201302541/1/R1.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Haarlemmermeer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoofddorp [locatie 1]" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 augustus 2013, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. A.P. van Delden, advocaat te Den Haag, [appellant sub 2] en anderen, in de persoon van [2 der appellanten] en bijgestaan door mr. A.J.P. Liefting, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door J. Oosterhof, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Het toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het plan
2. Het plan voorziet in hervestiging van het agrarisch bedrijf van [appellant sub 1] op het perceel [locatie 1] in Hoofddorp dat voorheen gevestigd was aan de [locatie 2] te [plaats]. In de plantoelichting staat dat op de oude locatie het bedrijf grenst aan de zandput Schiphol-Noord. Dit gebied is in de jaren zeventig en tachtig gebruikt als vuilstort en hierdoor zeer ernstig verontreinigd. Het voeren van een gezonde en duurzame bedrijfsvoering op deze locatie was niet langer mogelijk. De provincie Noord-Holland heeft plannen tot ontwikkeling van het gebied. In het bestemmingsplan "Nieuwe Meer" is op deze locatie een golfbaan geprojecteerd. Gezien de ontwikkelingen omtrent de bedrijfsverplaatsing en de bijkomende onzekerheid is de veestapel op dit moment zo klein mogelijk, aldus de plantoelichting.
Het beroep van [appellant sub 1]
3. Ter zitting heeft [appellant sub 1] zijn beroepsgrond dat de in het plan mogelijk gemaakte situering van het bouwvlak op zijn perceel [locatie 1] leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden, ingetrokken.
4. [appellant sub 1] betoogt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de oppervlakte van het toegekende bouwvlak in beginsel tot 1,5 ha is beperkt. Uit het ten behoeve van het plan opgestelde bedrijfsplan is volgens hem gebleken dat voor het bedrijf een groter bouwvlak nodig is en zou, in overeenstemming met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van Noord-Holland (hierna: PRVS), een bouwvlak van 2 ha moeten worden toegekend.
[appellant sub 1] betoogt verder dat het bouwvlak ten onrechte niet op 80 m afstand van de as van de weg ligt. Voor een goede bedrijfsvoering is het noodzakelijk het vee tussen de bedrijfswoning en de weg te weiden omdat dan structureel toezicht op de dieren kan worden gehouden. Door het bouwvlak op een grotere afstand van de weg te situeren zou hij tevens niet belemmerd worden in mogelijke bedrijfsgroei. [appellant sub 1] wijst in dit verband ook op woningen in de omgeving die wel staan op een door hem gewenste afstand van de weg en op de voormalige bedrijfslocatie waar de woning op 200 m van de openbare weg stond. Verder wijst hij erop dat in de ontwerpbestemmingsplannen "Buitengebied Noord" en "Buitengebied Zuid" geen voorgevelrooilijn is gedefinieerd en dat daarin geen vaste afstand van woningen tot polderwegen zijn vastgelegd.
4.1. De raad stelt dat het plangebied ligt in een gebied dat in de PRVS is aangeduid als gebied voor gecombineerde landbouw. In dit gebied zijn in beginsel agrarische bouwpercelen tot 1,5 ha mogelijk. Uitbreiding is slechts mogelijk indien wordt aangetoond dat dit ook bedrijfsmatig noodzakelijk is. Op deze manier wordt het open landschap aan de linten van de polder behouden. Op basis van het bedrijfsplan van [appellant sub 1] is de raad niet overtuigd van de noodzaak van het vergroten van het bouwvlak tot 2 ha bij recht.
De raad betoogt voorts dat de IJweg een van de kenmerkende linten in Haarlemmermeer is. Om het achterliggende open landschap te behouden, stelt de raad de voorwaarde dat de woning en bedrijfsopstallen op geringe afstand van de weg moeten komen te liggen. De raad heeft met deze voorwaarde aangesloten bij het vorige bestemmingsplan "Schiphol-West". Deze afstand geeft geen milieutechnisch probleem voor de bedrijfsvoering van het toekomstige bedrijf van [appellant sub 1], ook niet in geval van bedrijfsgroei. De raad ziet verder niet in waarom het vee vóór de bedrijfswoning beweid moet worden.
