ECLI:NL:RBOBR:2014:3098

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
SHE 13/2662
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire strafontslag van ambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim in verband met niet melden van strafbare feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar, en de korpschef van de politie Oost-Brabant. Eiseres was werkzaam als administratief medewerker en had haar leidinggevende niet op de hoogte gesteld van vermoedens van strafbare feiten waarbij haar partner betrokken was. De rechtbank oordeelde dat deze gedraging terecht als ernstig plichtsverzuim werd aangemerkt. Eiseres had op 19 september 2012 een disciplinaire straf van ontslag opgelegd gekregen, welke door verweerder in een later besluit werd gehandhaafd. Eiseres stelde beroep in tegen dit besluit, maar de rechtbank oordeelde dat de opgelegde straf niet onevenredig was. De rechtbank nam daarbij in overweging dat eiseres op de hoogte was van de strafbare feiten en deze niet had gemeld, wat haar verantwoordelijkheid als ambtenaar ondermijnde. De rechtbank concludeerde dat de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk ontslag gerechtvaardigd was, gezien de ernst van het plichtsverzuim. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van integriteit en verantwoordelijkheid van ambtenaren in hun functie.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/2662

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. J.F.C. Schnitzler),
en
de korpschef van de politie Oost-Brabant, als rechtsopvolger van de korpsbeheerder van de politie Brabant Zuid-Oost, verweerder
(gemachtigde: mr. F.F.M.J. van den Einden).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres de disciplinaire straf van ontslag met ingang van 19 september 2012 opgelegd.
Bij besluit van 6 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder is tevens verschenen [persoon 1].

