ECLI:NL:RBOBR:2014:3110

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 juni 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
SHE 13/5293
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verlof tot het voorhanden hebben van hagelgeweren voor koningsschieten

Op 13 juni 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, een lid van de Vereniging Brabantse Gildeschutters, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser had een verlof voor het voorhanden hebben van twee dubbelloopse hagelgeweren, die hij gebruikte voor het koningsschieten. De korpschef van politie had echter het verlof ingetrokken, omdat het koningsschieten volgens de reglementen van de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA) en de Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden (NBFS) niet met hagelgeweren mag worden beoefend. Eiser stelde dat hij een redelijk belang had bij het voorhanden hebben van de hagelgeweren, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten dat eiser niet voldeed aan de vereisten voor het verlenen van het verlof. De rechtbank overwoog dat de KNSA de discipline van het koningsschieten met hagelgeweren niet erkent en dat eiser daarom geen redelijk belang had bij het voorhanden hebben van deze wapens. Eiser voerde aan dat de intrekking van het verlof disproportioneel was en dat het koningsschieten in Gildeverband met hagelgeweren een traditie was. De rechtbank oordeelde echter dat de veiligheid in de samenleving zwaarder woog dan de belangen van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de intrekking van het verlof.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/5293

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juni 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. ing. J.P.J.M. Rouwet),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
(gemachtigde: mr. R.J. Verhagen).

