2.Verweerder heeft in het bestreden besluit in afwijking van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie het primaire besluit ongewijzigd in stand gelaten.
3.1Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat eiser geen belanghebbende is gelet op de afstand tussen zijn woning en het pluimveebedrijf en de ligging ten opzichte van de contour. De geurbelasting van het bedrijf op eisers woning bedraagt 3,7 Ou/m3 terwijl deze 14 Ou/m3 mag bedragen.
3.2Ingevolge artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Voor de vraag of iemand een rechtstreeks betrokken belang heeft, is bepalend in hoeverre aannemelijk is dat hij milieugevolgen van de inrichting kan ondervinden. Hiervoor is niet doorslaggevend dat hij binnen of buiten een wettelijke hindercontour woont (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: ABRS) van 27 december 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ5206). 3.3Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat eiser milieugevolgen van de inrichting kan ondervinden. Eiser heeft gesteld in meer of mindere mate een pluimveegeur te ruiken. Uit het door verweerder overgelegde rapport waarin alle klachten zijn geregistreerd alsmede de verslagen van alle controles blijkt dat incidenteel nabij eisers woning een pluimveegeur kan worden waargenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarom als belanghebbende aan te merken.
4.1Vergunninghoudster heeft gesteld dat het beroepschrift van eiser buiten beschouwing moet worden gelaten vanwege het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb.
4.2Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
4.3In de uitspraak van 11 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1146) heeft de ABRS overwogen dat met artikel 8:69a van de Awb de wetgever de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad. 4.4Eiser beroept zich op de voorschriften in de geldende omgevingsvergunning en de Wet geurhinder en veehouder (Wgv). De mate van de geboden bescherming in deze rechtsregels kan zowel afhankelijk zijn van de planologische status als het feitelijk gebruik van de woning van eiser. Dit is echter geen aanleiding voor het oordeel dat deze rechtsregels kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen omdat beide rechtsregels wel bescherming bieden aan eigenaren van bedrijfswoningen.
5.1Eiser heeft gesteld dat wordt gehandeld in strijd met de Wgv en de geldende omgevingsvergunning. Hij is van mening dat op basis van de controles van verweerder niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een overtreding van beide rechtsregels. Hiervoor is een geurmeting noodzakelijk. Naar aanleiding van de inlichtingencomparitie heeft eiser een aantal vergunningsvoorschriften genoemd waarop zou kunnen worden gecontroleerd. Voorafgaand aan de behandeling ter zitting heeft verweerder een brief van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (GS) van 22 april 2014 overgelegd. In deze brief uiten GS ernstige twijfel over de betrouwbaarheid van het rekenmodel VStacks waarop de systematiek van de Wgv is gebaseerd.
5.2Verweerder heeft aangegeven dat alle controles wel voldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd. Bij een controle door SRE milieudienst is gecontroleerd of alle maatregelen en voorzieningen zijn getroffen. Verweerder ziet geen reden in ieder controleverslag ieder voorschrift afzonderlijk te noemen. Verweerder is van mening dat er geen aanleiding is om een geurmeting uit te voeren. Op basis van de Regeling geurhinder en veehouderij (Regeling) wordt de geurhinder van een veehouderij berekend met inachtneming van het Vstacksmodel. Dat is hier ook gebeurd. De omgevingsvergunning is onherroepelijk. Dit is ook het enige toetsingskader omdat niet rechtstreeks aan de Wgv kan worden getoetst.
5.3Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder een overzicht gegeven van alle controles voorafgaand aan het bestreden besluit. Controleurs van verweerder hebben vanaf
4 augustus 2011 tot 12 juni 2013 circa 10 keer een bezoek gebracht aan de bedrijfslocatie. Bij een uitvoerige controle van SRE milieudienst op 7 februari 2013 is geconstateerd dat een stalsysteem niet voldeed. Hierop is vergunninghoudster aangeschreven en deze heeft de overtreding ongedaan gemaakt.
