ECLI:NL:RBOBR:2014:2211
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verrekening van dwangsom met openstaande vordering op grond van de WWB
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Eiser had een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag over het jaar 2011, maar deze aanvraag werd afgewezen. Vervolgens heeft verweerder eiser een dwangsom van € 1.260,00 toegekend, maar dit bedrag zou worden verrekend met een openstaande vordering van eiser op verweerder, op basis van artikel 60a, vierde lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Eiser was het niet eens met deze verrekening en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijziging van artikel 60a, vierde lid, van de WWB per 1 juli 2013 onmiddellijke werking heeft en dat er geen bepalingen van overgangsrecht zijn. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om de dwangsom te verrekenen met de openstaande vordering. Eiser stelde dat de dwangsom betrekking had op een periode vóór de wetswijziging en dat verweerder niet bevoegd was tot verrekening. De rechtbank oordeelde echter dat de dwangsom na de wetswijziging was toegekend, waardoor de verrekening wel degelijk mogelijk was.
De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.