3.Desgevraagd hebben eisers aangegeven dat niet in geschil is dat de watergang van minder groot belang is en dat verweerder de watergang als B-watergang heeft kunnen aanmerken.
4.1Eisers voeren in de eerste plaats aan dat de legger in strijd is met artikel 2.1 lid 2 van de Keur 2009. Ingevolge deze keur rusten de verplichtingen op de eigenaar van de gronden. Uit artikel 2.1 lid 2 van de Keur volgt dat de aangelande onderhoudsplichtig is ten aanzien van B-wateren. In dit geval is verweerder eigenaar van de grond waar de watergang zich bevindt en dat maakt verweerder tevens aangelande. Verweerder is derhalve zelf onderhoudsplichtig. Het afschuiven van de onderhoudsplicht is dan ook in strijd met de Keur.
4.2Verweerder heeft aangegeven dat niet de Keur 2009 maar de Keur 2013 van toepassing is. Het bestreden besluit is afgestemd op de Keur 2013. De Keur 2013 en het bestreden besluit treden op hetzelfde moment in werking zodat ten tijde van het tijdstip van inwerkingtreding geen sprake is van strijd met de Keur.
4.3Ofschoon eiser kan worden toegegeven dat ten tijde van het bestreden besluit de Keur 2009 nog van toepassing was en dat het bestreden besluit in strijd is met de oude Keur, leidt dit niet tot het oordeel dat het bestreden besluit om deze reden niet in stand kan blijven. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bestreden besluit is afgestemd op de Keur 2013 en dat beiden op hetzelfde moment in werking treden en op hetzelfde moment hun effect hebben. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.1Eisers voeren verder aan dat het niet terecht is dat hem een onderhoudsplicht wordt opgelegd omdat hij geen eigenaar is van het aangrenzende perceel. Zij hebben om deze reden in het verleden geen onderhoudsplicht gehad.
5.2Verweerder heeft bij ruilverkavelingen vaak een onderhoudsstrook naast een B-watergang toebedeeld gekregen. Uit onderzoek is gebleken dat veel van deze stroken zonder toestemming van het waterschap in gebruik zijn bij een achterliggende eigenaar waardoor het onderhoud van deze waterlopen gehinderd wordt. Derhalve heeft verweerder bij het nemen van het bestreden besluit een beleidskeuze gemaakt om deze watergangen weer aan te merken als B-water en het onderhoud neer te leggen bij de gebruiker van de grond naast deze watergangen als de percelen zijn gelegen op een afstand van minder dan een halve meter, gemeten vanaf de insteek van de watergang. In het bestreden besluit wordt dit als volgt tot uitdrukking gebracht: “Indien een perceel op een afstand van uiterlijk 0,5 meter is gelegen uit de insteek van een B-watergang, wordt dat perceel als aangrenzend aangemerkt”. De achterliggende reden is dat verweerder zijn middelen vooral wil besteden aan het beheer en onderhoud van A-watergangen. Ter zitting heeft verweerder hier aan toegevoegd dat in voorkomende gevallen ook de eigenaren van gronden gelegen op een grotere afstand zijn aangewezen als onderhoudsplichtig als de strook grond in eigendom van het waterschap te smal is om de betreffende watergang te onderhouden.
5.3Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat de strook grond in eigendom van het waterschap deels een breedte heeft van minder dan een halve meter en deels een breedte heeft van meer dan een halve meter. Verweerder heeft verder niet betwist dat de strook grond in eigendom van het waterschap niet in gebruik is bij eisers en nog steeds vrij toegankelijk is voor het waterschap
5.4Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het vaststellen van een legger enige mate van beoordelingsvrijheid. Bij het uitoefenen van deze bevoegdheid dient verweerder de bij het besluit betrokken belangen af te wegen. Een dergelijke afweging leent zich alleen voor een terughoudende toetsing door de bestuursrechter, waarbij de rechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen. Dit ontslaat verweerder echter niet van zijn motiveringsplicht.
5.5De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hiervoor genoemde beleidskeuze in redelijkheid heeft kunnen maken en dat de beleidskeuze in het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd. Dat verweerder in het verleden wel het onderhoud van B-watergangen op zich heeft genomen, leidt niet tot een ander oordeel. Niet kan worden ingezien waarom eiser hieraan het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat het onderhoud tot in lengte van jaren zou blijven plaatsvinden.
5.6In onderhavig geval is echter tevens sprake van een strook grond van meer dan een halve meter gelegen uit de insteek van de B-watergang. Bovendien hebben eisers onweersproken gesteld dat het onderhoud van de gehele sloot vanaf de weg aan de overzijde van de sloot kan worden uitgevoerd. Het had op de weg gelegen van verweerder om in het bestreden besluit te motiveren waarom in dit geval eisers toch worden aangewezen als onderhoudsplichtigen voor de helft van de sloot, in afwijking van de uitdrukkelijke beleidskeuze in het bestreden besluit. Dit heeft verweerder niet gedaan. Ook ter zitting heeft verweerder niet kunnen aangeven waarom in dit geval eisers een onderhoudsplicht krijgen opgelegd in afwijking van de beleidskeuze in het bestreden besluit. Verweerders opmerking dat op sommige plaatsen wel sprake is van een strook grond van minder dan een halve meter, acht de rechtbank niet voldoende. Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit zal wegens strijd met artikel 4:84 van de Awb worden vernietigd.
6.1Tot slot stellen eisers dat het in de rede ligt om de gemeente als zijnde de wegbeheerder als onderhoudsplichtige aan te merken daar de watergang is aan te merken als bermsloot en deze derhalve onderdeel uitmaakt van de weg ex artikel 14 van de Wegenwet.
6.2Verweerder stelt dat het wegonderhoud ex artikel 14 van de Wegenwet (bermsloot over de volle breedte) doorgaans veel minder intensief is dan het jaarlijks te plegen waterschaps-onderhoud op basis van de keur en de legger.
6.3In de omstandigheid dat de gemeente op grond van de Wegenwet een onderhoudsplicht heeft, heeft verweerder in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de gemeente een onderhoudsplicht van de gehele sloot op te leggen. Het onderhoud ingevolge artikel 14 van de wegenwet heeft niet hetzelfde doel als het onderhoud uit hoofde van de Waterwet en Keur 2013. Deze beroepsgrond faalt.