Procesverloop

Bij brief van 20 maart 2013 (het primaire besluit) heeft de korpschef van politie een besluit genomen over het verlof van eiser tot het voorhanden hebben van een dubbelloops hagelgeweer, merk Hunter met [wapennummer 1], kaliber 12 en een dubbelloops hagelgeweer, merk Sauer met [wapennummer 2], kaliber 12 (hierna: de hagelgeweren).
Bij besluit van 9 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 6 februari 2014 ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiser is lid van de Vereniging Brabantse Gildeschutters (VBG). Deze vereniging is aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie (KNSA). Eiser is in het bezit van een geldige KNSA-licentie.
Op 19 januari 1998 is voor het eerst verlof aan eiser afgegeven voor het voorhanden hebben van de hagelgeweren (het verlof). Het verlof is jaarlijks verlengd, laatstelijk tot en met
31 oktober 2013.
De hagelgeweren worden gebruikt voor het zogeheten koningsschieten. Deze schietsport houdt in dat een houten vogel bovenop een hoge paal of boom (schiet- of schutsboom) wordt geplaatst. De bedoeling is dat de houten vogel eraf wordt geschoten. De hagelgeweren worden gebruikt bij het koningsschieten bij het Gilde Sint Jan Baptist te Oerle (het Gilde). Het Gilde is aangesloten bij de Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden (NBFS).
Op 30 oktober 2012 heeft de politie bij eiser een controle uitgevoerd. Naar aanleiding van die controle heeft de politie de hagelgeweren in bewaring genomen.
2.
In het primaire besluit is vermeld dat de hagelgeweren zijn afgeschreven van het verlof van eiser en dat wordt geweigerd de hagelgeweren opnieuw bij te schrijven op het verlof. Daarmee heeft de korpschef van politie het verlof, dat nog geldig was tot en met
31 oktober 2013, in feite ingetrokken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het primaire besluit een intrekking inhoudt van het verlof.
3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de intrekking van het verlof gehandhaafd. Volgens verweerder mag voor het beoefenen van de betrokken schietsportdiscipline geen gebruik gemaakt worden van een hagelgeweer. Dit is bepaald door de KNSA en de NBFS, waartoe het Gilde behoort. Eiser heeft daarom volgens verweerder geen redelijk belang in de zin van artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet wapens en munitie (Wwm) bij het voorhanden hebben van een hagelgeweer om het koningsschieten bij het Gilde te beoefenen. Het verlof is ingetrokken omdat eiser in de visie van verweerder niet meer voldoet aan de vereisten voor verlening van het verlof.
4.
Eiser heeft op 17 november 2013 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank stelt vast dat de geldigheidsduur van het verlof toen al was verstreken. Dit neemt niet weg dat eiser nog procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Het oordeel van de rechtbank kan worden betrokken bij toekomstige besluiten over de aanvraag van een verlof voor het voorhanden hebben van de dubbelloopse hagelgeweren.
5.
Eiser voert aan dat hij wel een redelijk belang heeft bij het voorhanden hebben van de hagelgeweren. De hagelgeweren worden gebruikt bij het koningsschieten. Het koningsschieten is door de KNSA erkend. De eis dat het koningsschieten moet worden beoefend met door de KNSA goedgekeurde wapens, gaat de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten. Bovendien leidt dit ertoe dat de publiekrechtelijke taak van de korpschef tot het houden van toezicht op de verlening van wapenverloven zonder wettelijke grondslag in feite wordt uitgeoefend door de KNSA, een privaatrechtelijke rechtspersoon. Eiser wijst ter ondersteuning van zijn betoog op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de ABRvS) van 24 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2080) en de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 18 juni 2004 (ECLI:NL:RBMAA:2004:AP4282).
6.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwm, voor zover hier van belang, kunnen de in deze wet genoemde verloven, onverminderd de bijzondere gronden tot intrekking daarvan, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door de minister van Veiligheid en Justitie worden ingetrokken, indien niet meer wordt voldaan aan de vereisten voor de verlening daarvan.
Ingevolge artikel 28, tweede lid, wordt een verlof verleend indien:
a. een redelijk belang de verlening van het verlof vordert;
b. (…)
c. (…).
7.
Volgens paragraaf 1.4.4 van algemeen deel “A” van de Circulaire Wapens en Munitie 2005 (de Circulaire) is in de onderdelen B 2 tot en met B 6 geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden zich een ‘redelijk belang’, als bedoeld in artikel 28 van de Wwm, voordoet. Paragraaf 2.4.1. van bijzonder deel “B” bevat voorwaarden die gelden bij de verlofaanvraag voor een privéverlof in het kader van de schietsport. Op grond van onderdeel a, aanhef en onder 4, kan een redelijk belang slechts bestaan wanneer onder meer aan de eis is voldaan dat de sportschutter kan aantonen dat hij of zij in wedstrijdverband een door de KNSA gereglementeerde of erkende tak van schietsport zal beoefenen, die binnen het verband van de schietvereniging waarvan hij lid is kan worden beoefend.
8.
De rechtbank stelt voorop dat het criterium van het redelijk belang verweerder een grote speelruimte toekent. Een verlof als bedoeld in artikel 28 van de Wwm vormt een uitzondering op het algemene verbod tot het voorhanden hebben van vuurwapens. Daarom zal niet snel worden aangenomen dat een redelijk belang het vordert dat een particulier een pistool of revolver voorhanden heeft. Serieuze beoefening van de schietsport kan echter wel een redelijk belang opleveren (Kamerstukken II 1976/77, 14 413, nrs. 1-3, blz. 34 en 35).