4.2. Het postzegelplan voorziet voor het perceel IJweg tegenover 732 in de bestemming "Agrarisch" met daarop aan de IJweg gesitueerd een bouwvlak met de functieaanduiding "paardenfokkerij". Het bouwvlak heeft een oppervlakte van 1,5 ha en ligt op 20 m afstand van de as van de weg.
Ingevolge artikel 3, lid 3.5, van de planregels is het college van burgemeester en wethouders bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), het plan zodanig te wijzigen dat de begrenzing van een bouwvlak wordt verruimd, mits onder meer de economische noodzaak tot uitbreiding wordt aangetoond en de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 2 ha zal bedragen.
4.3. Ingevolge kaart 6 bij de PRVS ligt het plangebied niet binnen een gebied voor grootschalige landbouw.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de PRVS maakt een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het gebied buiten de gebieden voor grootschalige landbouw, geen agrarische bouwpercelen groter dan 1,5 ha mogelijk.
Ingevolge het negende lid kan een bestemmingsplan in afwijking van het eerste lid voorzien in een groter bouwperceel tot ten hoogste 2 ha mits de noodzaak daartoe blijkt uit een bedrijfsplan.
4.4. In paragraaf 4.1 van de plantoelichting is het door [appellant sub 1] gewenste initiatief opgenomen met onder meer een inrichtingsschets. In de toelichting staat dat de gewenste bedrijfsvoering volgens de inrichtingsschets een bouwperceel vergt met een oppervlakte van 1,5 ha. Verder staat daar dat het streven is om de totale bedrijfsvoering binnen een periode van vijf jaar te realiseren. Prioriteit hierbij ligt bij het opstarten van de vleeskoeien- en schapentak met de bijbehorende voorzieningen. Door het aanpassen van de veestapel en het toepassen van een andere bedrijfsvoering kan het bedrijf op een efficiënte en duurzame wijze geëxploiteerd worden.
In paragraaf 2.3 van de plantoelichting staat dat de woningen aan de IJweg in de omgeving van het plangebied op geringe afstand van de weg liggen. In paragraaf 4.3 van de plantoelichting staat dat de gemeente Haarlemmermeer wordt gekenmerkt door een fraai polderlandschap. Lange rechte wegen omzoomd door bomen en groen zijn hierin karakteristiek. De IJweg is hiervan een prachtig voorbeeld. Als een van de langste wegen van Haarlemmermeer loopt de IJweg door Hoofddorp en Nieuw-Vennep en vormt hiermee de "spiegel van de polder".
4.5. De Afdeling overweegt dat overeenkomstig de PRVS de oppervlakte van het bouwvlak 1,5 ha bedraagt en dat uitbreiding van het bouwvlak tot 2 ha mogelijk is indien wordt voldaan aan de in artikel 3, lid 3.5, van de planregels opgenomen wijzigingsvoorwaarden. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat een groter bouwvlak noodzakelijk is voor de bedrijfsactiviteiten op de nieuwe locatie aan de IJweg. In dit verband overweegt de Afdeling dat [appellant sub 1] weliswaar betoogt dat uit de inrichtingsschets volgt dat een groter bouwvlak benodigd is, maar dat uit de bij deze inrichtingsschets behorende uitleg volgt dat een bouwvlak van 1,5 ha voldoende is. Verder acht de Afdeling van belang dat [appellant sub 1] het bouwplan gefaseerd zal realiseren. Gelet hierop heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij recht een bouwvlak van 2 ha aan het perceel had moeten toekennen.
4.6. Met betrekking tot de situering van het bouwvlak overweegt de Afdeling als volgt. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat het voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is het vee tussen de bedrijfswoning en de weg te weiden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 1] ter zitting heeft aangegeven dat het vee ook aan de zijkant van de woning gehouden kan worden en dat ook in dat geval toezicht op de dieren kan worden gehouden. Tevens heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat de situering van het bouwvlak de potentiële groei van zijn bedrijf belemmert.
