ECLI:NL:RBOBR:2014:3393

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
19 juni 2014
Publicatiedatum
23 juni 2014
Zaaknummer
13_5687
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inwerkingtreding en wijziging van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zonder overgangsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 19 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.A.J. Saman, had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv dat zijn aanvraag voor een dagloongarantie had afgewezen. Dit besluit volgde op de toekenning van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) met een dagloon van € 126,60, waarbij het Uwv zich baseerde op het inkomen uit de laatste dienstbetrekking van de eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser tot 1 maart 2013 werkzaam was bij een bedrijf en daarna een tijdelijk dienstverband aanging bij een ander bedrijf met een lager loon. De eiser stelde dat het dagloon te laag was vastgesteld en dat er geen rekening was gehouden met het inkomen uit zijn voorlaatste dienstbetrekking. Hij voerde aan dat de wijziging van de dagloongarantieregeling per 1 juni 2013 hem onevenredig had getroffen, omdat hij een nieuwe baan had geaccepteerd om werkloosheid te voorkomen.

De rechtbank oordeelde dat de wetgever bewust had gekozen om de dagloongarantie enkel te laten gelden voor werknemers die een WW-uitkering ontvangen. De rechtbank vond dat de door de eiser aangevoerde omstandigheden onvoldoende waren om de wetgeving als onaanvaardbaar te beschouwen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv het dagloon van de eiser correct had vastgesteld volgens de regels van het Dagloonbesluit. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/5687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juni 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. J.A.J. Saman),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 2 september 2013 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend met inachtneming van een dagloon van € 126,60. Tevens heeft verweerder bij dit besluit de aanvraag van eiser om een dagloongarantie afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2014. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zoals tevoren aangekondigd, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is tot 1 maart 2013 werkzaam geweest bij [bedrijf 1]. Met ingang van 1 maart 2013 is eiser in een tijdelijk dienstverband werkzaam geweest bij [bedrijf 2]. Eiser had bij zijn laatste werkgever een lager loon dan bij zijn voorlaatste werkgever. Na een half jaar werd het contract niet verlengd. Eiser heeft een WW-uitkering aangevraagd.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat eiser ingevolge het bepaalde in artikel 12 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen geen recht heeft op een dagloongarantie.
3.
Tot 1 juni 2013 was het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (het Besluit dagloonregels) van kracht. Artikel 17, eerste lid, van het Besluit dagloonregels bepaalde dat het dagloon van de werknemer die binnen 24 maanden na de dag van beëindiging van een eerdere dienstbetrekking een andere dienstbetrekking aanging, bij beëindiging van deze nieuwe dienstbetrekking binnen 36 maanden na die eerdere beëindiging, niet lager werd vastgesteld dan op het dagloon dat gold of zou hebben gegolden vanwege die eerdere dienstbetrekking. Per 1 juni 2013 is het Besluit dagloonregels ingetrokken en is het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het Dagloonbesluit) in werking getreden. Op grond van artikel 12, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt het dagloon van de werknemer die binnen 24 maanden na de dag van beëindiging van een eerdere dienstbetrekking, waaruit hij een werkloosheidsuitkering heeft ontvangen, een andere dienstbetrekking is aangegaan, bij beëindiging van deze nieuwe dienstbetrekking binnen 36 maanden na die eerdere beëindiging, niet lager vastgesteld dan op het dagloon dat gold vanwege die eerdere dienstbetrekking.
4.
Eiser voert aan dat het dagloon te laag is vastgesteld. Verweerder is uitgegaan van het inkomen uit de laatste dienstbetrekking. Bij de vaststelling van het dagloon had volgens eiser rekening moeten worden gehouden met het inkomen uit de voorlaatste dienstbetrekking, omdat hij uit die dienstbetrekking een aanmerkelijk hoger inkomen had. Eiser benadrukt dat in zijn situatie sprake was van een dreigende niet-vrijwillige werkloosheid. Om die reden heeft hij per 1 maart 2013 een baan tegen een lager salaris geaccepteerd. Eiser stelt dat de wetgever (onbedoeld) de situatie over het hoofd heeft gezien dat iemand, ter voorkoming van werkloosheid, een nieuwe baan accepteert tegen een lager loon zonder tussentijds beroep te doen op een werkloosheidsuitkering. Eiser voert aan dat hij onevenredig is getroffen door de wijziging van de dagloongarantieregeling per 1 juni 2013.
5.
De rechtbank begrijpt eisers ongenoegen. De rechtbank ziet ook dat toepassing van het Dagloonbesluit in het geval van eiser tot een lager dagloon leidt dan met toepassing van het Besluit dagloonregels het geval zou zijn geweest, dit terwijl eiser de wetswijziging ten tijde van zijn overstap per 1 maart 2013 (kennelijk) niet voorzag. Deze omstandigheden zijn echter onvoldoende om de (consequenties van de) door de wetgever gemaakte keuzes rechtens onaanvaardbaar te achten. In het algemeen heeft immers te gelden dat de materiële wetgever bevoegd is een regeling (ook ten nadele van een belanghebbende) te wijzigen. Bij het tot stand brengen (of wijzigen) van een algemeen verbindend voorschrift als hier aan de orde, is het bovendien in beginsel aan de materiële wetgever om alle betrokken belangen af te wegen. Daarbij staat het hem vrij om, ter voorkoming van eventuele onbedoelde effecten, een overgangsregeling te maken. De rechter moet, gelet op zijn positie in het staatsbestel, het resultaat van de afwegingen die de wetgever heeft gemaakt respecteren. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van het algemeen verbindend voorschrift zodanig ernstige feilen kleven dat het voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten (uitspraken van de Centrale Raad van beroep (CRvB) d.d. 5 oktober 1999 (ECLI:CRVB:1999:ZB8492) en 3 april 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA2286).