Overwegingen

1.
Waar in deze uitspraak wordt gesproken over verweerder wordt daaronder in voorkomende gevallen mede verstaan diens rechtsvoorganger.
2.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiseres is via de Atlant Groep met ingang van 4 april 2011 aangesteld voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden van kennelijk tijdelijk karakter in de functie van administratief medewerker Bureau Ondersteuning Personeelsontwikkeling bij de afdeling Personeel & Organisatie van de toenmalige politie Brabant Zuid-Oost. Op 4 april 2012 is de aanstelling van eiseres verlengd tot 4 oktober 2012.
In een lopend strafrechtelijk onderzoek (gericht op verdovende middelen) is de partner van eiseres als verdachte naar voren gekomen. Op 9 mei 2012 is de politie in het kader van dat onderzoek de woning van eiseres binnengetreden met als doel de partner van eiseres aan te houden. Bij het doorzoeken van de woning is de politie in de garage en de slaapkamer gestuit op grote hoeveelheden kleding voorzien van merklabels en schoenen. Elf vuilniszakken met kleding, losse kledingstukken (voorzien van merklabels), zes dozen en drie pakketjes zijn aangetroffen. De kleding is in beslag genomen. De partner van eiseres is aangehouden. Op 10 mei 2012 is door verweerder een intern disciplinair onderzoek ingesteld naar de gedragingen van eiseres.
Aan eiseres is vervolgens de disciplinaire straf van ontslag opgelegd.
3.
In het bestreden besluit handhaaft verweerder, in afwijking van het advies van de Bezwaaradviescommissie (BAC), de onvoorwaardelijk opgelegde disciplinaire straf van ontslag. Daaraan liggen - mede gelet op de toelichting in het verweerschrift en ter zitting - de volgende gedragingen, die door verweerder als ernstig plichtsverzuim worden aangemerkt, ten grondslag:
a. betrokkenheid bij de handel in gestolen kleding / merkvervalsing, in die zin, dat eiseres bij het vermoeden van strafbare feiten waarbij haar partner betrokken was en die zich ook nog eens in de woning van eiseres afspeelden, zij direct haar leidinggevende / verweerder op de hoogte had moeten brengen.
b. het afleggen van ongeloofwaardige verklaringen.
4.
Gelet op het verhandelde ter zitting ligt aan het strafontslag geen disfunctioneren van eiseres ten grondslag. Hetgeen in dat kader door eiseres naar voren is gebracht behoeft dan ook geen bespreking.
5.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geldt als toetsingsmaatstaf ten aanzien van disciplinaire straffen dat de bestuursrechter dient vast te stellen of de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim ter zake waarvan het bestuursorgaan hem de straf heeft opgelegd. De feiten moeten boven gerede twijfel zijn verheven. Voor de constatering van plichtsverzuim, dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is noodzakelijk dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat betrokkene zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
6.
Eiseres ontkent primair de haar verweten gedragingen en daarmee het haar verweten plichtsverzuim. Subsidiair heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat, mochten de gedragingen en daarmee het plichtsverzuim komen vast te staan, de opgelegde straf van disciplinair ontslag niet evenredig is aan het plichtsverzuim. Eiseres is van mening dat volstaan kon worden met de minder ingrijpende straf van een schriftelijke berisping en de constatering dat de aanstelling van eiseres niet (nogmaals) zal worden verlengd.
Ten aanzien van de onder 3. genoemde gedraging a.
7.
De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiseres afgelegde verklaringen kan worden afgeleid dat eiseres vermoedens van strafbare feiten had in verband met de verkoop van kleding door haar partner en zij die vermoedens niet bij verweerder heeft gemeld. De ontkenning daarvan door eiseres en de enkele stelling dat feiten zijn verdraaid en verklaringen niet juist zijn geïnterpreteerd volgt de rechtbank niet. Nu die in het kader van het strafrechtelijk onderzoek en intern disciplinair onderzoek afgelegde verklaringen aan eiseres zijn voorgehouden en door haar zijn ondertekend, kent de rechtbank aan deze verklaringen doorslaggevende betekenis toe.
Uit de verklaringen blijkt dat eiseres in ieder geval op enig moment wist dat er iets niet klopte als het ging om de verkoop van kleding door haar partner. De rechtbank wijst op de verklaring van eiseres dat de leverancier van de kleding [persoon 2] in februari 2012 tegen haar gezegd had dat zij zich er buiten moest houden en dat ze er niets over mocht zeggen omdat zij anders haar baan zou kwijtraken. [persoon 2] wist dat eiseres bij de politie werkte. Eiseres heeft verder verklaard dat zij wel een vermoeden had dat er iets niet klopte met de kleding en dat zij er van af wilde. Voorts heeft eiseres verklaard over wetenschap van een door haar partner geaccepteerd schikkingsvoorstel van een advocatenkantoor in verband met de verkoop van namaak schoenen van het merk Boticelli.
Daarnaast hecht de rechtbank waarde aan de verklaringen van eiseres ter zitting dat zij in maart / april 2012 een vermoeden had dat er iets niet klopte met de verkoop van kleding door haar partner en dat zij haar partner toen tot half mei 2012 de tijd had gegeven om de kleding uit haar garage en huis te halen.
Nu eiseres haar vermoedens van strafbare feiten niet heeft gemeld bij verweerder heeft zij ernstig plichtsverzuim gepleegd. Dat eiseres zelf een ultimatum heeft gesteld aan haar partner doet daar niet aan af nu dat het strafbare handelen in kleding in de periode voor het weghalen van de kleding niet anders maakt.
8.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de als plichtsverzuim aangemerkte gedraging eiseres is toe te rekenen. Eiseres heeft ter zitting bevestigd de toerekenbaarheid niet te betwisten.
9.
De rechtbank stelt gezien het voorgaande vast dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, hetgeen haar was toe te rekenen. Verweerder was derhalve bevoegd om eiseres disciplinair te straffen. Het betreft hier een disciplinaire sanctie, waarvan de bestuursrechter de oplegging vol, en niet terughoudend, op rechtmatigheid toetst. Meer in het bijzonder dient de rechter te beoordelen of het bestuursorgaan bij het bepalen van de sanctie is gebleven binnen de grenzen van het evenredigheidsbeginsel (zie onder andere de uitspraak van de CRvB van 1 november 2001 (ECLI:NL:CRVB:2001:AD6321)).
10.
Eiseres heeft in dit kader, onder verwijzing naar het advies van de BAC, aangevoerd dat haar persoonlijke omstandigheden onvoldoende door verweerder zijn meegewogen. Eiseres is via de Atlant Groep geplaatst en kampte met een aantal beperkingen waaronder een beperkte psychische draagkracht en klachten die verband houden met haar ernstige, niet goed ingestelde diabetes. Eiseres stelt dat verweerder met haar aanstelling via de Atlant Groep en gelet op de noodzakelijke begeleiding van eiseres door een job coach, het risico heeft genomen dat eiseres in een situatie als thans aan de orde niet zou handelen als een goed ambtenaar van politie betaamt. Het enkele feit dat eiseres via de Atlant groep is aangesteld, zij begeleid werd door een jobcoach, en eiseres een ernstige vorm van diabetes heeft, maakt niet dat verweerder bij de aanstelling van eiseres op het ontstaan van situaties als de onderhavige bedacht had moeten zijn. Deze omstandigheden ontslaan eiseres immers niet van haar eigen verantwoordelijkheid.
11.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank meer gewicht mogen toekennen aan de betrouwbaarheid en integriteit van haar medewerkers dan aan het belang van eiseres bij een lichtere straf. De rechtbank is van oordeel dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag, ondanks het feit dat de aanstelling van eiseres was verlengd tot 4 oktober 2012 en daarna mogelijk zou eindigen, evenredig is te achten aan de aard en ernst van de hiervoor als ernstig plichtsverzuim vastgestelde gedraging a. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een lichtere maatregel.
12.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de onder 3. genoemde gedraging a terecht aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Reeds vanwege de ernst van het vastgesteld plichtsverzuim is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder, na afweging van de daartoe in aanmerking komende belangen, aan eiseres opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag, niet onevenredig is.
13.
Nu de opgelegde disciplinaire maatregel van strafontslag reeds evenredig wordt geoordeeld voor de door verweerder als plichtsverzuim betitelde gedraging a, behoeft de door verweerder als plichtsverzuim aangemerkte gedraging b geen bespreking meer.
14.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y. van de Kraats, voorzitter, en mr. E.J.J.M. Weyers en mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van E.H.J.M.T. van der Steen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.