ECLI:NL:RBOBR:2014:3777

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 juli 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
AWB-14_1278
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van kosten jobcoach door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, gedateerd 14 juli 2014, is het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten van een jobcoach afgewezen door het UWV. Eiser, die sinds 2008 met centraal-neurologische klachten kampt, had verzocht om vergoeding voor de periode van 1 december 2012 tot 1 juni 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor intensieve begeleiding in deze periode. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het UWV terecht was, omdat de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd waren en de medische basis ontbrak voor de toekenning van de vergoeding. Eiser had eerder al een vergoeding ontvangen voor een jobcoach, maar het UWV weigerde deze vergoeding opnieuw op basis van de medische beoordeling. De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiser, waaronder de claim van vooringenomenheid van de verzekeringsarts en het verzoek om opnieuw te worden gehoord. De rechtbank concludeerde dat het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat er geen aanleiding was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/1278

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 juli 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: R. Vervloet),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: P.M.W. van der Helm).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten van een jobcoach voor de periode van 1 december 2012 tot 1 juni 2013 afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 14 november 2013 (zaaknummer SHE 13/4438) heeft deze rechtbank dit beroep gegrond verklaard en voormeld besluit op bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 27 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser (opnieuw) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Eiser is op 9 april 2008 uitgevallen met centraal-neurologische klachten voor zijn werk als commercieel binnendienstmedewerker. Bij besluit van 18 mei 2011 heeft verweerder vastgesteld dat eiser per einde wachttijd (7 april 2010) recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Per 7 december 2012 heeft eiser recht op een loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA. In het kader van een re-integratietraject is eiser op 1 december 2011 voor bepaalde tijd in dienst getreden van de [stichting 1] in de functie van algemeen medewerker. Bij zijn werkzaamheden is hij begeleid door een jobcoach van het re-integratiebureau [stichting 2].
1.2
Bij besluit van 27 februari 2012 is eiser is een vergoeding toegekend voor een jobcoach gedurende de periode van 1 december 2011 tot en met 31 mei 2012, gebaseerd op 10% van de werkuren. Bij besluit van 5 juli 2012 heeft verweerder eiser een vergoeding toegekend over de periode van 1 juni 2012 tot en met 30 november 2012, gebaseerd op 10% van de werkuren. In verband met ziekte van eiser is in het kader van diens re-integratie gezocht naar een nieuwe werkplek. Op 1 december 2012 is eiser voor zes maanden als algemeen medewerker in dienst getreden van [bedrijf 1] In dat kader is eiser per gelijke datum gedetacheerd bij [bedrijf 2] te Nederweert als algemeen medewerker/hulpkok.
1.3
Bij uitspraak van 14 november 2013 heeft deze rechtbank het besluit van 31 juli 2013 vernietigd op de grond dat dit besluit onzorgvuldig is voorbereid, in die zin dat aan het besluit geen actuele medische beoordeling ten grondslag ligt.
2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit opnieuw geweigerd de kosten van een jobcoach voor de periode van 1 december 2012 tot 1 juni 2013 aan eiser te vergoeden. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 februari 2014 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 februari 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er vanuit ziekte/gebrek geen gelegitimeerde oorzaak was tot rechtstreeks toezicht en of intensieve begeleiding in de periode van 1 december 2012 tot 1 juni 2013. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten van een jobcoach, gelet op de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met deze rapportages voldaan is aan de uitspraak van 14 november 2013.
3.
Eiser voert aan dat verweerder geen rekening houdt met de beoordeling van de primaire arbeidsdeskundige ([persoon 1]) (kennelijk bedoelt eiser de arbeidsdeskundige
[persoon 1]), de beoordeling van de beslisser voorzieningen en de verslagen over de voortgang van de jobcoachbegeleiding. Verweerder gaat ook voorbij aan de verantwoordingsrapportage van 28 november 2012, welke betrekking heeft op de periode 1 juni 2012 tot en met 30 november 2012 en waarin is aangegeven dat een vervolgaanvraag voor jobcoaching noodzakelijk is. Tevens passeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep de bevindingen en conclusies van verzekeringsarts [persoon 2] in het kader van de Ziektewet, hetgeen de schijn opwekt van handelen met vooringenomenheid.
4.
In geschil is de vraag of verweerder terecht geweigerd heeft de kosten van een jobcoach te vergoeden gedurende de periode van 1 december 2012 tot 1 juni 2013.
5.
