ECLI:NL:RBOBR:2014:4225

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
01/865018-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietincident in Eindhoven met zware mishandeling als gevolg

Op 15 december 2013 vond er een schietpartij plaats in Eindhoven, waarbij de verdachte, na een confrontatie met het slachtoffer, een vuurwapen tevoorschijn haalde en gericht op de benen van het slachtoffer schoot. Het slachtoffer raakte hierbij gewond aan zijn been. De verdachte werd aangeklaagd voor poging tot moord en poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat het opzet op de dood niet bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord en doodslag, maar oordeelde dat hij zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachte rade. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest, en de verdachte werd verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer. De rechtbank weegt mee dat het geweld op een openbare plek plaatsvond, wat de gevoelens van onveiligheid in de samenleving versterkt. De verdachte had eerder al veroordelingen voor geweldsdelicten en toonde geen inzicht in de ernst van zijn daden. De rechtbank achtte de opgelegde straf passend, gezien de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865018-14
Datum uitspraak: 24 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1986],
thans gedetineerd te: [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 mei 2014 en 10 juli 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 april 2014.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 juli 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
A.
hij op of omstreeks 15 december 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan
niet na kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen heeft gericht op die
[slachtoffer 1] en/of vervolgens meermalen, althans eenmaal, een kogel
heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 1], terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2013 te Eindhoven aan een persoon (te weten
[slachtoffer 1]), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade,
zwaar lichamelijk letsel (een schotwond in zijn been), heeft toegebracht, door
opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen
in het been van die [slachtoffer 1] te schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 december 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1]
, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet met voorbedachten rade met
een vuurwapen in het been van die [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
B.
hij op of omstreeks 15 december 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade [slachtoffer 2] en/of een passerende fietser en/of een of
meerdere andere perso(o)n(en) van het leven te beroven, met dat opzet en al
dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een vuurwapen heeft gericht op die
[slachtoffer 2] en/of die passerende fietser en/of die andere
perso(o)n(en) en/of vervolgens meermalen, althans eenmaal, een kogel heeft
afgevuurd in de richting van die [slachtoffer 2] en/of die
passerende fietser en/of die andere perso(o)n(en, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiar, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden :
hij op of omstreeks 15 december 2013 te Eindhoven ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 2]
en/of een passerende fietser en/of een of meerdere andere
perso(o)n(en), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet met
voorbedachten rade met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die
[slachtoffer 2] en/of die passerende fietser en/of die andere
perso(o)n(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De beoordeling.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de onder feit 1 A primair tenlastegelegde poging moord op [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verder acht zij ook het onder feit 2 tenlastegelegde, te weten poging doodslag op [slachtoffer 2], een passerende fietser en een of meer andere personen, bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 A primair is ten laste gelegd. Verdachte heeft gericht in het been van [slachtoffer 1] geschoten en heeft dit in een opwelling gedaan, nadat hij geprovoceerd was door het gedrag van [slachtoffer 1] (trekken van een mes). Verdachte dient daarom ook te worden vrijgesproken van de onder feit 1 A subsidiair opgenomen voorbedachte rade. De raadsman betwijfelt of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ten slotte heeft de raadsman bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 1 B primair en subsidiair is ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting het navolgende kan worden vastgesteld. [1]
Op 15 december 2013 omstreeks 5.12 uur vindt er een schietpartij plaats tegenover [bedrijf ] gelegen aan het Stationsplein te Eindhoven. [2] Nadat verdachte [bedrijf ] had verlaten zag hij [slachtoffer 1] op het Stationsplein staan. [3] Hierbij keken zij elkaar langer dan gebruikelijk aan. [4] [5] Hierna is verdachte direct naar de auto gelopen waarmee hij naar Eindhoven was gekomen en heeft hieruit een vuurwapen meegenomen. [6] Verdachte is toen direct teruggelopen naar [slachtoffer 1] en heeft toen aan [slachtoffer 1] gevraagd of zij nog ruzie hadden. [7] [8] Verdachte heeft hierop zijn vuurwapen tevoorschijn gehaald en van korte afstand (2 tot 5 meter) tweemaal gericht en kort achter elkaar op de benen van [slachtoffer 1] geschoten. [9] [10] [11] [12] [13] [14] [slachtoffer 1] is door het eerste schot geraakt in zijn rechter bovenbeen net onder de knie. [15]
Het tweede schot was mis. [16] [17] Op het moment dat het tweede schot werd afgevuurd stond [slachtoffer 1] nog op zijn benen. [18] [slachtoffer 1] heeft door de schotwond letsel opgelopen. [19] [20] [21]
T.a.v. het onder 1 A primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bovenstaande vastgestelde feiten en omstandigheden, waaruit blijkt dat verdachte tweemaal van korte afstand gericht op de benen van [slachtoffer 1] heeft geschoten, waarbij [slachtoffer 1] ook in het been is geraakt en bij beide schoten ook nog op zijn benen stond, het opzet niet, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De rechtbank merkt daarbij op dat ook door het gebrek aan nadere informatie omtrent de exacte positie van verdachte en [slachtoffer 1] op het moment van het schieten door verdachte en het feit dat er geen ballistisch of ander technisch onderzoek naar de schietrichting heeft plaatsgevonden, de rechtbank niet kan vaststellen dat de opzet van verdachte ruimer was dan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1], ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank spreekt verdachte reeds daarom vrij van het onder 1 A primair ten laste gelegde.
