ECLI:NL:RBOBR:2014:2215

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
AWB-14_220
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep van werkgever tegen WGA-toekenning aan ex-werknemer in het kader van BeZaVa-nazendactie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Kids Talent B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WGA-uitkering aan een ex-werknemer. De eiseres, Kids Talent B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 27 februari 2012 en 25 november 2013, waarbij aan de ex-werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend en later beëindigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtmatigheid van de toekenning van de WGA-uitkering aan de ex-werkneemster centraal staat in deze procedure. De rechtbank overweegt dat de werkgever in een aparte procedure tegen het premiebesluit kan aanvoeren dat de uitkeringslasten niet aan haar moeten worden toegerekend.

De rechtbank heeft de feiten als volgt vastgesteld: de ex-werkneemster was vanaf 1 april 2010 in dienst bij Kids Talent B.V. en is op 12 april 2010 uitgevallen door acute rugklachten. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft zij een Ziektewet-uitkering ontvangen en later een WGA-uitkering. De rechtbank heeft de argumenten van de werkgever, dat de ex-werkneemster al voor het dienstverband arbeidsongeschikt was en dat zij niet in de gelegenheid is gesteld tot re-integratie, niet onderbouwd geacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepsgronden van de werkgever niet kunnen leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/220

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 april 2014 in de zaak tussen

