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/X, waarop is te zien dat M. kind 33, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, vaginaal penetreert met zijn stijve penis en zijn stijve penis naast de hand en tussen de schaamlippen en in de mond van kind 33 houdt en de vagina van kind 33 betast en ejaculeert tussen de schaamlippen van kind 33;
voor wat betreft kinddossier 34
fotobestanden, aangetroffen in de map A/Y, waarop is te zien dat M. zijn stijve penis bij en in de mond van kind 34, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, houdt;
voor wat betreft kinddossier 36
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map A/Z, waarop is te zien dat M. kind 36, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, vaginaal penetreert met zijn vinger en zijn stijve penis en zijn stijve penis tegen de hand en de mond en tussen de schaamlippen en tegen de vagina van kind 36 houdt;
voor wat betreft kinddossier 37
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map B/A, waarop is te zien dat M. zijn stijve penis tegen de hand en tegen en in de mond van kind 37, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, houdt;
voor wat betreft kinddossier 38
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map B/B, waarop is te zien dat M. kind 38, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn stijve penis en een vibrator en zijn stijve penis tegen de anus van kind 38 houdt en de penis van kind 38 betast;
voor wat betreft kinddossier 39
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map B/C, waarop is te zien dat M. kind 39, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn stijve penis en zijn vinger en een buttplug in de mond van kind 39 houdt en zijn stijve penis tussen de billen en onder de anus en bij de penis van kind 39 houdt en op de penis en de anus van kind 39 een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is en de verdachte zijn vinger tussen de billen van kind 39 houdt en de penis van kind 39 betast;
voor wat betreft kinddossier 42
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map B/D, waarop is te zien dat M. zijn stijve penis bij de billen en tegen de balzak en de penis van kind 42, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, houdt en op de balzak van kind 42 een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is en de verdachte de penis en de balzak van kind 42 betast;
voor wat betreft kinddossier 43
fotobestanden en filmbestanden, aangetroffen in de map B/E, waarop is te zien dat M. kind 43, in de leeftijd tussen de 0 en 4 jaar oud, anaal penetreert met zijn stijve penis en zijn vinger en de billen en de penis van kind 43 betast;
voor wat betreft partitie a van de computer A
fotobestanden en filmbestanden waarop de navolgende seksuele gedragingen zijn te zien:
Fotobestanden
- het geheel naakt poseren van een negroïde meisje met de geschatte leeftijd tussen de 4 en 7 jaar waarbij door het camerastandpunt en de pose van dat meisje nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden en de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft,
- het vasthouden en/of in de mond nemen van de penis van een volwassen man door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
- het anaal penetreren met de penis door een volwassen man van het lichaam van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 4 en 7 jaar,
- het anaal penetreren met een wattenstokje door een volwassen man van het lichaam van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 1 en 3 jaar,
- het geheel naakt poseren van meisjes die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt, waarbij door het camerastandpunt en de onnatuurlijke pose van die meisjes nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden en de afbeeldingen aldus een onmiskenbaar seksuele strekking hebben,
- het houden van de penis van een volwassen man tegen de vagina van een meisje dat kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
- het anaal penetreren met de vinger(s) door een volwassen persoon van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
- het anaal penetreren met een flesje door een jongen met de leeftijd tussen 5 en 7 jaar van zijn eigen lichaam,
- het houden van een penis naast het gezicht of lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, terwijl op dat gezicht of lichaam een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is,
- het houden van de penis van een volwassen man tegen de balzak en/of penis van een jongen die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
- het in de mond nemen van de penis van een jongen met de geschatte leeftijd tussen 4 en 8 jaar door een volwassen man,
- het vaginaal penetreren met de vinger door een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 8 en 10 jaar van het lichaam van een volwassen vrouw,
- het in de mond nemen van de penis van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 8 en 11 jaar door een andere jongen met de geschatte leeftijd tussen 8 en 11 jaar,
- het houden van de penis van een volwassen man tegen de mond van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 4 en 7 jaar;
Filmbestanden
- het betasten van de billen en het uit elkaar halen van de billen van een jongen die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt door een volwassen man,
- het betasten van de penis of balzak en het trekken aan de penis van een jongen die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt door een volwassen persoon,
- het uit elkaar houden van de billen van een jongen met de geschatte leeftijd tussen 4 en 7 jaar en het anaal penetreren met de vinger van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 3 en 7 jaar door een volwassen persoon,
- het vaginaal penetreren met de penis door een volwassen man van het lichaam van een meisje dat kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereik en het vaginaal penitereren door een meisje dat kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt van het lichaam van een ander meisje dat kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft/hebben bereikt en het likken van de vagina van een meisje dat kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt door een ander meisje dat kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt en het ejaculeren op de vagina van een meisje dat kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt door een volwassen man,
- het in de mond nemen van de penis van een volwassen man door een meisje met de geschatte leeftijd tussen de 3 en 6 jaar,