T.a.v. Het onder 1 B primair en subsidiair tenlastegelegde.
De rechtbank overweegt dat ook hier bij gebrek aan nadere informatie omtrent de exacte positie van verdachte en de omstanders, waaronder [slachtoffer 2], op het moment van het schieten door verdachte en het feit dat er geen ballistisch of ander technisch onderzoek naar de schietrichting heeft plaatsgevonden, de rechtbank niet kan vaststellen dat de opzet van verdachte ruimer was dan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan anderen dan [slachtoffer 1], ook niet in voorwaardelijke zin.
[slachtoffer 2] heeft weliswaar bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat er ook op hem is geschoten door verdachte, het zou dan gaan om een derde schot gericht op zijn hoofd, maar dit wordt niet gesteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier dan wel uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen en de rechtbank zal dit onderdeel van de verklaring van [slachtoffer 2] dan ook buiten beschouwing laten.
Ook de zogenaamde “wegdek-vonken”, welke te zien zijn op de camerabeelden, die deel uitmaken van het dossier en welke ter zitting zijn getoond, maken niet dat de rechtbank kan vaststellen dat de opzet van verdachte ook gericht was op het dodelijk treffen van andere omstanders dan wel de kort voor het schietincident passerende fietser, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank spreekt verdachte daarom ook vrij van het onder 1 B primair en subsidiair tenlastegelegde.

Bewijs

De rechtbank is van oordeel dat op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden het onder 1 A subsidiair tenlastgelegde - het opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] - wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft nadat hij [bedrijf ] had verlaten oogcontact gehad met [slachtoffer 1] en is daarop een vuurwapen gaan halen. Nadat hij [slachtoffer 1] heeft gevraagd of zij nog ruzie hadden, heeft hij het vuurwapen tevoorschijn gehaald en twee keer gericht op de benen van [slachtoffer 1] geschoten. [slachtoffer 1] is hierbij eenmaal in het been geraakt en heeft hierdoor letsel opgelopen.
Voorbedachte raad
Bij de beoordeling van deze vraag gaat de rechtbank uit van de overwegingen van de Hoge Raad in zijn arrest van 28 februari 2012 (LJN BR2342):
“Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het hierboven aangeduide strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten - anders dan wel uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid - aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.”
Verdachte is nadat hij uit [bedrijf ] kwam en oogcontact plaatsvond met [slachtoffer 1], direct, maar op een rustige wijze naar de auto gelopen en heeft daar een vuurwapen gepakt. Ter terechtzitting heeft verdachte deze gang van zaken bevestigd. [22] Verdachte is hierna meteen naar [slachtoffer 1] toegelopen en heeft vervolgens tweemaal op de benen van [slachtoffer 1] geschoten. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting gesteld dat [slachtoffer 1] hem vlak voorafgaand aan de schietpartij met een mes heeft gestoken/bedreigd. Diverse getuigen hebben echter verklaard dat verdachte uit het niets een vuurwapen tevoorschijn haalde en begon te schieten op [slachtoffer 1]. Zij hebben niets verklaard over onenigheid of ruzie voorafgaand aan het schietincident. [23] Geen enkele getuige heeft [slachtoffer 1] in verband gebracht met een mes.
