ECLI:NL:RBOBR:2014:2217

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
13_5053
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeoorloofd meenemen van gemeentelijke eigendommen door ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 april 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een ambtenaar van de gemeente Eindhoven, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Eiser was sinds 2002 werkzaam bij de gemeente en was in januari 2009 afdelingshoofd Staf, sector Publiekscontacten. In september 2012 heeft eiser tijdens een avondopenstelling documenten vanuit het Stadskantoor van de gemeente Eindhoven in zijn auto geladen en mee naar huis genomen. Dit leidde tot een onderzoek door het Bureau Integriteit, dat concludeerde dat de documenten geen persoonlijke eigendommen van eiser waren, maar eigendom van de gemeente, inclusief privacygevoelige informatie van burgers.

Eiser werd op 14 september 2012 geschorst en kreeg op 29 maart 2013 de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag opgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verwijten van verweerder aan eiser onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat het verwijt dat eiser ongeoorloofd gemeentelijke eigendommen had meegenomen niet voldoende was gestaafd. Eiser had wel transparanter moeten handelen, maar dit rechtvaardigde niet het opgelegde ontslag.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen dat in overeenstemming is met de beperkte ernst van het plichtsverzuim. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in het handelen van ambtenaren, maar ook de noodzaak van een evenredige reactie op plichtsverzuim.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 13/5053

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 april 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. T.G.M. Gersjes),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, verweerder
(gemachtigde: mr. V.L.S. van Cruijningen).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 4 april 2013 de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag verleend. Gelet op dit ontslag eindigt de detacheringsovereenkomst tussen eiser en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB).
Bij besluit van 23 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde alsmede P.G.J. Raaijmakers, E.M. van der Kallen en A.H.T.M. Janssen.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser is met ingang van 8 april 2002 werkzaam bij de gemeente Eindhoven, laatstelijk met ingang van januari 2009 in de functie van afdelingshoofd Staf, sector Publiekscontacten. Vast staat dat eiser per 20 september 2012 zou worden gedetacheerd naar de NVVB.
2.
Op maandagavond 3 september 2012 heeft eiser tijdens de avondopenstelling een groot aantal documenten vanuit het Stadskantoor van de gemeente Eindhoven in zijn auto geladen en mee naar huis genomen. Naar aanleiding van een melding diezelfde avond door [persoon 1], eisers sectorhoofd, dat mogelijk sprake is van een integriteitsschending heeft het Bureau Integriteit een onderzoek verricht. In zijn rapport van 17 januari 2013 heeft het Bureau Integriteit geconcludeerd dat de door eiser meegenomen documenten geen persoonlijke eigendommen van eiser betreffen, maar eigendom zijn van de gemeente. Het betreft onder meer originele stukken die persoonsgebonden informatie bevatten van burgers van de gemeente Eindhoven.
3.
Bij besluit van 14 september 2012 is eiser geschorst en is hem de toegang tot de gemeentelijke gebouwen ontzegd. Tevens is bij dit besluit de voorgenomen detachering bij het NVVB opgeschort. Het hiertegen door eiser gemaakt bezwaar is bij besluit van 28 maart 2013 ongegrond verklaard.
4.
Bij brief van 18 februari 2013 heeft verweerder eiser in kennis gesteld van zijn voornemen om hem wegens ernstig plichtsverzuim te bestraffen met de disciplinaire maatregel van ontslag. Nadat eiser zijn zienswijze hierop heeft gegeven heeft verweerder zijn primaire besluit genomen.
5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het ten eigen bate meenemen van de betreffende documenten moet worden aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. Eiser heeft namelijk gehandeld in strijd met artikel 15:1b van de CAR/EAR en dit is hem te verwijten. Verweerder acht de opgelegde straf van ongevraagd ontslag evenredig aan het plichtsverzuim.
6.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7.
Verweerder werpt eiser tegen dat hij ten eigen bate ongeoorloofd eigendommen van de gemeente Eindhoven heeft meegenomen. De rechtbank stelt vast dat de eigendommen waar verweerder op doelt, het persoonlijk archief van eiser betreft dat hij in de loop van zijn werkzame leven bij de gemeente Eindhoven heeft opgebouwd. Het omvat (ongeveer) acht dozen en een tas met uiteenlopende stukken. Een aanzienlijk deel van deze stukken heeft eiser, na bestudering daarvan door verweerder, weer teruggekregen. Het deel van de stukken dat verweerder niet teruggegeven heeft, betreft volgens verweerder eigendom van de gemeente Eindhoven met privacygevoelige gegevens die eiser niet mocht meenemen.
8.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de inhoud van de stukken slechts met een enkel voorbeeld heeft toegelicht. Zo heeft verweerder als voorbeeld van een origineel stuk dat eiser zich zou hebben toegeëigend een landelijke rondzendbrief van het ministerie van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende deelname aan het project ‘stemmen in een willekeurig stemlokaal’ genoemd. Dergelijke stukken acht de rechtbank zo algemeen en openbaar van aard dat hier de kwalificatie ‘privacygevoelige gegevens’ naar het oordeel van de rechtbank niet op zijn plaats is.
9.
Dit geldt uiteraard niet voor de informatie met persoonsgegevens waar eiser over beschikte. Eiser heeft gedurende zijn dienstverband schaduwdossiers gemaakt met stukken die hem mogelijk in zijn werk van pas konden komen. Eiser stond in verband hiermee bij zijn collega’s bekend als een grootverzamelaar van alles wat met publiekszaken te maken heeft. Het is duidelijk dat dergelijke stukken met persoonlijke gegevens in beginsel niet voor een langere tijd thuis dienen te liggen bij een ambtenaar. De vraag is evenwel of dit ook eisers intentie was. Eiser heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat hij de stukken thuis wilde doornemen. Hij wilde rustig bekijken welke stukken hij wel of niet kon behouden en gebruiken in zijn detacheringsfunctie bij de NVVB. Hij is daaraan niet toegekomen omdat verweerder nog diezelfde avond een integriteitsmelding heeft laten uitgaan. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat eiser andere dan integere bedoelingen had. In zoverre valt er naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende verschil te onderkennen tussen de ambtenaar van verweerder die thuis werkt en eiser. Immers, verweerder ontkent niet dat ook de thuiswerkende ambtenaar privacygevoelige gegevens mee naar huis neemt. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders verwijt dat eiser ten eigen bate ongeoorloofd eigendommen van de gemeente Eindhoven heeft meegenomen onvoldoende met feiten gestaafd. De rechtbank deelt dan ook niet verweerders visie omtrent de ernst van het geconstateerde plichtsverzuim en acht de verwijten die verweerder eiser daaromtrent gemaakt heeft te zwaar aangezet.
10.
Het verwijt dat eiser naar het oordeel van de rechtbank wel kan worden gemaakt is dat hij transparanter had moeten handelen en verweerder nadrukkelijker in kennis had moeten stellen van zijn voornemen om zijn persoonlijk archief op te halen en zijn intenties daaromtrent. Van eiser in zijn positie als afdelingshoofd had dit ook mogen verwacht. Echter, dit plichtsverzuim is van een beduidend mindere ernst dan het verwijt dat verweerder eiser maakt. De aard en de ernst van dit plichtsverzuim bieden ook geen rechtvaardiging voor het opleggen van de zwaarst mogelijke straf.
11.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuwe beslissing op eisers bezwaren te nemen die in overeenstemming is met de beperkte ernst van het geconstateerde plichtsverzuim.
12.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Wijnen, voorzitter, en mr. E.J.J.M Weyers en
mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.