ECLI:NL:RBOBR:2014:442

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
3 februari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
AWB-12_2762
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van horecabedrijf en intrekking exploitatievergunning wegens ernstige verstoring openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 februari 2014 uitspraak gedaan over de sluiting van een horecabedrijf en de intrekking van de exploitatievergunning. De eiseres, die een horecabedrijf exploiteerde, was betrokken bij een procedure naar aanleiding van besluiten van de burgemeester van Eindhoven. Deze besluiten betroffen de sluiting van de inrichting voor twaalf maanden en de intrekking van de exploitatievergunning, beide genomen op basis van ernstige verdenkingen van criminele activiteiten die zich in de inrichting zouden hebben afgespeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de sluiting en intrekking van de vergunning zijn gebaseerd op een advies van de politie en andere relevante informatie die duidde op een ernstige verstoring van de openbare orde. De rechtbank oordeelde dat de eiseres, ondanks haar ontbinding, nog steeds belang had bij de procedure, omdat zij aanspraak maakte op schadevergoeding als gevolg van de genomen besluiten. De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eisers, die stelden dat de besluiten onzorgvuldig waren en onvoldoende gemotiveerd, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluiten had kunnen komen, gezien de aard en ernst van de criminele activiteiten die in de inrichting plaatsvonden. De rechtbank verklaarde de beroepen van de eisers ongegrond en bevestigde de besluiten van de burgemeester.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: SHE 12/2762, SHE 12/2763, SHE 13/2366 en SHE 13/2368

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 februari 2014 in de zaken tussen

[eiseres], eiseres,

[eiser],eiser,
gezamenlijk te noemen: eisers,
beiden te Eindhoven,
(gemachtigde: mr. A.P. van Knippenbergh),
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Heutink).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2011 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het horecabedrijf/de ontmoetingsruimte van eiseres aan de [adres] (de inrichting) voor de duur van twaalf maanden gesloten.
Bij besluit van 18 november 2011 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aan eiseres verleende exploitatievergunning voor het exploiteren van het horecabedrijf ingetrokken.
Bij besluit van 13 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit 1 en 2 ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze verzoeken zijn geregistreerd onder de nummers AWB 12/2779 en AWB 12/2780.
Bij uitspraak van 31 oktober 2012 heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen.
De beroepen zijn gevoegd behandeld op de zitting van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2013. Hierna is het onderzoek gesloten.
Bij brief van 28 maart 2013 heeft de griffier partijen meegedeeld dat het onderzoek zal worden heropend en dat de behandeling van de beroepen wordt verwezen naar een meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 11 september 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres en verweerder zijn verschenen bij gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres huurde ten tijde van belang een pand aan de [adres] waarin zij een horecabedrijf en een ontmoetingsruimte exploiteerde.
Volgens het proces-verbaal verdenking SEM – onderzoek Bergkat heeft de politie Brabant Zuid-Oost vanaf december 2009 tot en met mei 2011 verschillende signalen ontvangen waarin onder meer werd aangegeven dat de uitbaters van eiseres criminele activiteiten uitvoeren en jongeren hiertoe aansporen. Naar aanleiding hiervan werd een onderzoeksteam onder de naam “Bergkat” geformeerd. De chef van de politie Eindhoven-Stad heeft verweerder bij brief van 20 oktober 2011 geadviseerd om conform het Horecastappenplan 2010 bestuurlijke maatregelen te treffen. Dit heeft ertoe geleid dat verweerder de inrichting heeft gesloten en de exploitatievergunning van eiseres heeft ingetrokken.
Eiseres heeft het huurcontract voor het pand aan de [adres] per 31 januari 2012 beëindigd. Begin september 2012 is de sluiting van de inrichting opgeheven en is op deze locatie een exploitatievergunning verleend aan een andere exploitant.
Ontvankelijkheid
2.
Eerst is de vraag aan de orde of de beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
3.
Verweerder heeft aangevoerd dat de beroepen van eiseres niet-ontvankelijk zijn omdat eiseres is ontbonden. Volgens verweerder is niet gebleken dat de vereffening van het vermogen van eiseres nog voortduurt.
