In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 31 juli 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. De zaak betreft een beroep dat is ingesteld door [eiser] tegen de Minister van Veiligheid en Justitie, naar aanleiding van een bezwaar dat op 26 juli 2013 door [persoon A] namens [eiser] was ingediend bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM). De rechtbank oordeelt dat de procesmachtiging die door [persoon A] is overgelegd, niet voldoende specifiek is. De machtiging is te algemeen geformuleerd en geeft geen duidelijkheid over de vertegenwoordiging van [eiser] in deze specifieke zaak. Ondanks een verzoek van de rechtbank om een meer specifieke volmacht in te dienen, heeft [persoon A] dit niet gedaan binnen de gestelde termijn.
De rechtbank verwijst naar artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om het onderzoek te sluiten indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank stelt vast dat de door [persoon A] ingediende machtiging niet voldoet aan de vereisten die in de wet zijn gesteld. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van deze conclusie, ook niet na verwijzingen naar eerdere jurisprudentie door [persoon A].
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk, omdat de gevraagde specifieke volmacht niet is ontvangen en er geen verzoek is gedaan om een langere termijn voor het indienen van deze volmacht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing binnen zes weken na verzending.