Over de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met de voormalige bedrijfslocatie wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat ten aanzien van de vorige locatie geen sprake was van lintbebouwing. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant sub 1] genoemde situatie niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie.
Over de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met de woningen in de omgeving die wel staan op een door hem gewenste afstand van de weg, heeft de raad ter zitting aangegeven dat in de gevallen waarin woningen in de omgeving verder dan 20 m van de weg zijn afgelegen, sprake is van afwijkingen door omstandigheden zoals de aanwezigheid van een spoorhuisje tussen de woning en de weg en de ligging van een woning nabij een kruispunt. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten aanzien van deze woningen geen sprake is van vergelijkbare situaties.
Voor zover [appellant sub 1] wijst op de ontwerpbestemmingsplannen "Buitengebied Zuid" en "Buitengebied Noord", overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten dat dit ten tijde van de vaststelling van het plan nog ontwerpplannen waren, de raad heeft aangegeven dat ook hierin de bouwvlakken op korte afstand van de weg zijn geprojecteerd en dat slechts in enkele bestaande gevallen een iets ruimere regeling is voorzien.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het behoud van het open landschap aan de IJweg dan aan de door [appellant sub 1] gestelde noodzaak om het bouwvlak op een grotere afstand van de weg te situeren.
Het beroep van [appellant sub 2] en anderen
5. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de raad in de reactie op hun zienswijze ten onrechte niet is ingegaan op bepaalde argumenten.
5.1. Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verzet zich er niet tegen dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
6. Met betrekking tot de betogen van [appellant sub 2] en anderen dat geen noodzaak bestaat voor het verplaatsen van het bedrijf van [appellant sub 1] naar het perceel aan de IJweg en dat de bedrijfsvoering op deze locatie niet geheel overeenkomt met de bedrijfsvoering op de oude locatie, overweegt de Afdeling als volgt. Er is geen wettelijke bepaling die in dit geval vereist dat bij het bestemmen van het bedrijf van [appellant sub 1] sprake moet zijn van voortzetting van precies hetzelfde bedrijf of dat verplaatsing van het bedrijf noodzakelijk moet zijn. Relevant is, zoals hiervoor in rechtsoverweging 1 is overwogen, of de aan het het bedrijf van [appellant sub 1] en de bijbehorende bedrijfswoning toegekende planologische regeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het recht. De omstandigheid of de verplaatsing van het bedrijf noodzakelijk is, kan aan de orde komen bij de vraag of de raad een goede belangenafweging heeft gemaakt.
7. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan in strijd is met de gemeentelijke structuurvisie "Structuurvisie Haarlemmermeer 2030" (hierna: de structuurvisie). Zij voeren hiertoe aan dat andere bedrijven aan de IJweg op grond van het geldende planologische regime niet mogen uitbreiden, dat er geen bedrijven zullen verdwijnen en dat er daarom op grond van de structuurvisie geen kansen op vergroting aan de IJweg zijn. Er is derhalve ook geen plaats voor een nieuw bedrijf. Nu wel een nieuw bedrijf mogelijk wordt gemaakt, is sprake van willekeur, aldus [appellant sub 2] en anderen.
Voorts voeren [appellant sub 2] en anderen aan dat, omdat een groot deel van de paarden als pensionpaard zal worden gehouden, geen sprake zal zijn van een agrarisch bedrijf.
7.1. De raad stelt dat de toekomstige bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak zien op agrarische activiteiten, te weten het voortbrengen van producten door middel van het houden van dieren. Het houden van pensionpaarden is hieraan, gezien de omvang van de veestapel, ondergeschikt. Verder wijst de raad erop dat ook voor de bedrijven van appellanten een nieuw bestemmingsplan wordt voorbereid waarin het onder voorwaarden mogelijk wordt gemaakt het bouwvlak te vergroten.
7.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:
a. agrarische bedrijfsactiviteiten met een, in hoofdzaak, grondgebonden bedrijfsvoering, met uitzondering van glastuinbouw, intensieve veehouderij en een manege;
b. een agrarische bedrijfswoning;
c. een productiegerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding "paardenfokkerij".