4.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Uit een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 10 december 2012 blijkt dat eiseres met ingang van
30 november 2011 is ontbonden omdat er een einde is gekomen aan haar liquidatie. De beroepen die hier aan de orde zijn, zijn ingesteld na de ontbinding van eiseres.
Op grond van artikel 2:19, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek blijft de rechtspersoon na ontbinding voortbestaan voor zover dit voor de vereffening van zijn vermogen nodig is. Eiseres stelt aanspraak te maken op schadevergoeding als gevolg van de onrechtmatige sluiting en de onrechtmatige intrekking van de exploitatievergunning. Zij beschikt over rechtsmiddelen om haar gestelde aanspraak op deze bate in rechte te laten toetsen en wenst daarvan gebruik te maken. De vereffening van haar vermogen duurt dus nog voort. Eiseres kon daarom naar het oordeel van de rechtbank rechtsgeldig beroep instellen (zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van
19 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP1324).
5.
Verweerder heeft aangevoerd dat eiseres sinds februari 2012 geen huurder meer is van de inrichting. Eiseres kan de exploitatie van het horecabedrijf niet meer voortzetten op het adres [adres]. Daarom heeft zij volgens verweerder geen procesbelang.
6.
Dit betoog van verweerder faalt. Eiseres stelt schade te hebben geleden als gevolg van de beweerdelijk onrechtmatige sluiting en intrekking van de exploitatievergunning. Volgens eiseres had zij geen inkomsten meer uit de exploitatie van haar bedrijf. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres dergelijke schade daadwerkelijk heeft geleden en dat die schade het gevolg is van de sluiting en de intrekking van de exploitatievergunning. Gelet hierop heeft eiseres belang bij de uitkomst van de procedure.
7.
Met betrekking tot de vraag of eiser terecht in zijn bezwaren is ontvangen, overweegt de rechtbank ambtshalve als volgt. De primaire besluiten zijn gericht tot eiseres. Eiser is voorzitter, secretaris en penningmeester van eiseres. Daarnaast is hij bedrijfsleider in het bedrijf van eiseres. In zoverre heeft eiser een afgeleid belang bij de primaire besluiten. De besluiten steunen echter in belangrijke mate op het standpunt van verweerder dat er een ernstige verdenking bestaat dat eiser zich in het bedrijf van eiseres schuldig heeft gemaakt aan illegaal gokken en aan heling. Verder steunen de besluiten op de verdenking dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, handel in illegale medicijnen en deelname aan een criminele organisatie. Daarnaast heeft verweerder het vermoeden geuit dat eiser betrokken is bij hennepkwekerijen. Gelet hierop acht de rechtbank aannemelijk dat deze besluiten eiser in zijn eer en goede naam aantasten. Verweerder is er daarom terecht van uitgegaan dat eiser belanghebbende is bij de primaire besluiten. Dit belang van eiser is blijven bestaan nadat de sluiting is geëindigd en de huur van het betrokken pand is opgezegd (vlg. de uitspraak van de ABRvS van 20 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6328).
8.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling van het geschil
9.
Verweerder heeft de exploitatievergunning ingetrokken en de inrichting voor 12 maanden gesloten omdat in zijn visie sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde. Verweerder is tot deze conclusie gekomen op basis van het schriftelijke advies van de politie van 20 oktober 2011, het verslag van het Bestuurlijk Interventieteam Eindhoven van 18 oktober 2011 en het proces-verbaal verdenking SEM – onderzoek Bergkat.
10.
Eisers voeren aan dat de processen-verbaal waarnaar verweerder heeft verwezen niet bij de besluiten zijn gevoegd.
11.