5.4De Wgv vormt het exclusieve toetsingskader dat verweerder in acht dient te nemen bij vergunningverlening voor veehouderijen. De Wgv richt zich daarmee tot het bevoegd gezag en niet rechtstreeks tot een vergunninghouder dan wel drijver van een inrichting. Uit de redactie van de Wgv volgt niet dat een inrichting in overtreding is van enig wettelijk voorschrift als deze inrichting in werking is in strijd met de in of op basis van de Wgv gestelde grenswaarden. De rechtbank is van oordeel dat de Wgv geen rechtstreekse grondslag biedt voor handhavend optreden jegens vergunninghoudster. Daarom is in deze procedure uitsluitend van belang of vergunninghoudster handelt in strijd met haar omgevingsvergunning. In deze omgevingsvergunning is bepaald hoeveel dieren in de voorgeschreven stalsystemen mogen worden gehouden. De voorschriften van de omgevingsvergunning bevatten echter geen immissienormen. Wel maakt de bijgevoegde VStacksberekening deel uit van de omgevingsvergunning. Hierin is aangegeven welke immissie de inrichting veroorzaakt op de, in de berekening genoemde, objecten in een worst-case scenario (op een warme zomerdag).
5.5De rechtbank stelt voorop dat de omgevingsvergunning onherroepelijk is. Van de rechtmatigheid van deze vergunning dient daarom te worden uitgegaan. Dit heeft tot gevolg dat er ook van moet worden uitgegaan dat, als de inrichting in werking is conform de aanvraag en de voorschriften van de omgevingsvergunning, door de inrichting in een worst case scenario niet meer geurhinder wordt veroorzaakt dan is berekend in de VStacksberekening en dat deze geurhinder aanvaardbaar is, gelet op de Wgv. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij het nemen van een besluit op een handhavingsverzoek kan volstaan met een controle of de inrichting in werking is overeenkomstig de aanvraag en de voorschriften van de omgevingsvergunning. Een aanvullende geurmeting is niet noodzakelijk. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat artikel 2, eerste lid, van de Regeling het gebruik van het Vstacksmodel wettelijk voorschrijft, hetgeen onder meer blijkt uit de Nota van Toelichting op de wijziging van de Regeling (Stcrt 2010, 9998). De Regeling staat de beoordeling van de geurhinder van een veehouderij op andere wijze, bijvoorbeeld door middel van metingen of door berekeningen, in de weg. Bovendien is een geurmeting slechts een momentopname. De brief van GS aan de staatsecretaris leidt evenmin tot een ander oordeel. Als het Vstacksmodel al onjuistheden bevat en als hierdoor in dit geval een onjuiste omgevingsvergunning zou zijn verleend, iets wat eiser niet heeft gesteld en waarvoor de gedingstukken noch het verhandelde ter zitting aanwijzingen bevatten, dan nog kan eisers verzoek om handhaving niet leiden tot een wijziging van de geldende omgevingsvergunning. Paragraaf 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt hiervoor andere wegen. In hoeverre deze wegen leiden naar het door eiser voorgestane doel, valt buiten de omvang van deze procedure nu eiser geen verzoek tot wijziging van de omgevingsvergunning heeft ingediend maar een handhavingsverzoek. Verweerder heeft daarom voldoende gemotiveerd waarom hij is afgeweken van het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie op dit punt. De beroepsgrond van eiser, voor zover die is gericht op het laten verrichten van een geurmeting, faalt.
5.6De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. Slechts in de milieucontrole door SRE milieudienst is gecontroleerd of de inrichting in werking was conform de destijds geldende vergunning en is een overtreding vastgesteld. De omgevingsvergunning voor een milieu neutrale wijziging is echter daarna verleend. Deze vergunning biedt het normkader op basis waarvan verweerder eisers bezwaarschrift had moeten beoordelen. Verweerder had daarom niet met een verwijzing naar de milieucontrole van SRE milieudienst kunnen volstaan. Uit de door verweerder overgelegde overige controleverslagen voorafgaand aan het bestreden besluit kan niet worden afgeleid of de inrichting zowel binnen als buiten de stallen is gecontroleerd en op welke voorschriften is gecontroleerd. Deze controleverslagen zijn daarom onvoldoende inzichtelijk en kunnen niet dienen ter motivering van het bestreden besluit. Dit bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.