Ingevolge lid 3.4, aanhef en onder c, wordt tot strijdig met deze bestemming gebruik in ieder geval gerekend het gebruik voor het vestigen van een manege, met uitzondering van het stallen van paarden van derden in pension (ondersteunende gebruiksgerichte paardenhouderij) met gebruikmaking van de faciliteiten van de productiegerichte paardenhouderij.
Ingevolge artikel 1 zijn agrarische bedrijfsactiviteiten gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
Ingevolge dat artikel is een productiegerichte paardenhouderij een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden.
7.3. In paragraaf 5.8 van de structuurvisie staat dat door verschillende ontwikkelingen het landbouwareaal en het aantal agrarische bedrijven in Haarlemmermeer de komende jaren verder zal krimpen. Bedrijven die stoppen bieden kansen aan bedrijven die willen vergroten. Tegelijkertijd bieden maatschappelijke veranderingen nieuwe kansen. Naast de groter wordende bedrijven zullen daardoor op termijn ook bedrijven veranderen en zich richten op een kleiner areaal, en meer op de specifieke kansen die maatschappelijke veranderingen en de ligging in de stedelijke omgeving bieden. Verschillende vormen van bedrijfsvoering zullen naast elkaar plaatsvinden, aldus de structuurvisie.
7.4. Met betrekking tot het betoog dat het plan in strijd is met de structuurvisie overweegt de Afdeling dat uit de structuurvisie niet volgt dat zich geen nieuwe agrarische bedrijven aan de IJweg mogen vestigen of dat dit slechts mogelijk is als reeds bestaande bedrijven uitbreidingsmogelijkheden krijgen dan wel als bedrijven hun bedrijfsvoering staken. Het betoog van [appellant sub 2] en anderen mist in zoverre feitelijke grondslag.
Wat betreft het betoog dat geen sprake is van een agrarisch bedrijf omdat een groot deel van de paarden als pensionpaard zal worden gehouden, overweegt de Afdeling dat uit de planregels volgt dat op het perceel [locatie 1] paarden in pension mogen worden gehouden mits dit gebeurt met gebruikmaking van de faciliteiten van de productiegerichte paardenhouderij. Dit betekent dat het houden van pensionpaarden ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsactiviteiten en daardoor niet afdoet aan het agrarisch karakter van het bedrijf.
Verder overweegt de Afdeling dat de aan [appellant sub 2] en anderen toegekende bouwmogelijkheden reeds onder vorige planologische regimes waren toegekend en dat deze mogelijkheden waren gebaseerd op de toen benodigde oppervlakte voor een goede agrarische bedrijfsvoering. De raad heeft in zoverre derhalve niet willekeurig gehandeld. Verder heeft de raad ter zitting aangegeven dat bij besluit van 4 juli 2013 een nieuw bestemmingsplan is vastgesteld. Onder voorwaarden is het hierdoor voor [appellant sub 2] en anderen ook mogelijk het bouwvlak te vergroten.
8. [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat in de vorm van vermindering van uitzicht voor de tegenover het plangebied gelegen woningen en verkeersoverlast met als gevolg geluids- en geuroverlast. Verder wijzen zij erop dat het plan meer dan 70 verkeersbewegingen per dag zal genereren omdat geen rekening is gehouden met de verkeersaantrekkende beweging van de handel in stro en dat dit niet past op de smalle IJweg. Ten slotte ontbreekt een onderbouwing dat aan de milieuwet en -regelgeving is voldaan, aldus [appellant sub 2] en anderen.
8.1. De raad stelt dat het plan niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] en anderen. Wat betreft verkeersoverlast is een polderlint als de IJweg geschikt voor landbouw- en recreatieverkeer, aldus de raad. Wat betreft de gevreesde geuroverlast stelt de raad dat het voorziene bedrijf past binnen de milieuwet en -regelgeving.