- het betasten van de vagina en het ejaculeren op de vagina van een meisje met de geschatte leeftijd tussen de 6 en 8 maanden door een volwassen man,
- het betasten van de penis en de billen van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 1 en 3 jaar door een volwassen man,
- het anaal penetreren met een vibrator en de penis door een volwassen man van het lichaam van een meisje met de geschatte leeftijd tussen de 4 en 7 jaar,
- het betasten van de vagina van een meisje met de geschatte leeftijd tussen de 4 en 16 maanden door een volwassen man,
- het anaal penetreren met de vinger door een volwassen man van het lichaam van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 1 en 2 jaar,
- het in de mond nemen van de penis van een jongen met de geschatte leeftijd tussen 6 en 12 jaar door een volwassen man
- het urineren op het lichaam van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 1 en 1,5 jaar door een volwassen man,
- het in de mond nemen van de penis en de tong van een volwassen man door een meisje met de geschatte leeftijd tussen de 3 en 5 jaar en het betasten van de vagina van dat meisje door die volwassen man en houden van de penis van die volwassen man tegen de vagina van dat meisje,
- het betasten van de penis van een volwassen man door een meisje met de geschatte leeftijd tussen de 1 en 2 jaar,
- het urineren in het gezicht van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 9 en 18 maanden door een volwassen man,
- het ejaculeren in de mond van een jongen met de geschatte leeftijd tussen 1 en 2 jaar door een volwassen man en het houden van een penis van een volwassen man tussen de billen van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 0 en 2 jaar en het in de mond nemen van de penis van een volwassen man door een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 1 en 2 jaar;
voor wat betreft de b van de computer A
fotobestanden waarop de navolgende seksuele gedragingen zijn te zien:
- het geheel of gedeeltelijk naakt poseren van een meisje met de geschatte leeftijd tussen de 7 en 10 jaar en een meisje met de geschatte leeftijd tussen de 10 en 12 jaar waarbij door het camerastandpunt en de pose van die meisjes nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden en de afbeeldingen aldus een onmiskenbaar seksuele strekking hebben,
- het likken van de vagina van een meisje met de geschatte leeftijd tussen de 7 en 11 jaar door een meisje met de geschatte leeftijd tussen de 7 en 11 jaar;
voor wat betreft de partitie c van de computer A
fotobestanden en filmbestanden waarop de navolgende seksuele gedragingen zijn te zien:
- man X die een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 2 en 4 jaar anaal penetreert met zijn vingers en zijn penis tegen de billen van die jongen drukt en aan de penis van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 3 en 6 jaar likt en de penis van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 1 en 3 jaar betast en de penis van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 3 en 5 jaar betast,
- man Y die een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 0 en 2 jaar oud anaal penetreert met zijn vinger en op het lichaam van die jongen ejaculeert en zijn stijve penis tegen de mond van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 1 en 2 jaar duwt en de penis van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 1 en 3 jaar in zijn mond neemt en aan de penis van die jongen zuigt en zijn stijve penis in de richting van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 0 en 2 jaar houdt,
- man Z die de penis van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 2 en 4 jaar in de mond neemt en aan de penis van die jongen zuigt en zijn penis naast het gezicht van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 3 en 5 jaar houdt en het hoofd van die jongen naar zijn penis beweegt en een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 3 en 5 jaar anaal penetreert met een lolly en de penis van die jongen betast en aan de penis van die jongen likt en op het lichaam van die jongen ejaculeert en een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 2 en 4 jaar anaal penetreert met een vibrator en een vibrator in de mond houdt van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 2 en 4 jaar en de billen van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 2 en 4 jaar betast en een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 2 en 5 jaar anaal penetreert met een lolly
- een jongen met de geschatte leeftijd tussen 7 en 10 jaar die in bad zijn eigen penis betast en een volwassen man die zijn penis tegen de anus van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 7 en 11 jaar drukt;
voor wat betreft partities d en e van de hard disk B
fotobestanden waarop de navolgende seksuele gedragingen zijn te zien:
- het vasthouden en/of in de mond nemen van de stijve penis van een volwassen man door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
- het anaal penetreren met de penis door een volwassen man van het lichaam van een jongen die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
- het geheel of gedeeltelijk naakt poseren van meisjes en jongens die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt, waarbij door het camerastandpunt en/of de pose van die jongens en meisjes nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden en de afbeeldingen aldus een onmiskenbaar seksuele strekking hebben,
- het betasten van de penis van een jongen die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt door een volwassen man,
- het houden van een penis tegen/bij het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, terwijl op het lichaam of gezicht van die persoon een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is,
- het betasten van de penis van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 3 en 7 jaar door een andere jongen met de geschatte leeftijd tussen 3 en 5 jaar,
- het vasthouden en/of in de mond nemen van de penis van een jongen met de geschatte leeftijd tussen de 4 en 6 jaar of van een volwassen man door een meisje die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
- het geheel of gedeeltelijk naakt poseren van een meisje en jongens die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt, waarbij door het camerastandpunt en de pose van die jongens en dat meisje nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden en de afbeeldingen aldus een onmiskenbaar seksuele strekking hebben,
- het houden van een penis bij het gezicht van een meisje met de geschatte leeftijd tussen de 4 en 8 jaar, terwijl op het gezicht van dat meisje een op sperma gelijkende substantie zichtbaar is;
