ECLI:NL:RBOBR:2014:3092
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag woonvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 23 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die volledig rolstoelafhankelijk is, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Eiseres had op 10 maart 2013 een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening in de vorm van een aanpassing van haar badkamer, ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd echter afgewezen omdat de gevraagde aanpassing al was gerealiseerd vóór de aanvraag, waardoor er volgens verweerder geen compensatieplicht bestond.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds de aanpassing in februari 2013 geen beperkingen meer ondervond in haar zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De rechtbank oordeelde dat de compensatieplicht, zoals beschreven in artikel 4, eerste lid, van de Wmo, niet inhoudt dat verweerder verplicht is om de noodzaak tot compensatie te onderzoeken als de gevraagde voorziening al is gerealiseerd. Eiseres stelde dat er een causaal verband bestond tussen haar fysieke beperkingen en de aanpassing aan de badkamer, maar de rechtbank verwierp deze stelling.
De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was, aangezien eiseres ten tijde van de aanvraag geen beperkingen meer ondervond. De beroepsgrond van eiseres faalde, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door mr. A.H.N. Kruijer, in aanwezigheid van griffier mr. S. Kriekaard, en werd openbaar uitgesproken op 23 mei 2014. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.