9.
Eiser heeft ervoor gekozen om de schietsport te beoefenen in KNSA-verband. De rechtbank gaat daarom met verweerder ervan uit dat het belang van eiser is gelegen in het beoefenen van de betrokken schietsport in KNSA-verband. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid ervoor kunnen kiezen om alleen te spreken van een serieuze beoefening van de schietsport als er vuurwapens worden gebruikt die in KNSA-verband zijn toegelaten in de betrokken schietdiscipline. Het houden van toezicht wordt daarmee niet overgelaten aan de KNSA. De door verweerder gekozen invulling van het begrip redelijk belang gaat de grenzen van een redelijke wetsuitleg naar het oordeel van de rechtbank niet te buiten. De verwijzing van eiser naar de uitspraak van de ABRvS van 24 december 2013 en de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 18 juni 2004, leidt niet tot een ander oordeel. In de zaak bij de ABRvS was het enkele feit dat een schietvereniging geen lid was van de KNSA reden om het wapenverlof in te trekken. In het geval van eiser speelt deze reden niet. In de zaak bij de rechtbank Maastricht was sprake van het voorhanden hebben van wapens voor de uitoefening van jacht in het buitenland. Ook dat is niet aan de orde in het geval van eiser.
10.
Eiser is lid van de VBG. Eiser heeft niet weersproken dat binnen deze vereniging de door de KNSA erkende schietsportdiscipline wordt beoefend die wordt gebezigd door de NBFS (zie het primaire besluit). De KNSA heeft, voor zover hier van belang, het traditioneel schieten in schuttersgilden erkend zoals gereglementeerd door de NBFS. Op grond van de artikelen 44 en 45 van het Reglement geweerschieten van de NBFS mag de betrokken schietsportdiscipline niet worden uitgeoefend met hagelgeweren. De stelling dat het Gilde over de geschikte installaties en over de benodigde milieuvergunningen beschikt, doet hieraan – wat daarvan ook zij – niet af. Het koningsschieten in Gildeverband met hagelgeweren is geen door de KNSA erkende discipline. Eiser voldoet dus niet aan de eis dat hij een door de KNSA erkende tak van schietsport beoefent, die binnen het verband van de schietvereniging waarvan hij lid is kan worden beoefend. Dit leidt op grond van B2.4.1, onderdeel a, aanhef en onder 4 van de Circulaire tot de conclusie dat zich geen redelijk belang als bedoeld in artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwm voordoet.
De beroepsgrond faalt.
11.
Eiser voert aan dat de overgangsmaatregelen in B2.8 van de Circulaire met betrekking tot ongewenste wapens van toepassing zijn. Deze beroepsgrond faalt. De intrekking van het verlof van eiser is gebaseerd op het ontbreken van redelijk belang bij het voorhanden hebben van de hagelgeweren. De vraag of de hagelgeweren als ongewenst worden beschouwd, speelt in deze zaak geen rol.
12.
Eiser voert aan dat de intrekking disproportioneel is. Er wordt een abrupt einde gemaakt aan de wijze waarop het koningsschieten door het Gilde sinds jaar en dag wordt ingevuld. Alternatieven zijn niet voorhanden omdat het gebruik van de dubbelloopse hagelgeweren juist deel uitmaakt van de traditie. Er zijn enorme inspanningen gedaan en ook kosten gemaakt om deze historie te laten voortbestaan. Het Gilde wordt ernstig financieel benadeeld nu kosten moeten worden gemaakt voor het vinden van een alternatief. Niet alleen zullen wapens moeten worden aangeschaft, maar ook moeten de installaties op het gildeterrein worden aangepast.
13.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat voor de door eiser beoefende schietsportdiscipline wel gebruik kan worden gemaakt van een kogelbuks met het kaliber 12, 16 of 32 (schutterijbuks). De door eiser aangevoerde belangen wegen volgens verweerder niet op tegen het door de korpschef van politie en verweerder te beschermen algemene belang van de veiligheid in de samenleving.
14.
De beroepsgrond faalt.
De regels in de Circulaire gelden al meerdere jaren. De rechtbank kan eiser daarom niet volgen in de stelling dat een abrupt einde is gemaakt aan het schieten met de dubbelloopse hagelgeweren.
Verweerder heeft in de omstandigheid dat de traditie van het koningsschieten met hagelgeweren niet kan worden voortgezet in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien om af te wijken van het beleid in de Circulaire. Het koningsschieten kan worden voortgezet met schutterijbuksen. Dat het gebruik van schutterijbuksen indruist tegen de traditie van het Gilde maakt niet dat verweerder hieraan een zwaarder gewicht had moeten toekennen dan aan het algemene belang van de veiligheid in de samenleving.
De kosten die eiser aanvoert zijn kosten waarvan hij stelt dat het Gilde die zal maken. Het gaat dus niet om kosten van eiser zelf. Verweerder hoefde de gestelde hoge kosten daarom niet mee te wegen bij de intrekking van het verlof van eiser. Daarbij komt dat eiser de gestelde hoge kosten niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser bezit immers ook enkelloopse kogelgeweren waarmee de schietsportdisciplines bij het Gilde dienen te worden uitgevoerd conform de vastgestelde schutterijreglementen en in overeenstemming met de milieuvergunning van de gemeente Veldhoven.
15.
Wat eiser verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het beroep is ongegrond.
16.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Hutten, voorzitter, en mr. H.M.H. de Koning en mr. J.M.H. Rijken – Lie, leden, in aanwezigheid van B.C.T. Rabou-Coort LLB, griffier. De beslissing is het openbaar uitgesproken op 13 juni 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.