voor wat betreft de hard disk C
fotobestanden waarop de navolgende seksuele gedragingen zijn te zien:
- het in de mond nemen van de penis van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt door een persoon die eveneens kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
- het geheel of gedeeltelijk naakt poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, waarbij door het camerastandpunt en de pose van die persoon nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden en de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft,
- het anaal penetreren met de penis door een volwassen man of door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt,
- het drukken van een penis tegen de anus van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
- het betasten van de penis van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt door een volwassen man;
voor wat betreft de True Crypt container op hard disk C
fotobestanden en filmbestanden waarop de navolgende seksuele gedragingen zijn te zien:
Fotobestanden
- het masturberen door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt.
- het geheel of gedeeltelijk naakt poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, waarbij door het camerastandpunt en de pose van die persoon nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden en de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft,
- het anaal penetreren met de penis of de vinger door een volwassen man of door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt,
- het houden van een penis naast het gezicht van personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt,
- het in de mond nemen van de penis van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt door een persoon die eveneens kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt;
Filmbestanden
- het gedeeltelijk naakt poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, waarbij door het camerastandpunt en de pose van die persoon nadrukkelijk het ontblote geslachtsdeel in beeld gebracht wordt en de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft,
- het anaal penetreren met de penis en de vinger door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt,
- het betasten van de penis en de anus en de billen van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt door een volwassen man,
- het masturberen door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
- het vasthouden en in de mond laten nemen van de penis van een volwassen man door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;
voor wat betreft PP.com, aangetroffen op hard disk C
fotobestanden waarop de navolgende seksuele gedraging(en) is/zijn te zien:
- het gedeeltelijk naakt poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, waarbij door het camerastandpunt en de pose van die persoon nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden en de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft;
voor wat betreft de CD-roms
fotobestanden en een filmbestand waarop de navolgende seksuele gedraging(en) is/zijn te zien:
Fotobestanden
het geheel of gedeeltelijk naakt poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, waarbij door het camerastandpunt en de pose en/of de wijze van kleden van die persoon nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen in beeld gebracht worden en de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft;
Filmbestand
het in de mond nemen en likken van de penis van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt door een persoon die eveneens kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt en het anaal penetreren met de penis door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt van het lichaam van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt en het masturberen van de penis van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt door een persoon die eveneens kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt;
voor wat betreft de True Crypt container, aangetroffen op de laptop E
fotobestanden en filmbestanden waarop de navolgende seksuele gedragingen zijn te zien:
Fotobestanden
- het geheel of gedeeltelijk naakt poseren van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt, waarbij door het camerastandpunt en/of de pose en/of de wijze van kleden van die persoon nadrukkelijk de (ontblote) geslachtsdelen in beeld gebracht worden en de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft,
- het in de mond nemen van en/of zuigen aan de penis van een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt of van een volwassen man door een persoon die eveneens kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
- het anaal penetreren met de vinger door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt van zijn eigen lichaam;
Filmbestanden
- het betasten van de billen van een jongen die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt door een volwassen man,
- het masturberen en/of ejaculeren door een persoon die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet heeft bereikt,
- het naakt poseren van personen die kennelijk de leeftijd van 18 jaren nog niet hebben bereikt, waarbij door het camerastandpunt nadrukkelijk de ontblote geslachtsdelen in beeld gebracht worden en de afbeelding aldus een onmiskenbaar seksuele strekking heeft.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
M. op tijdstippen in de periode van 18 februari 2010 tot en met 16 september 2010 te Amsterdam, in de woning van verdachte en M. (b-straat 00) met kind 27 die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
hebbende M. meermalen
- zijn penis getoond aan kind 27 en
- zijn penis tegen het gezicht van kind 27 gehouden en
- de clitoris en/of schaamlippen van kind 27 betast en de vagina van kind 27 geopend en
- aan de vagina van kind 27 gelikt en
- geëjaculeerd op het het lichaam van kind 27,
terwijl dat kind toen telkens aan M.’ zorg en waakzaamheid was toevertrouwd,
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op tijdstippen in de periode van 18 februari 2010 tot en met 16 september 2010 te Amsterdam, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door telkens, terwijl hij, verdachte, wist dat M. pedoseksuele gevoelens heeft en dat Mikelsons seksuele handelingen met kinderen pleegde en wilde plegen, op verzoek van M. voornoemde woning te verlaten en/of die woning niet te betreden teneinde M. gelegenheid te geven ongestoord seksuele handelingen, te weten ontuchtige handelingen, met kind 27 te plegen.