6.
In verband met hetgeen door eiser in beroep concreet naar voren is gebracht, verwijst de rechtbank naar de Nota van Toelichting (NvT) bij het Dagloonbesluit. Daarin is het volgende vermeld: “Deze bepaling geeft een garantie voor het dagloon bij herhaalde werkloosheid binnen een bepaalde tijd. De garantie geldt niet indien de werknemer na het einde van de eerdere dienstbetrekking van werk naar werk gaat. De garantie beoogt te stimuleren dat werknemers die al werkloos zijn en een werkloosheidsuitkering ontvangen een baan aanvaarden, ook als deze een lager loon oplevert dan de dienstbetrekking waaruit ze werkloos zijn geworden. Als iemand overstapt van de ene naar de andere dienstbetrekking zonder tussenliggende werkloosheid behoeft het niet te gaan om een keuze die noodzakelijk is om werkloosheid te voorkomen. Er kan ook sprake zijn van een vrijwillige keuze om een baan te accepteren tegen een lager loon. Ook als het loon lager is kunnen er andere arbeidsvoorwaarden of omstandigheden zijn waardoor de nieuwe dienstbetrekking voor betrokkene aantrekkelijker is. Tussenliggende werkloosheid is een indicatie dat betrokkene de nieuwe baan accepteert om (voortduring van de) werkloosheid te voorkomen. Indien mogelijk zal de werknemer eerder kiezen voor een rechtstreekse overstap omdat dit meer zekerheid biedt in zijn streven om werkloosheid te vermijden.”
7.
Uit bovenstaande passage blijkt dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen de dagloongarantie vanaf 1 juni 2013 enkel te laten gelden voor werknemers die een WW-uitkering ontvangen. De wetgever heeft daarbij de keuze gemaakt de dagloongarantie niet van toepassing te laten zijn, indien de werknemer overstapt van de ene dienstbetrekking naar de andere zonder tussenliggende werkloosheid, zoals eiser heeft gedaan. In hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding het bepaalde in artikel 12, eerste lid, van het Dagloonbesluit buiten toepassing te laten. De bepaling biedt een voldoende deugdelijke grondslag voor verweerders besluit. Verweerder heeft het dagloon van eiser in overeenstemming met de regels van het Dagloonbesluit correct vastgesteld. De aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
8.
Eiser stelt dat ten onrechte geen overgangsrecht is getroffen. Eiser verwijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 3 januari 2012 (ECLI:NL:RBSGR:2012:BU9921) en naar het advies van de Raad van State aan de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid, inzake “Voorlichting over mogelijke kaders bij de keuze voor en de minimale vereisten bij de vormgeving van overgangsrecht op het moment dat er sprake is van wijzigen van aanspraken in de socialezekerheidswetgeving dan wel de pensioenwetgeving ten nadele van uitkeringsgerechtigden dan wel potentiële uitkeringsgerechtigden” van 3 juli 2012.
9.
In verband met het ontbreken van overgangsrecht verwijst de rechtbank allereerst naar hetgeen hiervoor, onder 5, is overwogen. De door eiser aangehaalde uitspraak van de rechtbank te ’s-Gravenhage brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel reeds omdat in die zaak een beëindiging van een bestaande uitkering als gevolg van een wetswijziging aan de orde was. De uitspraak betreft dan ook een heel andere situatie dan die waarin eiser verkeert. Met betrekking tot het advies van de Raad van State overweegt de rechtbank dat dit een advies betreft, gericht aan de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid, waaraan eiser geen rechten kan ontlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
10.
Ook het beroep van eiser op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM slaagt niet. Eiser had ten tijde van de inwerkingtreding van het Dagloonbesluit per 1 juni 2013 geen recht op WW. Het bestreden besluit strekt dan ook niet tot ontneming of beperking van een bestaand eigendomsrecht van eiser. Evenmin is sprake van de ontneming van een aanspraak waarvan de verwachting gerechtvaardigd was dat die gerealiseerd zou worden. Aan eiser is een uitkering toegekend volgens de daarvoor ten tijde van belang geldende regels. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in uitspraken van de CRvB van 9 september 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8411) en 30 mei 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA1700).
11.
Eiser doet tot slot een beroep op het vertrouwensbeginsel. Begin 2013 heeft eiser tijdens een inloopspreekuur van het Uwv in Oss verteld dat hij zou worden ontslagen en dat hij een (tijdelijke) baan kon krijgen waar hij veel minder zou verdienen. Een medewerker van het Uwv heeft toen aan eiser meegedeeld dat hij in dat geval aanspraak kon maken op de dagloongarantieregeling.
12.
Op grond van vaste rechtspraak kan een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 9 augustus 2011, ECLI:CRVB:2011:BR4926. De rechtbank overweegt dat van zulke expliciete toezeggingen in de onderhavige situatie niet is gebleken. Dat eiser tijdens het inloopspreekuur begin 2013 met een medewerker van het Uwv heeft gesproken over het feit dat wanneer hij binnen drie jaar werkloos zou worden de hoogte van zijn uitkering gerelateerd zou zijn aan het salaris dat hij bij [bedrijf 1] ontving, doet hier niet aan af. Deze informatie was niet onjuist. Begin 2013 was immers het Besluit dagloonregels nog van kracht. Toen eiser een WW-uitkering aanvroeg was dit niet langer het geval. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
13.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.A.J. Zijlstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.C. Meulemans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.