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA - voor zover hier van belang - kan het UWV aan de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, die arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten, op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid. Ingevolge het tweede lid van dat artikel, onder d, betreft de voorziening uitsluitend noodzakelijke persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan de persoon opgedragen taken, indien die ondersteuning een compensatie vormt voor zijn beperkingen. Op grond van het vijfde lid van artikel 35 is de verdere uitwerking van de verstrekking van voorzieningen te vinden in het Re-integratiebesluit.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van het Re-integratiebesluit kan persoonlijke ondersteuning bestaan uit het beschikbaar stellen ervan of uit vergoeding van de kosten. Ingevolge het tweede lid wordt persoonlijke ondersteuning slechts verleend indien:
a. die bestaat uit een individueel trainings- of inwerkprogramma en een systematische begeleiding van de persoon, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA, gericht op het kunnen uitvoeren van de hem opgedragen taken;
b. de in artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA bedoelde persoon zonder een systematische begeleiding niet in staat zou zijn de hem opgedragen te verrichten; en
c. de ondersteuning wordt gegeven door een persoon die verbonden is aan een door het UWV erkende rechtspersoon die tot doel heeft diensten te verlenen die kunnen worden aangemerkt als persoonlijke ondersteuning als bedoeld in onderdeel a.
Volgens de toelichting op de term “structurele functionele beperking” als hier bedoeld, moet het gaan om personen die als gevolg van ziekte of handicap zonder voorziening hun werkzaamheden niet kunnen verrichten. Er is een aanzienlijk risico dat de structurele functionele beperkingen zonder voorziening zullen leiden tot instroom in een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Zonder de voorziening zijn hun beperkingen qua ernst vergelijkbaar met een arbeidsongeschiktheid van tenminste 35%. Dit betekent dat de beperkingen als gevolg van ziekte en handicap moeten leiden tot beperkingen in het functioneren. Bij deze beperkingen moet sprake zijn van een structureel karakter: de aandoening en beperkingen in functioneren moeten minstens een jaar voorafgaande aan de aanvraag hebben bestaan. Als dat niet het geval is, kan het ook voldoende zijn dat de klachten en beperkingen naar alle waarschijnlijkheid tenminste een jaar zullen bestaan (Kamerstukken II 2004-2005, 30 034, nr. 3, p. 53).
6.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van verweerders verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Deze zijn voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiser gezien (tijdens de hoorzitting) op 30 december 2013, heeft daarbij een anamnese afgenomen en eiser psychisch onderzocht, althans op basis van observatie van eiser een oordeel gegeven over eisers psychische gesteldheid. In zijn beoordeling heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naast de reeds aanwezige gegevens in het dossier tevens medische informatie van de behandelend sector meegewogen, bestaande uit brieven van eisers huisarts, longarts en neuroloog. De rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is inhoudelijk consistent; hetgeen eiser heeft aangevoerd geeft geen reden daaraan te twijfelen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit, nu daaraan een actuele medische beoordeling ten grondslag ligt.
7.
Gelet op het ontbreken van een medische basis voor de toekenning van de vergoeding van een jobcoach, als vermeld onder 6, gaat de rechtbank reeds hierom voorbij aan de in beroep aangevoerde arbeidskundige grond. De rechtbank verwijst daarbij tevens naar het verweerschrift en de bij het verweerschrift gevoegde rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van respectievelijk 23 mei 2014 en 11 juni 2014. Wat betreft de vooringenomenheid van de verzekeringsarts kan de rechtbank zich vinden in de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep als neergelegd in diens laatstgenoemde rapportage. De rechtbank verwerpt deze beroepsgronden.
8.
De beroepsgrond betreffende het niet horen verwerpt de rechtbank eveneens. Ingevolge vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 10 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO6969) houdt de hoorplicht als neergelegd in artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet een algemene verplichting in tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar ter uitvoering van een uitspraak van de rechtbank waarbij het eerdere besluit op bezwaar is vernietigd. Van een situatie op grond waarvan van dit uitgangspunt moet worden afgeweken, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank laat daarbij tevens wegen dat blijkens de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 februari 2014, op 30 december 2013 zowel een hoorzitting als een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
9.
Het door eiser gedane beroep op de uitspraak van deze rechtbank met zaaknummer
SHE 13/5180 treft evenmin doel, aangezien in die uitspraak sprake is van een andere situatie. Immers, in die zaak was in geschil de intensiteit van de te vergoeden jobcoachbegeleiding, een arbeidskundig kader derhalve en niet de vraag of betrokkene op medische gronden in aanmerking komt voor jobcoachbegeleiding.
10.
De onder 4 neergelegde vraag beantwoordt de rechtbank dan ook bevestigend.
12.
Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.
13.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, voorzitter, en mr. J.Y. van de Kraats en
mr. E.L. Benetreu, leden, in aanwezigheid van Z. Selkan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.