Kind
doss 244/247 Sr Totaal
gevorderde immateriële schade in euro Bij M.
toegewezen
immateriële
schade in euro’s
Bij Van O. toegewezen
Immateriële schade in euro’s
Wettelijke rente met ingang van Kosten
rechtsbijstand
in euro’s
M.
1 244+240b 32.000 16.000
500
31/5/2009 6.731,69
2 244+240b 16.000 16.000 500 3/12/2010
3 247+240b 16.000 12.000 500 3/12/2010
4 244+240b 24.000 16.000 500 19/6/2010
5 244+240b 24.000 16.000 500 2/12/2010
9 247+240b 16.000
plus 50 materiële schade 4.000
plus 50 materiële schade 31/10/2008
10 244+240b 24.000 16.000 500 7/12/2010
13 244+240b 24.000 16.000 500 31/3/2010
14 244+240b 24.000 16.000 500 31/3/2010
15 244+240b 24.000 16.000 500 31/7/2009
16 244+240b 20.000 16.000 500 30/9/2008
17 244+240b 20.000 16.000 500 31/12/2008
18 244+240b 24.000 16.000 500 29/11/2010
19 244+240b 24.000 16.000 500 27/2/2009
20 244+240b 24.000 16.000 500 27/2/2009
21 247+240b 24.000 14.000 500 19/1/2009
23 247+240b 24.000 14.000 500 13/2/2009
25 244+240b 16.000 16.000 500 30/11/2010
26 244+240b 16.000 16.000 500 30/11/2010
27-M 244+240b 24.000 16.000 16/9/2010
27-vO 247/48+240b 24.000 1.500 16/9/2010
29 244+240b 24.000 16.000 500 7/12/2010
30 244+240b 24.000 16.000 500 12/9/2010
31 244+240b 24.000 16.000 500 30/6/2009
32 247+240b 12.000 4.000 9/5/2009
33 244+240b 24.000 16.000 500 9/5/2009
34 244+240b 24.000 16.000 500 31/8/2009
36 244+240b 24.000 16.000 500 31/8/2009
37 244+240b 16.000 16.000 500 24/10/2009
38 244+240b 24.000 16.000 500 30/11/2010 10.745,71
43 244+240b 24.000 16.000 500 30/6/2009
Ki
dos 244/247 Sr Totaal
gevorderde immateriële schade in euro’s Bij M.
toegewezen
immateriële
schade in euro’s
Wettelijke rente met ingang van Kosten
rechtsbijstand
in euro’s
M.
47 244 16.000 8.000 30/6/2007 6.784,80
51 244 16.000 6.000 30/6/2009
54 247 12.000 4.000 30/6/2008 896,84
55 247 12.000 6.000 30/6/2008 896,84
60 247 16.000 4.000 31/1/2010
61 247 16.000 4.000 16/3/2009 7.700,05
65 244 16.000 8.000 30/6/2009
67 244 16.000 8.000 30/9/2008
72 247 16.000 4.000 30/6/2009 9.867,93
81 247 16.000 6.000 13/6/2009 7.609,46
86 244 16.000 8.000 31/7/2009
87 247 16.000 4.000 31/8/2008 5.194,80
90 247 16.000 6.000 28/2/2008 3.204,97
99 244 24.000 8.000 30/6/2009 7.431,41
106 244 16.000 8.000 30/6/2009
107 244 16.000 8.000 31/8/2009
109 247 16.000 6.000 30/6/2009
119 247 24.000 2.000 30/11/2008 6.000,00
120 247 16.000 6.000 31/12/2008
124 244 16.000 8.000 30/4/2010 11.520,40
125 247 16.000 2.000 30/6/2009
128 244 16.000 8.000 28/2/2009
136 244 16.000 8.000 30/6/2007
138 247 16.000 4.000 31/8/2007
139 247 16.000 6.000 30/6/2009 11.002,67