8.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.2.1, van de planregels gelden voor het bouwen van bedrijfsgebouwen de volgende bepalingen:
a. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
b. de afstand van gebouwen tot de bouwperceelgrens mag niet minder zijn dan 5 m;
c. gebouwen dienen te worden gebouwd op een afstand van minimaal 5 m achter de voorgevel van de bedrijfswoning of het denkbeeldig verlengde van die voorgevel;
(…)
e. de bouwhoogte mag niet meer zijn dan 12 m;
(…)
g. de mestopslag en de buitenrijbak mogen uitsluitend achter het verlengde van het bouwvlak worden gepositioneerd. De bouwhoogte van de mestopslag bedraagt maximaal 7 m.
Ingevolge lid 3.2.2 gelden voor het bouwen van een bedrijfswoning en bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen de volgende bepalingen:
a. per bedrijf mag niet meer dan één woning worden gebouwd;
(…)
e. de bouwhoogte mag niet meer zijn dan 9 m;
(…)
g.b. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer zijn dan 5 m.
Ingevolge lid 3.3, onder c, kan het college van burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, onder a, en toestaan dat bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een gebouw buiten het bouwvlak niet meer is dan 6 m.
Ingevolge lid 3.4, onder b, wordt tot gebruik strijdig met deze bestemming in ieder geval gerekend het gebruik voor de uitoefening van detailhandel met uitzondering van de verkoop van producten van het eigen bedrijf, waaronder hooi en stro.
8.3. In paragraaf 1.3 van de plantoelichting staat dat [appellant sub 1] naast het agrarische bedrijf en het paardengedeelte, tevens de handel in hooi en stro aan de IJweg zal voortzetten.
In paragraaf 4.2 van de plantoelichting staat dat gezien de verschillende diersoorten en de omvang van het bedrijf, twee ontsluitingen op de IJweg gerealiseerd zullen worden. Gezien het onbebouwde karakter van de huidige locatie nu ten opzichte van de plannen ter realisatie van de geplande bebouwing, zullen de verkeersbewegingen op de IJweg toenemen. De IJweg is ingericht als een 60 km weg, aldus de plantoelichting.
In paragraaf 5.6 van de plantoelichting staat dat wordt uitgegaan van 35 voertuigen, derhalve 70 vervoersbewegingen, per dag. Tien procent hiervan zal bestaan uit vrachtverkeer.
8.4. In het rapport "Wegcategorisering 2011", opgesteld door VIA.nl, in opdracht van de gemeente Haarlemmermeer, van 8 maart 2012, wordt de IJweg als erftoegangsweg aangewezen. Op erftoegangswegen is de verkeersfunctie volgens dit rapport minder belangrijk. Ze zijn bedoeld voor het toegankelijk maken van de erven en verblijfsgebieden. Bij minder dan 5000 motorvoertuigen per etmaal is sprake van een duidelijke toekenning als erftoegangsweg, aldus het rapport.
8.5. De kortste afstand tussen het plangebied en de tegenovergelegen percelen bedraagt ongeveer 8 m. De afstand tussen het in het plan opgenomen bouwvlak en de tegenovergelegen woningen bedraagt ongeveer 40 m.
8.6. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. In dit geval heeft de raad ervoor gekozen om de hervestiging van het bedrijf van [appellant sub 1] op een thans nog onbebouwde plek mogelijk te maken.
Niet kan worden uitgesloten dat de voorziene nieuwbouw zal leiden tot enige aantasting van het uitzicht vanuit de tegenoverliggende woningen. De Afdeling overweegt in dit verband dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Uit de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, volgt dat de afstand tussen de percelen van [appellant sub 2] en anderen en de voorziene bedrijfswoning tenminste 45 m bedraagt en de afstand tussen deze percelen en de voorziene bedrijfsgebouwen tenminste 50 m. Verder is de maximumbouwhoogte van de bedrijfswoning 9 m en van de bedrijfsbebouwing 12 m, hetgeen niet ongebruikelijk is. Voorts volgt uit de planregels dat de mestopslag en de buitenrijbak uitsluitend achter het verlengde van het bouwvlak mogen worden gepositioneerd, zodat deze niet zichtbaar zijn vanaf de IJweg. Gelet op het voorgaande heeft de raad aan de aantasting van het uitzicht geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen.
