Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 4 februari 2014 in de zaak tussen
Stichting Paaspop, te Schijndel, de vergunninghouder,
(gemachtigde: mr. D. Wintraecken).
Procesverloop
Overwegingen
A.Voorschriften algemeen
D.Voorschriften op het gebied van geluid
11.1. Een aanvraag om een evenementenvergunning dient te worden beoordeeld aan de hand van de in artikel 1:8 van de APV limitatief opgesomde weigeringsgronden. Op grond van artikel 1:8 van de APV kan een vergunning of ontheffing worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu. De aanwezigheid van een omgevingsvergunning is geen voorwaarde voor het verlenen van een evenementenvergunning. Gelet op dit beoordelingskader kan in dit geding niet aan de orde komen of voor het popfestival een omgevingsvergunning had moeten worden verleend (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 3 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL6208).
11.2. Het beroep van eiseres is gericht tegen de aan de evenementenvergunning verbonden geluidvoorschriften. De rechtbank vat het betoog van eiseres daarom aldus op dat deze geluidvoorschriften een hoger geluidsniveau toelaten dan mogelijk zou zijn geweest indien Paaspop als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zou moeten worden aangemerkt. Voorts vat de rechtbank het betoog van eiseres op in de zin dat de geluidvoorschriften een hoger geluidsniveau toelaten dan is toegestaan volgens de milieuvoorschriften die gelden voor de manege.
11.3. Gezien de wet- en regelgeving voor inrichtingen is de rechtbank van oordeel dat niet op voorhand kan worden gesteld dat geluidgrenswaarden zoals die in de evenementenvergunning zijn opgenomen niet zouden kunnen worden vergund indien Paaspop als inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zou moeten worden aangemerkt. Voor zover eiseres vreest dat de geluidvoorschriften die uit hoofde van de wet- en regelgeving voor inrichtingen gelden voor de manege worden overtreden ten gevolge van Paaspop, overweegt de rechtbank dat dit een handhavingskwestie betreft die hier niet ter beoordeling kan staan. Deze beroepsgrond faalt.