de besloten vennootschap Kids Talent B.V., te Middelbeers, eiseres
(gemachtigde: mr. N.J. Brouwer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M.M. Diebels).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen [persoon 1], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij brief van 1 oktober 2013 is aan eiseres een kopie gezonden van het besluit van 27 februari 2012, waarbij aan [persoon 1] (hierna: de ex-werkneemster) met ingang van 9 april 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering is toegekend. Bij brief van 25 november 2013 is eiseres in kennis gesteld van een besluit van diezelfde datum, waarbij de loongerelateerde WGA-uitkering van de ex-werkneemster op 9 februari 2014 is beëindigd en zij met ingang van die datum in aanmerking wordt gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
Eiseres heeft tegen de besluiten van 27 februari 2012 en 25 november 2013 bezwaarschriften ingediend.
Bij besluit van 18 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2014. Voor eiseres is verschenen [persoon 2], bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is de derde-partij verschenen.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.
De ex-werkneemster is op 1 april 2010 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij eiseres in dienst getreden als groepsleidster. Op 12 april 2010 is zij voor deze werkzaamheden uitgevallen als gevolg van acute rugklachten. Nadat de arbeidsovereenkomst met de ex-werkneemster door eiseres per 20 april 2010 is beëindigd, heeft de ex-werkneemster met ingang van 21 april 2010 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen en is haar met ingang van 9 april 2012 een WGA-uitkering toegekend.
2.
Bij brief van 4 september 2013 is eiseres door verweerder in kennis gesteld van veranderingen in de wijze van berekening van de premie WGA-flex, verband houdend met de invoering van de wet ‘beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters’ (wet BeZaVa). Bij die brief heeft verweerder een overzicht gevoegd van WGA-uitkeringen die in 2012 zijn toegekend aan flexwerkers die bij eiseres in dienstbetrekking hebben gestaan.
3.
Eiseres heeft naar aanleiding van de brief van 4 september 2013 kopieën gevraagd van de onderliggende beslissingen van verweerder. Na de ontvangst van die beslissingen heeft eiseres alsnog bezwaarschriften ingediend tegen de toekenning van de loongerelateerde WGA-uitkering per 9 april 2012 aan de ex-werkneemster en de voortzetting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in de vorm van een WGA-loonaanvullingsuitkering per 9 februari 2014.
4.
Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat de aan de ex-werkneemster toegekende WGA-uitkering ten onrechte aan haar wordt toegerekend voor de berekening van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) voor het jaar 2014. Volgens eiseres was de ex-werkneemster al vóór aanvang van het dienstverband arbeidsongeschikt voor de betreffende werkzaamheden. Daarnaast stelt eiseres dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om de ex-werkneemster door middel van re-integratie (al dan niet gedeeltelijk) aan het werk te krijgen, hetgeen in strijd is met de doelstelling van de wet BeZaVa. Voorts vindt eiseres dat de toegekende WGA-uitkering niet via de premiebetaling op haar kan worden afgewenteld, aangezien de arbeidsovereenkomst gedurende de proeftijd op rechtsgeldige wijze is beëindigd. Tot slot stelt eiseres dat haar door een medewerker van verweerder telefonisch is toegezegd dat de betreffende uitkering voor de premievaststelling niet aan haar zou worden toegerekend.
6.
De rechtbank overweegt als volgt.
7.
Per 1 januari 2014 treedt het onderdeel premiedifferentiatie van de wet BeZaVa in werking. Dit betekent dat werkgevers naast een gedifferentieerde premie voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers met een vast dienstverband, ook een gedifferentieerde premie gaan betalen voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers zonder een vast dienstverband, de zogenaamde vangnetters. De gedifferentieerde premie Whk voor het jaar 2014 wordt berekend op basis van gegevens over 2012. Het gaat daarbij om ZW- en WGA-uitkeringen die in dat jaar zijn toegekend aan (ex-)werknemers.
8.
Op grond van artikel 38, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) stelt het Uwv (kortgezegd) voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage vast. Ingevolge het derde lid en zesde lid stelt de inspecteur van de rijksbelastingdienst voor een werkgever voor wie een korting of opslag van het in het tweede lid bedoelde percentage afzonderlijk wordt vastgesteld, deze korting of opslag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, gehoord het Uwv en in overeenstemming met het Uwv.
9.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het bovenstaande dat in het kader van een door een werkgever aanhangig gemaakt geschil omtrent de toekenning door verweerder van ZW- en/of WGA-uitkeringen (uitsluitend) de rechtmatigheid van die toekenning aan de orde is. Argumenten die zien op de vraag of de met die toekenning verband houdende uitkeringslasten dienen te worden toegerekend aan de betreffende werkgever, kan de werkgever aanvoeren in een procedure tegen het premiebesluit. Besluitvorming aangaande de hoogte van de gedifferentieerde premie en de uitkeringslasten die in dat verband in aanmerking dienen te worden genomen, is immers voorbehouden aan de inspecteur.
10.
Gelet op het voorgaande kunnen de door eiseres aangevoerde beroepsgronden voor zover die niet zien op de rechtmatigheid van de toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, niet leiden tot een gegrondverklaring van het onderhavige beroep.
11.
De (resterende) stelling van eiseres dat de ex-werkneemster al vóór aanvang van het dienstverband arbeidsongeschikt was voor haar werkzaamheden begrijpt de rechtbank aldus dat eiseres in het kader van de toekenning van de WGA-uitkering aan de ex-werkneemster de eerste arbeidsongeschiktheidsdag ter discussie wenst te stellen. Het standpunt van eiseres dat de arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster reeds zou zijn ingetreden tijdens het dienstverband bij de Stichting Kempenhaeghe (waar de ex-werkneemster tot en met 31 maart 2010 werkzaam was), acht de rechtbank echter op geen enkele wijze onderbouwd. Steun voor de door eiseres ingenomen stellingen vindt de rechtbank evenmin in het arbeidskundig rapport van 24 februari 2012, waar eiseres zich op beroept. Uit dat rapport volgt slechts dat de ex-werkneemster met de bij haar op 9 april 2012 bestaande arbeidsbeperkingen niet langer geschikt is te achten voor haar maatgevende arbeid, zoals ze die bij de Stichting Kempenhaeghe vóór 1 april 2010 verrichtte. Dat diezelfde arbeidsbeperkingen reeds bestonden ten tijde van dat dienstverband blijkt naar het oordeel van de rechtbank op geen enkele wijze uit de voorhanden zijnde medische gegevens.
12.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzitter, en mr. B.A.J. Zijlstra en
mr. S. Croes, leden, in aanwezigheid van drs. J.G.J. van Geesink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.