De verklaring van verdachte wordt ook overigens niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank acht verdachtes verklaring op dit punt dan ook niet geloofwaardig en laat deze voor wat betreft dat onderdeel buiten beschouwing.
Verdachte heeft voorts bij de politie op 23 januari 2014 verklaard dat [slachtoffer 1] straf verdiende. [24] Ter terechtzitting van 10 juli 2014 heeft verdachte deze uitspraak bevestigd en verklaard dat [slachtoffer 1] behoorde tot een groep die hem had lastig gevallen in het verleden, maar ook in diezelfde nacht voorafgaand aan het incident. [25]
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er ten slotte geen contra-indicaties die in de weg staan voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld.
Zwaar lichamelijk letsel
Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht geeft een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt evenwel dat die bepaling de rechter de vrijheid laat om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid (HR 14 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU8055). Hierbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Volgens de rechtbank valt het letsel van aangever naar algemeen spraakgebruik als zwaar aan te merken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking niet slechts de ernst en plaats van de verwonding, maar ook de omstandigheid dat aangever diverse operaties heeft moeten ondergaan (o.a. een nieuwe ader in been en een bypass in verband met zijn te zwakke hart) [26] , diverse keren de polikliniek van het Catharina Ziekenhuis heeft moeten bezoeken, intensieve fysiotherapie heeft gehad, nog steeds gevoelsstoornissen in de voet heeft, mogelijk zenuwletsel in de knieholte en nog niet duidelijk is in hoeverre een gestoorde vascularisatie of het zenuwletsel een redelijke mobilisatie in de toekomst zal beperken. [27] Aangever kan tot op heden nog geen autorijden door zijn beperkingen.
De rechtbank acht op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden onder het kopje beoordeling en de bovenstaande bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 december 2013 opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] heeft toegebracht door hem met een vuurwapen in het been te schieten.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
A.
Subsidiair
op 15 december 2013 te Eindhoven aan een persoon (te weten
[slachtoffer 1]), opzettelijk en met voorbedachten rade,
zwaar lichamelijk letsel (een schotwond in zijn been), heeft toegebracht, door
opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen
in het been van die [slachtoffer 1] te schieten
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek conform het gestelde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte is van mening dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te hoog is gelet op het feit dat de verdediging “slechts” komt tot een bewezenverklaring van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Volgens de raadsman is een gevangenisstraf in de grootte van 12-18 maanden eerder aan de orde.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] door hem met een vuurwapen in zijn knie/been te schieten. Het incident heeft zich bovendien op de openbare weg afgespeeld, waardoor toevallige passanten met gewelddadig gedrag zijn geconfronteerd. Hierdoor worden algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving versterkt. Het zeer gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om zwaar geweld tegen een ander mens te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het slachtoffer zal nog medische behandelingen dienen te ondergaan en nog onduidelijk is in hoeverre een gestoorde vascularisatie of het zenuwstelsel een redelijke mobilisatie in de toekomst zal beperken.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder voor -kortgezegd- verboden wapenbezit en een geweldsdelict is veroordeeld tot gevangenisstraf en dat verdachte de ernst van het door hem aan zijn slachtoffer aangedane leed kennelijk niet dan wel onvoldoende inziet. Op zitting leek verdachte vrij laconiek te reageren op het letsel van [slachtoffer 1] en de rechtbank is er niet van overtuigd dat verdachte de strafwaardigheid van zijn handelen inziet.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaar.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en verdachte wordt vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 A primair (poging moord/doodslag) en 1 B primair en subsidiair ten laste is gelegd.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat de gehele vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Er is gecompliceerde letselschade waarbij nog geen medische eindtoestand is bereikt. Naar de mening van de raadsman is alleen een voorschot op de immateriële schade op dit moment aan de orde. De reiskosten en de treinkaartjes in verband met het bezoeken van zijn zoon hebben geen causaal verband met het feit en dienen te worden afgewezen. De medische kosten worden in principe gedekt door de ziektekostenverzekering. Louter het eigen risico komt voor vergoeding in aanmerking.