Deze beroepsgrond faalt. Verweerder heeft zijn besluiten onder meer gebaseerd op het eerder genoemde proces-verbaal van verdenking. In dat proces-verbaal wordt verwezen naar andere processen-verbaal. Het is de rechtbank niet gebleken dat die andere processen-verbaal ten grondslag liggen aan de besluitvorming van verweerder. Het proces-verbaal van verdenking behoort tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. Verweerder was niet verplicht dit proces-verbaal bij de besluiten te voegen. Tijdens de bezwaarprocedure heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden aan de toenmalige gemachtigde van eisers. Daarmee heeft verweerder aan zijn verplichtingen voldaan. Eisers hebben voldoende gelegenheid gekregen om te reageren op het proces-verbaal dat verweerder bij zijn besluitvorming heeft gebruikt.
12.
Eisers stellen zich op het standpunt dat geen sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde. Volgens eisers zijn de bestreden besluiten onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Zij voeren aan dat de processen-verbaal subjectief, suggestief, vaag en niet verifieerbaar zijn. Er is geen sprake van een rechtens onaantastbare veroordeling. Onduidelijk is waarop verweerder de aanname baseert dat op grote schaal gegokt werd, dat jongeren hun schulden aflosten door te stelen en dat sprake zou zijn van een afhankelijkheidsrelatie door de gokschulden. Het bedrag van € 3.700,00 is niet in de inrichting aangetroffen maar in de auto van eiser. Niet is aangetoond dat de aangetroffen wed- en uitbetalingsbonnen afkomstig zijn van activiteiten waarvoor eisers verantwoordelijk zijn. De politie spreekt slechts van mogelijke heling. De garagebox ligt achter het terrein van eiseres, maar houdt geen verband met eiseres. Het politieonderzoek is grotendeels gericht op eisers broer, [persoon 1]. Het contact met deze broer is onvoldoende om te zeggen dat deze broer nog bij de exploitatie was betrokken. Als er al onregelmatigheden zijn geweest, hebben deze niet geleid tot verstoring van de openbare orde omdat alles zich in de inrichting heeft afgespeeld, aldus eisers.
13.
De rechtbank stelt voorop dat de sluiting en de intrekking belastende besluiten zijn. Daaruit vloeit voort dat het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat ten tijde van de primaire besluiten sprake was van een ernstige verstoring van de openbare orde. Anders dan eisers veronderstellen, kan verweerder ook overgaan tot sluiting van een pand en intrekking van de exploitatievergunning als nog geen sprake is van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling. Voor het treffen van maatregelen ter bescherming van de openbare orde is niet noodzakelijk dat de verweten gedragingen vaststaan. Verweerder moet voldoende aannemelijk maken dat sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare orde. Bij de waardering van het bewijs is van belang dat de sluiting en de intrekking onder meer zijn gebaseerd op processen-verbaal van de politie. In beginsel dient van de juistheid en volledigheid van dit op ambtsbelofte opgemaakte en ondertekende proces-verbaal te worden uitgegaan. Eisers mogen tegenbewijs leveren. De enkele stelling dat de processen-verbaal subjectief, suggestief, vaag en niet verifieerbaar zijn, is daarvoor echter onvoldoende.
14.
Tussen partijen is niet in geschil dat er illegaal gegokt werd in de inrichting. Eiseres betwist alleen de mate waarin dit heeft plaatsgevonden. Uit de gedingstukken blijkt dat op 18 oktober 2011 diverse technische apparatuur in beslag is genomen waarmee illegaal gegokt kon worden. Ook zijn veel geprinte reçu’s ten behoeve van gokken achter de bar en verstopt in de ketelruimte achter de bar aangetroffen. Op de aanwezige tafels bevonden zich veel scorebriefjes van gokken. Uit CIE-informatie en uit verklaringen van getuigen en verdachten blijkt dat in de inrichting frequent voor grote bedragen werd gegokt op sportwedstrijden en dat het gokken door eiser werd geleid. Gelet op de aard van de in beslag genomen goederen, de plaats waar deze goederen werden aangetroffen, de CIE-informatie en de verklaringen van getuigen en verdachten, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk mogen achten dat op grote schaal gegokt werd in de inrichting en dat eiseres daarvoor verantwoordelijk kon worden gehouden. Eisers stellen terecht dat bij de controle geen bedrag van € 3.700,00 in de inrichting is aangetroffen. Uit de gedingstukken blijkt dat een bedrag van € 1.130,00 in de inrichting en een bedrag van
€ 2.571,10 in de auto van eiser is aangetroffen. Deze omstandigheid leidt echter niet tot een ander oordeel.