Voorts overweegt de Afdeling dat de algemene stelling van [appellant sub 2] en anderen dat niet is gemotiveerd of het plan voldoet aan de milieuwet en -regelgeving feitelijke grondslag mist. In dit verband wijst de Afdeling op hoofdstuk 5 van de plantoelichting waarin het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de milieuaspecten zijn beschreven.
Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 2] en anderen dat het plan leidt tot meer dan 70 verkeersbewegingen per dag, zoals in de plantoelichting is vermeld, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting heeft aangegeven dat deze passage in de plantoelichting abusievelijk niet is aangepast. Het in de plantoelichting genoemde cijfer is gebaseerd op de oude bedrijfsgegevens van [appellant sub 1]. Ter zitting heeft de raad uiteengezet dat bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van een verkeersaantrekkende werking van het plan van maximaal 150 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal), welk aantal is gebaseerd op de CROW-normen. Hierbij is uitgegaan van 4 mvt/etmaal per pensionpaard, hetgeen als een worst-case scenario kan worden aangemerkt. Verder is rekening gehouden met vervoersbewegingen ten behoeve van de handel in hooi en stro. Tevens heeft de raad ter zitting uiteengezet dat uit recentelijk uitgevoerde tellingen volgt dat thans ongeveer 1700 mvt/etmaal over de IJweg rijden waardoor de toename ten gevolge van het plan minder dan 10% is. Uit het gemeentelijk wegcategoriseringsplan volgt dat de IJweg een erftoegangsweg is. Deze weg kan makkelijk 4000 mvt/etmaal aan, zo heeft de raad ter zitting aangegeven. Nu het huidige verkeer en het verkeer ten gevolge van het plan minder dan 2000 mvt/etmaal tot gevolg zal hebben, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeershinder. Verder hebben [appellant sub 2] en anderen in beroep niet aangevoerd waarom de IJweg deze toename van de vervoersbewegingen niet kan verwerken of waarom deze toename van verkeer zal leiden tot onaanvaardbare geluids- of geuroverlast.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het voorzien voor een planologische regeling voor het bedrijf van [appellant sub 1] dan aan de belangen van [appellant sub 2] en anderen bij behoud van een onveranderde omgeving.
9. Met betrekking tot het ter zitting naar voren gebrachte betoog van [appellant sub 2] en anderen dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet inzichtelijk gemaakt is, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] en anderen dit betoog niet hebben gemotiveerd. Reeds hierom kan het betoog niet slagen.
10. [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat in strijd met artikel 6.24, derde lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6.2.12 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), geen zakelijke weergave van de anterieure overeenkomst ter inzage is gelegd. Ter zitting hebben [appellant sub 2] en anderen aangegeven dat zij, met het oog op eventuele uitbreiding van hun eigen bedrijven, niet hebben kunnen inzien welk bedrag [appellant sub 1] heeft bijgedragen.
10.1. De raad stelt dat het kostenverhaal anderszins verzekerd is nu een anterieure overeenkomst is gesloten. De zakelijke beschrijving van deze overeenkomst heeft ter inzage gelegen, aldus de raad.
10.2. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro stelt de raad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorzien.
Ingevolge het tweede lid, onder a, kan de raad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wro, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.
Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
10.3. Het betoog van [appellant sub 2] en anderen richt zich in essentie tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan. In dat verband beroepen zij zich onder meer op artikel 6.12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zouden [appellant sub 2] en anderen niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat [appellant sub 2] en anderen geen eigenaar zijn van gronden in het exploitatiegebied en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vierde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant sub 2] en anderen die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de financiële delen van een exploitatieplan, kunnen zij evenmin worden aangemerkt als belanghebbenden bij het niet vaststellen van de desbetreffende delen van het exploitatieplan. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen is in zoverre niet-ontvankelijk.
11. [appellant sub 2] en anderen hebben in het beroepschrift voor het overige verwezen naar de inhoud van de zienswijze en de aantekeningen van de voordracht tijdens de raadsvergadering van 10 januari 2013. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op de inhoud van deze stukken.
[appellant sub 2] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de raad ten aanzien van de desbetreffende stukken in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Proceskosten
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen niet-ontvankelijk voor zover dat is gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en het beroep van [appellant sub 2] en anderen, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
533-770.