Beoordeling.
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de volgende onderdelen van de vordering te weten de gevorderde immateriële schadevergoeding en de post “apotheek” als materiele schadevergoeding. De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. De materiële schadevergoeding (post “apotheek”) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering, te weten 8 juli 2014, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de volgende onderdelen van de vordering, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, te weten ten aanzien van de post “reiskosten Eindhoven-Boxtel” en de post “treinkaartjes zoon bezoek”.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 143,- terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief kantonzaken.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. De materiële schadevergoeding (post “apotheek”) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering, te weten 8 juli 2014, tot aan de dag der algehele voldoening
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht: art. 10, 24c, 27, 36f, 302, 303

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder feit 1 A primair en feit 1
B primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. 1 A subsidiair:
zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. 1A subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
T.a.v. 1A subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 10.376,69 subsidiair 86 dagen hechtenis
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 10.376,69
(zegge: tienduizenddriehonderdzesenzeventig euro en negenenzestig eurocent),
bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 dagen hechtenis. Het
bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 10.000,- immateriële schade (post
immateriële schade) en materiële schade (post apotheek).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding (posten “apotheek”) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering, te weten 8 juli 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR
10.376,69 (zegge tienduizenddriehonderdzesenzeventig euro en negenenzestig
eurocent) , te weten EUR 10.000,- immateriële schade (post immateriële
schade) en materiële schade (post apotheek).
De immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De materiële schadevergoeding (post “apotheek”) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indienen van de vordering, te weten 8 juli 2014, tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor
zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot
vergoeding van deze schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op EUR 143,- (kosten voor rechtsbijstand).
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk
is, te weten ten aanzien van de post reiskosten Eindhoven-Boxtel en de post
treinkaartjes zoon bezoek.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.A. Waals, voorzitter,
mr. M.G.P.A. Burghoorn en mr. J. Leyenaar-Holleman, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers, griffier,
en is uitgesproken op 24 juli 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar het proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Woensel Noord, genummerd PL2209-2013172949-15, aantal doorgenummerde pagina’s: 857. (hierna: PV).
2.PV, stamproces-verbaal, p. 7
3.Verklaring verdachte ter zitting d.d. 10 juli 2014
4.Verklaring [slachtoffer 1] bij de RC d.d. 4 juni 2014
5.PV, Aangifte [slachtoffer 1], p. 304
6.Verklaring verdachte ter zitting d.d. 10 juli 2014
7.PV, Aangifte [slachtoffer 1], p. 304
8.Verklaring [getuige 1] ter zitting d.d. 10 juli 2014
9.Verklaring verdachte ter zitting d.d. 10 juli 2014
10.PV, verklaring getuige [slachtoffer 2], p. 636
11.Verklaring [slachtoffer 2] bij de RC d.d. 4 juni 2014, p. 1
12.PV, Verklaring verdachte, p. 234
13.Verklaring [getuige 1] ter zitting d.d. 10 juli 2014
14.Map Forensische Opsporing, proces-verbaal FTO, p. 3
15.PV, Aangifte [slachtoffer 1], p. 304
16.PV, Aangifte [slachtoffer 1], p. 304
17.Verklaring [slachtoffer 2] bij de RC d.d. 4 juni 2014, p. 1
18.Camerabeelden (getoond ter zitting d.d. 10 juli 2014).
19.Geneeskundige verklaring, p. 333.
20.PV, verklaring aangever [slachtoffer 1], p. 312
21.Schrijven d.d. 12 juni 2014 van dr. M.R.H.M. van Sambeek, vaatchirurg Catharina Ziekenhuis, als bijlage bij de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]
22.Verklaring verdachte ter zitting d.d. 10 juli 2014
23.PV, [getuige 2], p. 584, [getuige 3], p. 505, getuige [slachtoffer 2], p. 636 en 637
24.PV, verklaring verdachte, p. 140
25.Verklaring verdachte ter zitting d.d. 10 juli 2014
26.PV, verklaring aangever [slachtoffer 1], p. 312
27.Schrijven d.d. 12 juni 2014 van dr. M.R.H.M. van Sambeek, vaatchirurg Catharina Ziekenhuis, als bijlage bij de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1]