15.
De politie heeft in haar advies van 24 oktober 2011 gesproken over een verdenking van heling. Dat betekent dat niet vaststaat dat sprake was van heling in de inrichting van eiseres. Gelet echter op de zich in het dossier bevindende informatie heeft verweerder voldoende aannemelijk mogen achten dat in de inrichting van eiseres sprake was van handel in gestolen goederen.
16.
Verweerder heeft op basis van de informatie in het dossier aannemelijk mogen achten dat de broer van eiser, [persoon 1], nog steeds betrokken was bij de exploitatie van eiseres. Daarbij heeft verweerder betekenis mogen toekennen aan de diverse telefoontaps en aan een verklaring van één van de broers van eiser dat alle broers werkzaam zijn bij eiseres.
17.
De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat het contact met de broer van eiser, [persoon 1], onvoldoende was om aan te kunnen nemen dat hij betrokken was bij de exploitatie. Verweerder heeft in aanmerking mogen nemen dat uit informatie van de politie blijkt dat [persoon 1] achter de schermen grote invloed heeft op de exploitatie van eiseres en dat deze broer aan het hoofd van een criminele groepering staat.
18.
Gelet op de zich in het dossier bevindende informatie kan geen verband worden vastgesteld tussen eiseres en de garagebox waarin hennep is aangetroffen, anders dan dat de garagebox gelegen is op een terrein achter het terrein waar eiseres haar bedrijf exploiteerde. De garagebox is geen eigendom van eiseres en werd ook niet door eiseres gehuurd. Verweerder heeft ook ter zitting geen objectieve feiten of omstandigheden genoemd ter onderbouwing van die relatie. De omstandigheid dat een klant van eiseres betrokken zou zijn bij de garagebox, maakt dit niet anders. Daaruit volgt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, immers niet dat eiseres daarbij betrokken was. Het voorgaande leidt echter niet tot gegrondverklaring van het beroep. Verweerder heeft dit feit namelijk niet ten grondslag gelegd aan zijn conclusie dat sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde, maar heeft dit slechts ondersteunend geacht aan de beeldvorming. Het voorgaande leidt daarom niet tot de conclusie dat verweerder ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat sprake is van een ernstige schending van de openbare orde.
19.
De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat geen sprake kan zijn van schending van de openbare orde omdat alles zich in de beslotenheid van de inrichting heeft afgespeeld. Hierbij neemt de rechtbank ten eerste in aanmerking dat het pand een voor het publiek openstaand gebouw was. De illegale activiteiten die in het pand plaatsvonden, vormden dus op zichzelf al een schending van de openbare orde. Daarbij komt dat de illegale activiteiten in het pand gevolgen hadden buiten het pand. Gelet op de cumulatie van illegale activiteiten in het pand van eiseres, heeft verweerder mogen aannemen dat diverse personen in een onaanvaardbare afhankelijkheidsrelatie zijn komen te verkeren (gokschulden), dat het pand een aantrekkende werking had op ongewenste individuen en dat dit een negatief uitstralend effect heeft op de openbare orde. Verweerder heeft ook in aanmerking mogen nemen dat omwonenden zich niet veilig voelden en dat sprake was van een toenemende mate van overlastmeldingen van omwonenden, waarbij de overlast werd veroorzaakt door bezoekers van eiseres. Verder heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat bepaalde personen uit het Turkse milieu mogelijk met wapengebruik tegen eisers zouden optreden.
20.
Gelet op de aard van de aannemelijk geachte misdrijven in het pand van eiseres, de lange periode waarover de feiten zich hebben voorgedaan, de ernstige gevolgen voor de maatschappij en de directe betrokkenheid van de exploitant (eiser) en zijn familie, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat sprake was van een ernstige verstoring van de openbare orde. De rechtbank kan eiser niet volgen in de stelling dat verweerder de bestreden besluiten onzorgvuldig zou hebben voorbereid of ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De beroepsgrond van eisers faalt.
21.
Eisers voeren aan dat verweerder niet zonder enige waarschuwing of tussenstap had mogen overgaan tot intrekking van de exploitatievergunning. Verweerder heeft dit volgens eisers in elk geval onvoldoende gemotiveerd.
22.
Op grond van artikel 1.1.6, aanhef en onder b, van de Algemene plaatselijke verordening 2012 van de gemeente Eindhoven (APV) kan de burgemeester de vergunning intrekken indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist.
23.
Op grond van artikel 2.3.1.5, eerste lid, van de APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijke sluiting bevelen.
24.
Verweerder hanteert bij horecagerelateerde overtredingen het in het Horecastappenplan 2010 neergelegde beleid. Het doel van dit beleid is inzichtelijk te maken hoe gemeente, politie en het Openbaar Ministerie in dergelijke gevallen optreden. De diverse hoofdstukken van het Horecastappenplan behandelen per overtreding de te volgen stappen. Hoofdstuk 14 behelst het beleid als het gaat om een ernstig incident dan wel een ernstige verstoring van de openbare orde. In dat geval kan de burgemeester, zonder voorafgaande stappen de inrichting sluiten voor maximaal 12 maanden en/of de exploitatievergunning intrekken.
25.
Als de exploitatie van een horecabedrijf leidt tot een ernstige verstoring van de openbare orde, is verweerder op grond van 1.1.6, aanhef en onder b, van de APV en artikel 2.3.1.5, eerste lid, van de APV bevoegd om respectievelijk tot intrekking van de exploitatievergunning en tot tijdelijke sluiting van de inrichting over te gaan. Uit de voorgaande overwegingen blijkt dat sprake was van een ernstige verstoring van de openbare orde. Gelet op hoofdstuk 14 van het Horecastappenplan was verweerder bevoegd om zonder voorafgaande stappen tot intrekking en tijdelijke sluiting over te gaan. Gelet op de cumulatie van illegale activiteiten, de grote schaal waarop dit plaatsvond, de overlast voor de buurt en het feit dat deze activiteiten zich al geruime tijd hebben voorgedaan, heeft verweerder het belang van de bescherming van de openbare orde in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van eisers. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid tot intrekking van de exploitatievergunning en tot sluiting van de inrichting kunnen besluiten. De rechtbank kan eisers niet volgen in de stelling dat verweerder de intrekking en de sluiting niet voldoende zou hebben gemotiveerd. De beroepsgrond faalt.
26.
Eisers stellen dat een sluiting van 12 maanden en de intrekking van de exploitatievergunning effectief betekenen dat eiseres ten dode is opgeschreven nu de huur van het pand niet een jaar kan worden betaald zonder inkomsten.
27.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een sluiting van 12 maanden in dit geval nodig was. Volgens verweerder heeft een kortere sluiting niet het gewenste effect op de openbare orde omdat de loop van en naar het pand moet worden opgeheven en de bekendheid van het pand als plaats voor illegaal gokken, heling en criminele activiteiten teniet moet worden gedaan.
28.
Ook deze beroepsgrond faalt. Op grond van hoofdstuk 14 van het Horecastappenplan kon verweerder de inrichting voor maximaal 12 maanden sluiten. Gelet op de argumenten die verweerder heeft aangevoerd, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid voor de maximale sluitingsduur van 12 maanden kunnen kiezen.
29.
Wat eisers verder hebben aangevoerd, leidt evenmin tot het oordeel dat de bestreden besluiten onrechtmatig zijn. De beroepen zijn ongegrond.
30.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.H. Rijken-Lie, voorzitter, en mr. D.J. Hutten en
mr. E.J.J.M. Weyers, leden, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2014.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen
Fout! De documentvariabele ontbreekt.weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij
Fout! De documentvariabele ontbreekt.. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.